In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 december 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van de tweede bewoners(parkeer)vergunning van eiser, die verhuisd is binnen de gemeente Utrecht. Eiser had sinds 2010 twee parkeervergunningen, waaronder een tweede bewonersvergunning. Na zijn verhuizing op 23 maart 2021 naar een nabijgelegen adres, heeft het college van burgemeester en wethouders op 2 april 2021 besloten om de tweede vergunning te beëindigen, omdat eiser volgens hen niet meer voldeed aan de voorwaarden voor het behouden van deze vergunning. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 19 juli 2021.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 25 november 2021 behandeld. Eiser voerde aan dat de beëindiging van de vergunning onterecht was, omdat de vergunning niet aan een specifiek adres gebonden zou zijn, maar aan het (deel)rayon waar hij woont. Verweerder stelde echter dat de vergunning adresgebonden is en dat er in het nieuwe deelrayon geen ruimte is voor een tweede vergunning. De rechtbank oordeelde dat de verhuizing van eiser een wijziging van omstandigheden was die de beëindiging van de vergunning rechtvaardigde, maar constateerde ook een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
Desondanks heeft verweerder op de zitting voldoende gemotiveerd dat op het nieuwe adres het maximumaantal parkeervergunningen is verstrekt, waardoor de beëindiging van de tweede bewonersvergunning in stand blijft. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond vanwege het motiveringsgebrek, maar handhaafde de rechtsgevolgen van de beëindiging van de vergunning. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.