ECLI:NL:RBMNE:2021:6247

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/1802
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van een depotmanager met gezondheidsklachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. J.H.F. de Jong, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door S.N. Westmaas-Kanhai. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [eiser], die als depotmanager werkte en zich op 26 januari 2016 ziek meldde vanwege gezondheidsklachten. Na een wachttijd van 104 weken werd hij per 22 januari 2018 als 80-100% arbeidsongeschikt beoordeeld in het kader van de Wet WIA. Op 9 oktober 2019 meldde [eiser] een verslechtering van zijn gezondheid, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.

Het Uwv heeft in een besluit van 25 februari 2021 het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, waarop eisers beroep hebben ingesteld. Tijdens de zitting op 22 december 2021, die via Skype plaatsvond, zijn eisers niet verschenen, maar was de gemachtigde van het Uwv aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eisers hebben aangevoerd dat [eiser] al vanaf 2011 arbeidsongeschikt was door een verminderde nierfunctie, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende medische onderbouwing is voor deze claim.

De rechtbank concludeert dat het medisch niet aannemelijk is dat de verminderde nierfunctie van [eiser] in 2011 gevolgen had voor zijn belastbaarheid. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

Met het besluit van (het primaire besluit) heeft het Uwv aan [eiser] (hierna: [eiser] ) meegedeeld dat hij ongewijzigd voor 80-100% arbeidsongeschikt blijft per
9 oktober 2018 en zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongewijzigd blijft.
In het besluit van 25 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 22 december 2021. Eisers zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [eiser] werkte als depotmanager voor 26,14 uur per week. Op 26 januari 2016 meldde [eiser] zich ziek voor dit werk wegens belemmerende gezondheidsklachten. Na een wachttijd van 104 weken was hij per 22 januari 2018 80-100% in het kader van de Wet WIA arbeidsongeschikt. [eiser] heeft op 9 oktober 2019 melding gemaakt van een verslechtering van zijn gezondheid, waarna een herbeoordeling heeft plaats gevonden per 9 oktober 2018 (52 weken voor de ontvangstdatum van de aanvraag). [eiser] ervaart sinds 2011 klachten welke volgens hem achteraf gezien te herleiden zijn naar een ziektebeeld waarbij hij in 2016 is uitgevallen en waardoor hij recht heeft op een WIA-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 2012/2013.
2. Eisers voeren aan dat sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 64, elfde lid, laatste volzin van de Wet WIA omdat [eiser] al vanaf 2011 arbeidsongeschikt was door klachten als gevolg van zijn verminderde nierfunctie. Eisers menen dat hen het voordeel van de twijfel toekomt omdat er voor de klachten van [eiser] toentertijd geen andere logische verklaring kon worden gevonden. Volgens eisers staat vast dat niet iedere patiënt met een verminderde nierfunctie geen serieuze klachten zou kunnen ontwikkelen, terwijl dit volgens eisers wel als een medische uitzondering wordt gezien.
3. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eisers om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig.
4. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 februari 2021 volgt dat het medisch niet aannemelijk is dat de na 2011 ontdekte verminderde nierfunctie van [eiser] gevolgen had voor zijn belastbaarheid in 2011. In 2013 en in 2014, ruim na 2011, was er sprake van een verminderde nierfunctie, een GFR (glomerular filtration rate) van 50. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep treden bij een dergelijke nierfunctie nog geen klachten op omdat de nierfunctie zeer sterk achteruit kan gaan voordat er voor het eerst klachten optreden. Dit komt door de zeer grote reservecapaciteit van de nieren. Ook blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de informatie van de huisarts niet eenduidig en evident dat [eiser] in 2011 arbeidsongeschikt was. Daar komt bij dat [eiser] in 2014 en in 2016 aangeeft dat hij zich goed voelt en niet kan geloven dat hij nierfalen heeft, omdat hij geen klachten heeft. Door eisers is in beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen stand kan houden. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 23 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.