ECLI:NL:RBMNE:2021:6181

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/16/527203 / HL ZA 21-249
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot oproeping in vrijwaring; afwijzing van de incidentele vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2021 een tussenuitspraak gedaan in een incident tot oproeping in vrijwaring. De eiser in de hoofdzaak, [partij I] B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. G.E. Star Busmann, heeft zich verzet tegen de vordering van [partij II], die in het incident de oproeping van [A] in vrijwaring heeft verzocht. [partij II] stelt dat [A] verantwoordelijk is voor de schade die door [partij I] wordt geclaimd, omdat [A] als feitelijk bestuurder van [partij I] heeft gehandeld en betrokken was bij de groeistrategie van de vennootschap. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [partij II] onvoldoende heeft aangetoond dat er een rechtsverhouding bestaat die rechtvaardigt dat [A] in vrijwaring wordt opgeroepen. De rechtbank heeft de incidentele vordering van [partij II] afgewezen en bepaald dat de overige stellingen van partijen niet meer besproken hoeven te worden. Tevens is [partij II] veroordeeld in de proceskosten van het incident. De rechtbank heeft daarnaast een mondelinge behandeling in de hoofdzaak bevolen, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun stellingen nader toe te lichten en te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling. De zaak is aangehouden voor het opgeven van verhinderdagen en verdere procedurele stappen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/527203 / HL ZA 21-249
Vonnis in incident van 22 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij I] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. G.E. Star Busmann te Amsterdam,
tegen
[partij II],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. D.J.M. Lange te Haarlem.
Partijen zullen hierna [partij I] en [partij II] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 augustus 2021;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De stellingen van partijen in het incident

2.1.
[partij II] vordert dat hem wordt toegestaan [bedrijfsnaam] B.V. en [A] (hierna: [A] ) in vrijwaring op te roepen. [partij II] stelt daartoe - kort weergegeven - het volgende. [A] was volgens [partij II] verhuurder, feitelijk bestuurder, aandeelhouder en de belangrijkste financier van [partij I] . [A] trok steeds meer bestuursbevoegdheden naar zich toe. Ook was hij betrokken bij bijvoorbeeld sollicitatie- en financieringsgesprekken. Ten slotte nam [A] deel aan het wekelijkse bestuursoverleg. De verwijten die [partij II] worden gemaakt, vallen volgens [partij II] samen met het moment dat [A] als feitelijk bestuurder van [partij I] handelde en zijn ook direct terug te voeren op de door [A] ingezette groeistrategie. Dit is de reden dat [A] [partij II] moet vrijwaren. [partij II] beroept zich hierbij op de artikelen 6:162 en 2:11 BW. Vanwege proceseconomische redenen wenst [partij II] de hoofd- en vrijwaringsprocedure parallel te laten behandelen.
2.2.
[partij I] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering [A] in vrijwaring op te roepen. [partij I] stelt dat [partij II] onvoldoende onderscheid maakt tussen [A] als vennootschap en [A] in persoon. Volgens [partij I] is niet duidelijk tegen wie de vordering in incident is gericht. Bovendien is het gestelde onrechtmatig handelen van [A] door [partij II] niet onderbouwd. Verder stelt [partij I] dat artikel 2:11 BW niet van toepassing is op [A] in persoon. Ten slotte voert [partij I] aan dat een oproeping in vrijwaring tot onnodige vertraging leidt en dat een eventuele regresvordering in een andere procedure moet worden vastgesteld.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Voorop staat dat een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, indien voldoende gemotiveerd en concreet wordt gesteld dat men vanwege een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op die derde te verhalen.
3.2.
Aan dit criterium heeft [partij II] niet voldaan. De incidentele vordering van [partij II] om [A] in vrijwaring op te roepen wordt daarom afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
3.3.
[partij II] heeft - in het licht van het hiervoor genoemde juridisch kader - het volgende naar voren gebracht over de reden van oproeping van [A] in vrijwaring:

