ECLI:NL:RBMNE:2021:6247
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van een depotmanager met gezondheidsklachten
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. J.H.F. de Jong, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door S.N. Westmaas-Kanhai. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [eiser], die als depotmanager werkte en zich op 26 januari 2016 ziek meldde vanwege gezondheidsklachten. Na een wachttijd van 104 weken werd hij per 22 januari 2018 als 80-100% arbeidsongeschikt beoordeeld in het kader van de Wet WIA. Op 9 oktober 2019 meldde [eiser] een verslechtering van zijn gezondheid, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
Het Uwv heeft in een besluit van 25 februari 2021 het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, waarop eisers beroep hebben ingesteld. Tijdens de zitting op 22 december 2021, die via Skype plaatsvond, zijn eisers niet verschenen, maar was de gemachtigde van het Uwv aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eisers hebben aangevoerd dat [eiser] al vanaf 2011 arbeidsongeschikt was door een verminderde nierfunctie, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende medische onderbouwing is voor deze claim.
De rechtbank concludeert dat het medisch niet aannemelijk is dat de verminderde nierfunctie van [eiser] in 2011 gevolgen had voor zijn belastbaarheid. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.