Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
“Dit artikel tekenen we onder bezwaar/protest daar wij gewetensbezwaard de zondag niet open kunnen.”Voor de ontvangst van de algemene bepalingen hebben zij separaat een handtekening geplaatst. Alle pagina’s van de algemene bepalingen hebben zij voorzien van een paraaf. Het aldus ondertekende en geparafeerde huurcontact hebben zij aan [onderneming 3] geretourneerd.
op het adres [adres 2] in [plaatsnaam 1] .
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
geenovereenstemming is over de bepalingen over de verplichte koopzondag. Zij verwijst naar de door haar gemaakte handgeschreven opmerking in de kantlijn van het huurcontract, waarmee [eiseres] niet akkoord is gegaan.
met daarin de gewijzigde voorwaarden(zie onder 2.5.). [eiseres] heeft die reactie van [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden mogen opvatten als de aanvaarding van haar (gewijzigde) aanbod voor het sluiten van een huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte. Op dat moment bestond over alle essentialia overeenstemming.
de formuleringvan de bepalingen over de zondagsopenstelling voor haar van essentieel belang was en dat zij daarom opgenomen wenste te zien dat zij gewetensbezwaren had tegen de zondagopenstelling, maar de handgeschreven opmerking in de kantlijn waarop zij doelt heeft – kennelijk ook volgens [gedaagde] zelf – geen betrekking op
de inhoudvan de afspraken die partijen hebben gemaakt over de zondagsopenstelling. De opname daarvan in het huurcontract wijzigt aan die afspraken dus niets. Het standpunt van [gedaagde] dat die handgeschreven opmerking in de kantlijn een verwerping is van het door [eiseres] gedane aanbod en kwalificeert als een nieuw aanbod, dat vervolgens door [eiseres] is verworpen, kan daarom niet worden gevolgd. [eiseres] was bovendien al bekend met de gewetensbezwaren van [gedaagde] . Dit onderwerp was tussen partijen immers uitvoerig besproken, met als resultaat dat aan het huurcontract de bepalingen 12.30 en 12.31 zijn toegevoegd, waarin in de eerste huurperiode van vijf jaar ten gunste van [gedaagde] wordt afgeweken van de verplichting tot zondagopenstelling zoals deze in de bepalingen 12.14.1. en 12.14.2 is opgenomen en waarin aan [gedaagde] een extra opzegmogelijkheid wordt geboden aan het einde van de eerste huurperiode van vijf jaar. Door de plaatsing van haar handtekening onder het huurcontract heeft [gedaagde] met alle daarin opgenomen bepalingen ingestemd. [eiseres] heeft uit die handgeschreven opmerking in de kantlijn, ter hoogte van de bepalingen 12.14.1 en 12.14. 2, in de gegeven omstandigheden dan ook niet kunnen en hoeven opmaken dat er tussen partijen geen overeenstemming bestond over de bepalingen over de zondagsopenstelling, zoals deze in het door [gedaagde] ondertekende en geparafeerde huurcontract zijn opgenomen. Dat [eiseres] heeft geprotesteerd tegen de handgeschreven toevoeging en aan [gedaagde] heeft gevraagd een “schoon” exemplaar te tekenen is daarnaast niet onbegrijpelijk. Eenzijdig geplaatste, handgeschreven toevoegingen in de kantlijn van het contract zouden in de toekomst namelijk kunnen leiden tot onduidelijkheid en tot discussie tussen partijen over wat er precies is overeengekomen.
Het e-mailbericht is door [onderneming 3] geschreven één dag voordat de huur zou ingaan. De opmerking dat de verhuurder eerst moet tekenen voor de huur ingaat is door [onderneming 3] gemaakt in het kader van de handgeschreven aantekening in de kantlijn van het huurcontract, waartegen zij in datzelfde e-mailbericht namens [eiseres] bezwaar maakt. Zij wilde dat [gedaagde] zo snel mogelijk een “schoon” exemplaar zou ondertekenen, waarna ook de verhuurder het huurcontract zou kunnen ondertekenen. Verder diende [gedaagde] op grond van de huurovereenkomst de waarborgsom te betalen vóór de ingangsdatum van de huur. [onderneming 3] spreekt [gedaagde] dus uitdrukkelijk aan op
nakomingvan de huurovereenkomst als zij [gedaagde] herinnert aan de verplichting om de waarborgsom te betalen. [gedaagde] heeft uit die opmerkingen van [onderneming 3] over de “voorwaarden voor inwerkingtreding” van de huurovereenkomst in de gegeven omstandigheden daarom in redelijkheid niet kunnen en mogen begrijpen dat [eiseres] van mening was dat er (nog) geen huurovereenkomst bestond voor de bedrijfsruimte. Ook heeft zij uit dat e-mailbericht in redelijkheid niet kunnen en mogen begrijpen dat [eiseres] afzag van haar aanspraken uit de huurovereenkomst zolang de waarborgsom door [gedaagde] niet zou zijn gestort en zolang geen “schoon” exemplaar van het huurcontract door partijen zou zijn getekend.
op straffe vaneen door [gedaagde] te verbeuren contractuele boete van € 250,00 per dag, met ingang van
23 maart 2021.Zij heeft haar eis ter zitting echter verminderd in die zin dat zij de contractuele boete vordert met ingang van
28 april 2021, dat is de datum dat de van overheidswege opgelegde winkelsluiting is opgeheven. Dit betekent dat haar oorspronkelijke eis bij dagvaarding ook is verminderd met de aanvankelijk gevorderde, in de hoofdsom begrepen contractuele boete van in totaal € 20.250,00, berekend over de periode vanaf 1 januari 2021 tot en met 22 maart 2021 (punten 31 en 33 dagvaarding).
nade betekening van het vonnis aan haar exploitatieverplichting voldoet. Dit deel van de vordering wordt daarom toegewezen in die zin, dat [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen een redelijke termijn van 14 dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot het in gebruik nemen, inrichten en voor het publiek op de geldende openingstijden geopend houden van de bedrijfsruimte, op straffe van verbeurte van de contractuele boete van € 250,00 per dag voor iedere dag dat zij nalaat aan die veroordeling te voldoen en uiterlijk tot 1 april 2025, of zoveel eerder als de huurovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Als in die periode nieuwe coronamaatregelen van de overheid [gedaagde] zouden verplichten de winkel te sluiten, worden uiteraard geen boetes verbeurd. Voor het overige zal de gevorderde contractuele boete worden afgewezen.