4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2021, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn vrouw en ik hebben al vaak ruzie gehad over de stressvolle situatie met haar ex-man, de heer [slachtoffer] (hierna: aangever), met wie zij een dochter, [dochter 1] , heeft. Op een avond, één of twee weken vóór 11 maart 2021, escaleerde het tussen mijn vrouw en mij toen ik hoorde dat zij een soort testament had opgemaakt over de zorg voor de kinderen. Het hield in dat als zij dood zou gaan, ik voor onze dochter [dochter 2] moest zorgen en [dochter 1] naar haar vader (aangever) zou gaan, maar dat ze wilde dat [dochter 1] en [dochter 2] elkaar zouden blijven zien. Dit was voor mij de druppel, ik moest nu echt iets doen.
Ik ben op donderdag 11 maart 2021 naar het huis van aangever in Hilversum gegaan. Ik weet dat hij op donderdag alleen thuis is, nadat hij [dochter 1] bij ons heeft gebracht. Ik heb daarover nagedacht. Op 10 maart 2021 had ik voorbereidingen getroffen. Ik heb mijn fietstas en oude kleding in de schuur gelegd. Ik wilde namelijk niet dat mijn vrouw wist dat ik naar zijn woning zou gaan. Ik heb een mes en schoonmaakhandschoenen in mijn rugzak gedaan. Daar zaten ook plastic zakken in. Op 11 maart 2021 heb ik nog een bijl meegenomen. Ook zat er een kapotte
taserin de tas. Ik heb toen de oude kleding aangedaan. Ik ben vervolgens naar het huis van aangever gefietst. Ik had mijn telefoon niet bij me. Ik kwam rond 17:30 uur bij de woning aan. Ik ben zijn woning ingegaan. Ik had de sleutel van het huis van aangever. Deze had ik een aantal jaren daarvoor nagemaakt, voor het geval [dochter 1] daar alleen thuis zou zijn. Ik heb op hem gewacht in zijn woning. Ik had de schoonmaakhandschoenen nog aan. Ik wilde geen sporen achterlaten. Ik heb de spullen uit de tas gehaald toen ik in de woning was. De bijl hield ik in mijn hand. Ik wachtte in de kamer van [dochter 1] . Ik hoorde aangever binnen komen. Ik heb toen aangever de woning in kwam en in de gang stond met de scherpe kant van de bijl op het hoofd van aangever geslagen. Tijdens een daarop volgende worsteling is een mes gebruikt.
Aangever heeft aangifte gedaan en heeft in die aangifte verwezen naar zijn eerdere verhoor als verdachte. Uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor,opgemaakt op 12 maart 2021, volgt, zakelijk weergegeven:
Ik heb mijn dochter bij mijn ex-vrouw gebracht. Ik ben naar huis gegaan en ik was rond 18.20 uur bij mijn voordeur.Ik stapte mijn woning in, zette twee stappen de hal in en werd van achteren aangevallen. Ik voelde een harde klap op mijn achterhoofd. Ik viel door deze klap op de grond. Verdachte stond in de deuropening van de kamer van mijn dochter. Dit is de kamer meteen links in de hal. Ik zag verdachte niet staan toen ik een klap kreeg, de eerste klap was van achteren. Ik keek om en zag verdachte staan en kreeg meerdere klappen in mijn gezicht. Een van die klappen was met de bijl, het handvat. Hij probeerde vervolgens nog een keer met de bijl te slaan. Ik zag de bijl op mij afkomen en heb hem van mij afgeduwd. Er ontstond toen een worsteling tussen ons en toen viel verdachte achterover in de kamer van mijn dochter. Ik zag toen dat het verdachte was. Tijdens de worsteling in de kamer van mijn dochter zag ik dat verdachte een mes pakte vanaf zijn lichaam. Verdachte had toen de bijl in zijn rechterhand vast en ik hield zijn hand waarmee hij de bijl vast had tegen om te voorkomen dat hij mij nog een keer raakte hiermee. Hij pakte vervolgens met zijn linkerhand een mes. Dit mes heb ik ook afgeweerd en hierdoor heb ik meerdere snijwonden op mijn handen.Verdachte droeg een mondmasker.
Ik heb een snee in mijn hoofd van een bijl. Ik heb ongeveer vier snijwonden op mijn handen. Ik ben geslagen op mijn neus met het handvat van de bijl.
Een
schriftelijk bescheid, te weten de Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Gooi en Vechtstreek, opgemaakt op 30 maart 2021 door J. Sleven, forensisch arts FMG, voor zover van belang, zakelijk weergegeven:
SEH diagnose: fors bloedende wond op achterhoofd, divers huidletsel (oppervlakkige snijwonden), gezwollen en scheefstaande neus.
Onderzoek: links op achterhoofd: forse met 6 krammen gehechte huidwond, lengte ongeveer 7 cm. De neus is gezwollen en lijkt wat scheef te staan. Op de binnenzijde van de rechterhandpalm, ter hoogte van de overgang naar de pols, bevindt zich een streepvormige huidwond van ongeveer 2 cm bedekt met een korst.
Beoordeling: Het huidige tijdsinterval past bij de ouderdom van het letsel. De gemelde toedracht (een flinke klap (met de bijl) links op zijn achterhoofd
gekregen en met een mes belaagd) past zeer goed bij het letsel.
