ECLI:NL:RBMNE:2021:627

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
20/1872
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I. Rhodes, en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, vertegenwoordigd door mr. W. Janssen. Eiseres had aanvragen ingediend voor bijstandsuitkeringen op basis van de Participatiewet, welke door verweerder zijn afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin de afwijzing van de aanvragen werd gehandhaafd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van eiseres om bijstand zijn afgewezen omdat verweerder van mening was dat eiseres niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot en dat haar financiële situatie onduidelijk was. Eiseres had in het verleden een aanzienlijke schadevergoeding ontvangen, maar kon niet duidelijk maken wat er met dit bedrag was gebeurd. Tijdens de zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij wel degelijk duurzaam gescheiden leeft en dat er een echtscheidingsverzoek is ingediend. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om haar claims te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat eiseres niet aan haar inlichtingenverplichting had voldaan. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of zij recht had op bijstand. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1872

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 19 augustus 2019 om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 19 november 2019 om een bijstandsuitkering op grond van de Pw afgewezen.
Bij besluit van 25 april 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. In geschil zijn de aanvragen van eiseres om bijstand naar de norm van een alleenstaande van 19 augustus 2019 en 22 november 2019. Ter zitting is gebleken dat eiseres sinds augustus 2020 weer bijstand ontvangt.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aanvragen van eiseres terecht zijn afgewezen. Volgens verweerder leeft eiseres niet duurzaam gescheiden van haar echtgenoot. Ook stelt verweerder dat de financiële situatie van eiseres onduidelijk is. Hierbij is - onder andere - van belang dat is gebleken dat eiseres op 5 maart 2019 een bedrag van € 39.539,- aan schadevergoeding op haar rekening gestort heeft gekregen voor gestolen goederen. Volgens verweerder is onduidelijk wat er met dat geld is gebeurd en welke sieraden eiseres nog in haar bezit heeft. Tevens is volgens verweerder onduidelijk waar eiseres van heeft geleefd vanaf november 2018. Als gevolg hiervan is niet vast te stellen of eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot en dat er een echtscheidingsverzoek is ingediend. De echtgenoot van eiseres is nog wel enkele malen bij haar woning geweest in verband met het overlijden van enkele familieleden. De kinderen hadden op dat moment een vader nodig. Op 26 januari 2021 heeft eiseres een echtscheidingsbeschikking overgelegd. Over de financiële situatie voert eiseres aan dat een inboedelverzekering wordt afgesloten per adres. Daarom waren ook de kinderen van eiseres meeverzekerd. Het is daarom niet zo dat het hele bedrag eiseres toekwam. Eiseres erkent verder dat er sprake is van enige discrepantie in de verklaringen over de sieraden. Volgens eiseres blijft de waarde van de sieraden onder de vermogensgrens. Tot slot stelt eiseres dat zij voldoende heeft aangetoond waar zij de afgelopen tijd van heeft geleefd.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. Daarbij dient de betrokkene duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate de aanvrager recht op bijstand heeft. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres in maart 2019 bedragen van € 38.539,-, € 385,- en
€ 316,- op haar rekening uitbetaald heeft gekregen van ABN AMRO Verzekeringen B.V. als schadevergoeding ten gevolge van diefstal van sieraden, kleding en schoenen uit haar woning. Eiseres heeft dit bedrag (bijna geheel) op 7 maart 2019 overgemaakt naar de rekening van haar zoon. Ook is gebleken dat eiseres nog een groot aantal waardevolle sieraden in haar bezit heeft. Eiseres heeft dit niet gemeld op haar aanvraagformulier om bijstand. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt wat er met het geld is gebeurd. Eiseres heeft hierover wisselende verklaringen afgelegd en eiseres heeft haar stellingen niet onderbouwd. Daarnaast is onduidelijk gebleven welke sieraden eiseres nog in haar bezit heeft. Onduidelijk is bijvoorbeeld waar de Solitair ring met een waarde van € 4.700,- is gebleven. Eiseres heeft aldus geen duidelijkheid verschaft over haar financiële situatie en haar vermogen is niet vast te stellen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder reeds hierom de aanvragen om bijstand terecht heeft afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.