ECLI:NL:RBMNE:2021:621

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1705
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds 20 september 2017 wegens lichamelijke en psychische klachten niet meer kan werken, had op 10 juni 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv kende hem een uitkering toe op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 44,1%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 9 december 2020, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft echter geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere beoordeling zouden kunnen weerleggen.

De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling door het Uwv juist is en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de vastgestelde beperkingen niet passend zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij de geduide functies niet kan verrichten, en de rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1705

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

gemachtigde: mr. S. Süzen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
gemachtigde: J. Schuller.

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend op grond van een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,1%.
Bij besluit van 19 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 9 december 2020 plaatsgevonden via een
Skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiser is op 20 september 2017 wegens lichamelijk en psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als allround operator. Eiser heeft op 10 juni 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder het primaire en het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser per
18 september 2019 een WIA-uitkering krijgt op grond van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 44,1%. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Medische beoordeling
4.1.
Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat verweerder de beperkingen van eiser heeft onderschat. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met fysieke en psychische klachten van eiser.
4.2.
Verweerder heeft in de gronden van beroep geen aanleiding gezien om het primaire medische standpunt te wijzigen. Eiser heeft in beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden vermeld en ook geen (nieuwe) medische gegevens ingebracht die tot een andere medische beoordeling moeten leiden.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 8 juli 2020 het volgende gerapporteerd. De primaire verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen op zowel mentaal als fysiek vlak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaarprocedure extra beperkingen in de rubrieken 1 tot en met 5 van de functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen. De mate van ernst van de door eiser ervaren klachten kan niet volledig worden verklaard op grond van de resultaten van diverse onderzoeken die in de curatieve sector werden verricht. Daarom gaan de beperkingen in de FML minder ver dan eiser wenst.
Ook ten aanzien van de rugklachten en de evenwichtsstoornissen is in FML al rekening gehouden, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat er laag in de rug een discusprotrusie is vastgesteld, rechtvaardigt geen verdergaande beperkingen dan al in de FML zijn opgenomen voor de rugbelasting. Verder zijn er beperkingen aangenomen in verband met de duizeligheid van eiser.
De verzekeringsartsen hebben tijdens het spreekuur en de hoorzitting geobjectiveerd dat eiser kan staan en zelfstandig lopen. Eiser heeft ook geen aandoening waardoor eiser deze activiteiten niet zou kunnen.
In de medische informatie van de curatieve sector wordt nergens genoemd dat eiser soms verstijfd is en niet kan praten. Naast het feit dat deze klacht niet is geobjectiveerd, leidt dit niet tot verdergaande beperkingen op psychisch vlak omdat het niet structureel voorkomt en omdat er al rekening is gehouden met de verminderde psychische belastbaarheid.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat er geen noodzaak is om extra beperkingen op te nemen in de FML voor klachten aan de schouder, rug en duizeligheid, omdat hiermee in de beoordeling al rekening is gehouden en eiser geen nieuwe medische informatie inbrengt waaruit blijkt dat verdergaande beperkingen nodig zijn.
In de FML is rekening gehouden met de matige depressie en de somatische-symptoom stoornis door beperkingen voor psychische en lichamelijke belasting aan te nemen. Dat eiser door het gebruik van medicatie suf en vermoeid is, is niet geobjectiveerd door de verzekeringsartsen tijdens het spreekuur of de hoorzitting. Los hiervan is met bijwerkingen als gevolg van de medicatie rekening gehouden in de FML.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2020. Hierin staat dat uit diverse verslagen van specialisten die eiser hebben onderzocht blijkt dat er geen noodzaak is gebleken voor het aannemen van een urenbeperking.
Verweerder heeft op de zitting, onder verwijzing naar het handboek CBBS [1] gesteld dat een beperking op het item herinneren niet wordt aangenomen indien betrokkene zich niet goed kan concentreren. Hiervoor moet namelijk sprake zijn van een ernstige psychische stoornis, zoals Alzheimer of hersenletsel. Daarvan is bij eiser geen sprake.
4.3.
Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiseres. De rechtbank ziet in de gronden die eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om verdergaande of extra beperkingen aan te nemen. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie in het geding gebracht waaruit blijkt dat verweerder hem verder beperkt ten aanzien van het verrichten van arbeid had moeten achten.
Arbeidskundige beoordeling
5.1.
Eiser voert verder aan dat hij de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geduid niet kan verrichten, omdat in deze functies de belastbaarheid van eiser wordt overschreden.
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de geduide functies niet zou kunnen verrichten. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de beperkingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij eiseres heeft aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 maart 2020 voldoende gemotiveerd dat de geduide functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiseres zoals omschreven in de FML van 27 februari 2020. Op grond van deze functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid per
18 september 2019 vastgesteld op 44,1%.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
4 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem van het Uwv.