ECLI:NL:RBMNE:2021:6270

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
UTR - 21_55
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor een bedrijfsverzamelgebouw en de motiveringsgebreken in het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 december 2021 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest heeft verleend voor de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw. De rechtbank heeft eerder, op 8 oktober 2021, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit van 26 november 2020. Het college kreeg de kans om dit gebrek te herstellen door aanvullende motivering te geven. De eisers hebben hierop gereageerd, maar de vergunninghouder heeft geen zienswijze ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 10 december 2021.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de vraag beoordeeld of de omgevingsvergunning in stand kan blijven, nu het college met aanvullende motivering het motiveringsgebrek zou hebben hersteld. De rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft aangetoond dat er op het perceel voldoende parkeergelegenheid aanwezig is voor zowel het nieuw te bouwen bedrijfsverzamelgebouw als voor de bestaande bebouwing. De rechtbank volgt de berekening van het college over het aantal benodigde parkeerplaatsen en oordeelt dat de eisers niet kunnen volhouden dat er meer parkeerplaatsen nodig zijn dan het college heeft aangegeven.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eisers gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand, omdat het college met de aanvullende motivering het motiveringsgebrek heeft hersteld. De vergunninghouder mag het bedrijfsverzamelgebouw bouwen conform de verleende omgevingsvergunning. Tevens wordt het college opgedragen het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/55

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiseres 1] ,

[eiser 2],
[eiser 3] en [eiser 4],
[eiser 5] ,
[eiser 6],
[eiser 7],
[eiseres 2]
allen uit [plaats] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. B.W.B.M. van den Bosch).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende](vergunninghouder), uit [plaats]
(gemachtigde: mr. J.W. Verhoeven).

Procesverloop

Op 8 oktober 2021 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit van 26 november 2020 te herstellen.
Het college heeft het bestreden besluit voorzien van een aanvullende motivering (de aanvullende motivering). Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze gegeven. Vergunninghouder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze te geven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 10 december 2021 gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging
1. Deze zaak gaat over de vraag of de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het bouwen van een bedrijfsverzamelgebouw op het perceel [adres] in [plaats] (de omgevingsvergunning) in stand kan blijven.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak, waarin de rechtbank, kort gezegd, heeft overwogen dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. In het bestreden besluit heeft het college onvoldoende gemotiveerd of op het perceel voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Over de andere beroepsgronden van eisers – over de gestelde strijd met het bestemmingsplan, het wel of niet vereist zijn van aanvullende onderzoeken en/of een inrichtingsplan en over de verbreding van de inrit – heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld dat deze niet slagen.
3. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
4. Eisers bestrijden in hun zienswijze het oordeel van de rechtbank over de verbreding van de inrit, waarbij de rechtbank is ingegaan op het door eisers overgelegde rapport van Arcadis. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. Zo’n zeer uitzonderlijk geval is hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. Ook op de pagina van het rapport van Arcadis waarnaar eisers in hun zienswijze verwijzen, zijn de constateringen van omwonenden weergegeven. De constateringen die hier staan zijn dus geen constateringen van Arcadis. De rechtbank blijft daarom ook op dit punt bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen.
Het resterende geschil
5. Het geschil dat na de tussenuitspraak nog resteert gaat over de vraag of op het perceel conform de gemeentelijke parkeernormen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor zowel het nieuw te bouwen bedrijfsverzamelgebouw als voor de reeds op het perceel bestaande bebouwing. In deze uitspraak zal de rechtbank beoordelen of het college met de aanvullende motivering het gebrek in het bestreden besluit hierover heeft hersteld.
Herstelpoging van het college
6. Het college heeft in de aanvullende motivering een situatietekening van het perceel opgenomen, waarop zowel het nieuw te bouwen bedrijfsverzamelgebouw als de reeds op het perceel bestaande opslagruimte en woning zijn weergegeven. Volgens het college zijn op grond van de gemeentelijke parkeernormen in totaal 21,3 parkeerplaatsen vereist:
2 parkeerplaatsen voor de woning en 19,3 parkeerplaatsen voor de bedrijfsgebouwen. Op het perceel worden totaal 22 parkeerplaatsen gerealiseerd: 18 parkeerplaatsen die op de situatietekening zijn genummerd en verder kunnen naast de bestaande opslagruimte vier auto’s worden geparkeerd. Hiermee wordt volgens het college op het perceel voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank kan de berekening van het college van het aantal op grond van de parkeernormen op het perceel benodigde parkeerplaatsen volgen. In hun zienswijze voeren eisers aan dat totaal 22,3 parkeerplaatsen benodigd zouden zijn in plaats van 21,3. Dit verschil komt doordat eisers in hun berekening – volgens het beroepschrift – uitgaan van een andere norm voor de bestaande opslagruimte. Door eisers wordt het gebruik van de bestaande panden en de op de situatietekening aangeven oppervlakte van de bestaande bebouwing niet betwist. Uitgaande van de situatie zoals deze is aangeven op de situatietekening zijn volgens de gemeentelijke parkeernormen op het perceel 21,3 parkeerplaatsen benodigd.
8. Verder is de rechtbank van oordeel dat het college met de aanvullende motivering voldoende heeft aangetoond dat op het perceel voldoende parkeergelegenheid aanwezig is voor zowel het nieuw te bouwen bedrijfsverzamelgebouw als voor de reeds bestaande bebouwing. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling die zij in hun zienswijze innemen, dat om in voldoende parkeergelegenheid te voorzien het noodzakelijk is dat er parkeervakken worden gemaakt. Als er voldoende ruimte is op een perceel, is het tekenen van parkeervakken niet noodzakelijk.
Conclusie
9. Uit de tussenuitspraak volgt dat het beroep van eisers gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat dit in strijd is met het motiveringsbeginsel, zoals dat is opgenomen in de artikelen 3:46 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het college met de aanvullende motivering het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
10. Dit betekent voor partijen dat vergunninghouder het bedrijfsverzamelgebouw conform de aan hem verleende omgevingsvergunning mag bouwen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door
hen betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.