Voornoemde verwijten vallen allen samen met het moment dat [A] een belang in [partij I] verwierf en [A] nadrukkelijk als feitelijk bestuurder van [partij I] handelde. De verwijten van [partij I] aan [partij II] zijn daarbij direct terug te voeren op de door [A] ingezette groeistrategie. Hiermee is er grond voor [A] om [partij II] te vrijwaren’.
3.4.
De rechtbank begrijpt dat met deze stelling wordt bedoeld dat niet [partij II] maar [A] verantwoordelijk is voor de door [partij I] gestelde schade. Dit verweer dient [partij II] in de hoofdzaak aan te voeren. Als dit verweer slaagt, dan zal de vordering in de hoofdzaak hierop afstuiten. In dat geval dient [partij I] immers [A] (in plaats van [partij II] ) aan te spreken voor de gestelde schade.
3.5.
[partij II] heeft in het incident geen andere stellingen naar voren gebracht op basis waarvan [A] [partij II] moet vrijwaren.
3.6.
Gelet op het voorgaande heeft [partij II] onvoldoende gemotiveerd en concreet gesteld wat zijn belang is [A] in vrijwaring op te roepen.
3.7.
Nu de vordering tot oproeping in vrijwaring vanwege het voorgaande wordt afgewezen, worden de overige stellingen van partijen niet meer besproken.
Proceskosten
3.8.
De rechtbank zal [partij II] als in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze procedure in vrijwaring.

4.In de hoofdzaak

4.1.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.2.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
4.3.
In beginsel wordt op de mondelinge behandeling aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
4.4.
Tijdens of na de mondelinge behandeling kan de rechtbank direct mondeling uitspraak doen.
4.5.
Als gevolg van de door de rechtbank getroffen maatregelen vanwege de coronacrisis is de mogelijkheid om de mondelinge behandeling in een rechtszaal van de rechtbank te houden beperkt. Daarom is het mogelijk dat de rechter besluit dat de mondelinge behandeling digitaal, op afstand, via Teams zal worden gehouden. Evenzeer is mogelijk dat in verband met de risico’s rond het coronavirus een partij zelf niet in staat is om deel te nemen aan een mondelinge behandeling in een rechtszaal van de rechtbank.
4.6.
Partijen kunnen bij het opgeven van hun verhinderdata zich uitlaten over de mogelijkheid om de mondelinge behandeling te houden via Teams of door middel van een mondelinge behandeling in een rechtszaal van de rechtbank, en, als zij menen dat een van die mogelijkheden niet aanwezig of niet geschikt is, dat standpunt toe lichten.
4.7.
Indien zal worden bepaald dat de mondelinge behandeling via Teams zal worden gehouden, dan zullen de advocaten gelijktijdig met de uitnodiging voor de zitting nadere informatie omtrent de gang van zaken bij een dergelijke zitting ontvangen.
4.8.
Ook nadat de rechter de wijze van de mondelinge behandeling heeft bepaald, blijft het mogelijk dat die wijze alsnog door de rechter wordt gewijzigd. Indien dat het geval is, zullen de advocaten daarover zo tijdig mogelijk worden geïnformeerd en een aangepaste uitnodiging met informatie voor de mondelinge behandeling ontvangen.
4.9.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor uitlaten over de wijze van de mondelinge behandeling en opgave van verhinderdagen. Bij de opgave van de verhinderdata dienen partijen rekening te houden met zowel de mogelijkheid van een mondelinge behandeling via Teams, als met de mogelijkheid van een mondelinge behandeling in een rechtszaal van de rechtbank.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de incidentele vordering van [partij II] tot oproeping van [A] in vrijwaring af,
5.2.
veroordeelt [partij II] in de kosten van het incident, aan de zijde van [partij I] tot op heden begroot op € 563,00,
in de hoofdzaak
5.3.
beveelt een mondelinge behandeling in een rechtszaal van de rechtbank of via Teams en de verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en om te bespreken of een minnelijke regeling kan worden bereikt, bij een nader te bepalen rechter in beginsel op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.4.
bepaalt dat [partij II] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat [partij I] dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
5 januari 2022voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de zes maanden vanaf de opgave, bij welke opgave zij ten minste vijftien dagdelen vrij dienen te laten waarop de mondelinge behandeling zou kunnen plaatsvinden, in datzelfde bericht kunnen zij zich, indien zij dat wensen, uitlaten over de wijze waarop de mondelinge behandeling zal plaatsvinden,
5.6.
bepaalt dat vervolgens de rechter dag en uur en de wijze van de mondelinge behandeling zal vaststellen,
5.7.
bepaalt dat als door partijen geen verhinderdagen worden opgegeven, de rechtbank dag en uur van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
5.8.
bepaalt dat na vaststelling van dag en uur van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
5.9.
wijst partijen er op, dat voor de mondelinge behandeling
drie uurzal worden uitgetrokken,
5.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2021.