ECLI:NL:RBMNE:2021:6178

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/16/519075 / HL ZA 21-86
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling erfgrens en geschil over aanbouw en eigendom door verjaring

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over de erfgrens en de eigendom van een stuk grond dat door verjaring zou zijn verkregen. De eisers, [eiser sub 1] c.s., hebben van 1 juli 1996 tot 26 oktober 2020 een perceel en woning in [plaatsnaam] bezeten, terwijl de gedaagde, [gedaagde], sinds 2000 eigenaar is van het naburige perceel. De woningen zijn in 1932 gebouwd en in 1972 is er een uitbouw gerealiseerd door de rechtsvoorgangers van partijen. In 2007 hebben de eisers de keuken verder uitgebouwd, waarbij een scheidsmuur is verwijderd en een nieuwe is geplaatst. Dit leidde tot een geschil over de erfgrens, die door het Kadaster in 2016 is uitgezet. De gedaagde stelt dat de aanbouw van de eisers over de erfgrens is geplaatst, terwijl de eisers van mening zijn dat zij op hun eigen perceel hebben gebouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgrens tussen de percelen wordt gevormd door de mandelige muren en dat de eisers door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond onder de aanbouw. De vorderingen van de eisers in conventie zijn toegewezen, inclusief de vordering tot medewerking aan een kadastrale grenscorrectie. De vorderingen van de gedaagde in reconventie zijn afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de eisers te goeder trouw waren bij de inbezitneming van de grond. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/519075 / HL ZA 21-86
Vonnis van 22 december 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R.J.G. Mengelberg te Bussum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.E. Beukers te Bussum.
Partijen worden hierna ‘ [eiser sub 1] c.s.’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 9 juni 2021;
  • de akte (her)overlegging producties namens [gedaagde] inclusief productie 6 en 7;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de mondelinge behandeling van 5 november 2021;
  • de spreekaantekeningen namens [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Partijen waren buren van elkaar. [eiser sub 1] c.s. zijn vanaf 1 juli 1996 tot en met 26 oktober 2020 eigenaar geweest van het perceel en de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] in [plaatsnaam] . [gedaagde] is sinds 2000 eigenaar van het naburige perceel en de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] .
2.2.
De woningen van partijen zijn in 1932 gebouwd.
2.3.
In 1972 hebben de rechtsvoorgangers van partijen aan de achterzijde van beide woningen een (keuken)uitbouw gerealiseerd. In onderstaande afbeelding is de uitbouw zwart gekleurd.
2.4.
In het verlengde van de mandelige (keuken)muur van de uitbouw stond een stenen scheidsmuur van circa twee meter lang. Deze muur ging over in een coniferenhaag tot aan de achterzijde van de tuin.
2.5.
In de periode vanaf 12 november 2007 tot en met 21 december 2007 hebben [eiser sub 1] c.s. de keuken verder uitgebouwd, aan de achterzijde van de al bestaande uitbouw (hierna: ‘de aanbouw’). De hiervoor genoemde stenen scheidsmuur is daarbij weggehaald en heeft plaatsgemaakt voor de (buitenmuur van de) aanbouw. In het verlengde van de muur van de aanbouw is vervolgens een nieuwe stenen scheidsmuur geplaatst. Een deel van de coniferenhaag is hierbij verwijderd. De rest van de haag is blijven staan tot aan de achterzijde van de tuin.
2.6.
Op 23 juni 2016 heeft het Kadaster de erfgrens uitgezet in opdracht van [gedaagde] .
2.7.
Op 3 juli 2016 heeft [gedaagde] [eiser sub 1] c.s. een e-mail toegestuurd. Zij schrijft dat uit de meting van het Kadaster is gebleken dat de aanbouw in 2007 over de erfgrens is geplaatst. Op 4 juli 2016 hebben [eiser sub 1] c.s. geschreven dat zij dit vervelend vinden en ervan overtuigd waren dat zij op het eigen perceel hadden gebouwd.
2.8.
Op 5 september 2020 hebben [eiser sub 1] c.s. hun woning verkocht.
2.9.
Ingenieursbureau [naam ingenieursbureau] heeft op 13 oktober 2020 - in opdracht van [gedaagde] - een rapport uitgebracht ter vaststelling van de oppervlakte van de bebouwing. In het rapport van [naam ingenieursbureau] staat: ‘
vastgesteld is dat de aanbouw aan de achterzijde van [straatnaam] [nummeraanduiding 2] gedeeltelijk gelegen is op het perceel behorende tot [straatnaam] [nummeraanduiding 1] . Op basis van de op het kadastrale veldwerk aangegeven maten hebben wij de grootte hiervan bepaald op 0,50 m2 (…). De oppervlakte van de muur is vastgesteld op 0,12 m2 (…)’.
