In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 december 2021 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest heeft verleend voor de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw. De rechtbank heeft eerder, op 8 oktober 2021, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit van 26 november 2020. Het college kreeg de kans om dit gebrek te herstellen door aanvullende motivering te geven. De eisers hebben hierop gereageerd, maar de vergunninghouder heeft geen zienswijze ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 10 december 2021.
De rechtbank heeft in deze uitspraak de vraag beoordeeld of de omgevingsvergunning in stand kan blijven, nu het college met aanvullende motivering het motiveringsgebrek zou hebben hersteld. De rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft aangetoond dat er op het perceel voldoende parkeergelegenheid aanwezig is voor zowel het nieuw te bouwen bedrijfsverzamelgebouw als voor de bestaande bebouwing. De rechtbank volgt de berekening van het college over het aantal benodigde parkeerplaatsen en oordeelt dat de eisers niet kunnen volhouden dat er meer parkeerplaatsen nodig zijn dan het college heeft aangegeven.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eisers gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand, omdat het college met de aanvullende motivering het motiveringsgebrek heeft hersteld. De vergunninghouder mag het bedrijfsverzamelgebouw bouwen conform de verleende omgevingsvergunning. Tevens wordt het college opgedragen het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.