Het waargenomen letsel is in lijn met het door betrokkene vertelde verhaal.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Bewijsuitsluitingsverweer:
De verdediging heeft bepleit dat en waarom de eerste verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, dient te worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank heeft voor het bewijs echter het meest directe bewijsmiddel gebezigd, te weten de verklaring die verdachte ter terechtzitting tegenover de rechtbank heeft afgelegd. Daarom behoeft dit verweer verder geen inhoudelijke bespreking.
Voorbedachten rade en opzet op de dood
De verdediging heeft betwist dat bij de verdachte sprake was van boos opzet, laat staan van voorbedachten rade om aangever van het leven te beroven. De intentie van verdachte was slechts om aangever te dwingen naar hem te luisteren.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Uit de bewijsmiddelen maakt de rechtbank op dat verdachte en zijn echtgenote jarenlang problemen ervoeren met aangever, de ex-partner van de vrouw van verdachte. Verdachte heeft op enig moment de gedachte gehad dat ‘hij echt iets moest gaan doen’. Verdachte heeft toen de dag vóór het geweldsincident een tas met een mes en oude kleding in zijn schuur klaargezet. Op de dag van het incident is verdachte met een tas, met daarin plasticzakken, handschoenen, een
taser, een mes en een bijl, naar de woning van aangever gefietst (een afstand van ongeveer 45 minuten fietsen). Verdachte is vervolgens met een nagemaakte sleutel het huis van aangever binnengegaan en heeft aangever in diens huis opgewacht met een bijl in zijn hand. Ook de andere meegebrachte spullen waren in die woning uit de tas gehaald en lagen klaar in die woning om eventueel gebruikt te worden. Uit de verklaring van aangever volgt dat verdachte hem, zodra hij binnenkwam, direct en onverhoeds van achteren met de bijl op zijn hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij aangever bij binnenkomst eerst bij diens naam heeft aangeroepen waarna deze zich omdraaide, maar de rechtbank gaat daaraan voorbij; aangever heeft op dit punt duidelijk en consistent verklaard en die verklaring is ook in lijn met de letselrapportage.
De rechtbank overweegt dat de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van verdachte wijst op de uitvoering van een tevoren gemaakt plan om aangever van het leven te beroven. Verdachte heeft immers al de dag van tevoren spullen – waaronder een mes – klaargezet en heeft op de dag van het incident nog meer wapens verzameld en in een tas gestopt. Ook heeft hij maatregelen genomen om te zorgen dat hij ongemerkt naar de woning van aangever kon gaan (zijn vrouw vertelde dat hij naar zijn werk ging, zijn telefoon had thuisgelaten, zijn jas had verwisseld en de fiets had gepakt in plaats van met de auto te gaan) en heeft hij spullen meegenomen om ongemerkt de woning van aangever binnen te komen (een nagemaakte sleutel) en om geen sporen achter te laten (plastic handschoenen). Verdachte heeft vervolgens 50 minuten in de woning op de komst van aangever gewacht. Hij heeft daarbij de wapens uit zijn rugzak gehaald en de bijl in zijn handen gehouden. Verdachte heeft aldus voldoende gelegenheid gehad zich gedurende die tijd in de woning te beraden op de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit het feit dat hij niettemin direct bij binnenkomst van aangever deze met een bijl van achteren op het hoofd heeft geslagen, volgt dat die klap niet in een ogenblikkelijke gemoedsbeweging is gegeven maar het resultaat was van kalm beraad en rustig overleg.
Van enige contra-indicaties, die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken. Verdachte en de verdediging hebben een uitleg gegeven over de intentie van verdachte, te weten dat zijn bedoeling slechts was om – onder dreiging met geweld – aangever tot een gesprek te dwingen. Die beweerde intentie kan echter niet in overeenstemming worden gebracht met de hiervoor vastgestelde feitelijke gang van zaken, in het bijzonder niet met het direct bij binnenkomst van achteren slaan met de bijl, zonder enige poging tot een gesprek.
Uit het voorgaande volgt ook dat verdachte de rechtstreekse opzet heeft gehad op de dood van de aangever en dat zijn handelen, te weten het slaan met de bijl en het steken met het mes, daarop gericht was.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot moord, zoals hierna onder 5 uiteen is gezet, wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft erkend dat hij op 11 maart 2021 te Hilversum een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad. Dit stroomstootwapen is door de politie onderzocht. Uit het proces-verbaal dat ziet op het onderzoek van dit stroomstootwapen volgt dat de betreffende verbalisant het wapen niet werkbaar kreeg. Ook volgt uit dit proces-verbaal niet dat dit wapen alsnog gemakkelijk werkbaar gemaakt zou kunnen worden. Een defect hoeft er op zichzelf niet aan in de weg te staan dat het voorwerp kan worden aangemerkt als een handwapen waarmee personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht. Echter, uit de stukken in het dossier kan thans niet worden opgemaakt dat met dit stroomstootwapen dat verdachte voorhanden had personen weerloos kunnen worden gemaakt of dat hiermee pijn kan worden toegebracht. De rechtbank zal verdachte dan ook van het hem onder 2 tenlastegelegde vrijspreken.