2.10.
Per brief van 13 oktober 2020 aan de verkoopmakelaar van [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde] om een oplossing voor de overschrijding van de erfgrens gevraagd. Zij verzoekt ook dat de koper van de woning wordt geïnformeerd over de kwestie, zodat deze na aankoop niet voor verrassingen komt te staan. [gedaagde] verwijst hierbij naar een eventuele geëiste afbraak van de aanbouw.
2.11.
In de periode van 14 oktober 2020 tot en met 23 oktober 2020 schrijven partijen elkaar. Hierbij komt onder andere aan de orde of sprake is van verjaring. Partijen worden het daarover niet eens.
2.12.
De eigendomsoverdracht van de woning van [eiser sub 1] c.s. heeft op 26 oktober 2020 plaatsgevonden. [eiser sub 1] c.s. hebben de huidige eigenaar van het perceel aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] gevrijwaard voor eventuele eigendomsvorderingen van [gedaagde] ten aanzien van de erfgrens.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vorderen in conventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de erfgrens tussen de percelen grond kadastraal bekend gemeente [naam gemeente] ( [.] ) sectie [letteraanduiding] nummer [nummeraanduiding 3] (plaatselijk bekend [straatnaam] [nummeraanduiding 1] ) en gemeente [naam gemeente] ( [.] ) sectie [letteraanduiding] nummer [nummeraanduiding 4] (plaatselijk bekend [straatnaam] [nummeraanduiding 2] ) wordt gevormd door de mandelige inpandige muur van beide huizen en verder, vanuit de achterzijde van beide huizen gezien, door de mandelige keukenmuur uit 1972, de mandelige keuken c.q. scheidingsmuur uit 2007, de mandelige stenen erfafscheiding en de coniferenhaag;
II. [gedaagde] te veroordelen mee te werken aan een kadastrale grenscorrectie in voormelde zin met bepaling dat het vonnis dezelfde kracht heeft als de verklaring van [gedaagde] aan het kadaster dat zij meewerkt aan de grenscorrectie;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de helft van de door het Kadaster te zenden factuur van € 78,50, de kosten van deze procedure en de nakosten ten bedrage van € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en verzoekt de vorderingen af te wijzen.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert in reconventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de beëindiging van het onrechtmatige bezit van het aan perceel [nummeraanduiding 2] [straatnaam] toebehorende stuk grond;
II. [eiser sub 1] c.s. te veroordelen tot betaling van € 4.561,75 vanwege geleden schade wegens gemaakte kosten en vergoeding van het onrechtmatige bezit van het stuk grond, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarden, althans een door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
III. [eiser sub 1] c.s. te veroordelen in de proceskosten en nakosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening als de voldoening van de kosten niet binnen deze termijn plaatsvindt.
3.4.
[eiser sub 1] c.s. voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van de vorderingen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waarover zijn partijen het eens?4.1.Als onvoldoende betwist staat vast dat het hek binnenin de sinds de bouw van de huizen aanwezige coniferenhaag op de erfgrens staat. Ook is niet in geschil dat de mandelige muur tussen de woningen, die gerealiseerd is in 1932 bij de bouw van de woningen en in 1972 bij de (eerste) uitbouw, inmiddels de erfgrens bepaalt (ook al is aannemelijk dat deze muren niet op de oorspronkelijke kadastrale grens stonden).
Waarover hebben partijen een meningsverschil?4.2.Het geschil gaat in de kern over de erfgrens ter hoogte van de in 2007 gerealiseerde aanbouw en de in het verlengde daarvan geplaatste stenen scheidsmuur. Partijen verschillen - samengevat - van mening over de vraag waar op die plek de erfgrens ligt (al dan niet door verkrijgende verjaring). Verder hebben partijen discussie over de vraag of [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde] een vergoeding moeten betalen.
4.3.
Uit dit geschil vloeien de vorderingen in conventie en reconventie voort. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen, worden deze hieronder gezamenlijk behandeld.
De eigendom en het beroep op verjaring
4.4.
Ten aanzien van de erfgrens stellen [eiser sub 1] c.s. dat deze sinds 1932 hetzelfde is. De in 2007 gerealiseerde aanbouw en scheidsmuur hebben daar geen verandering in gebracht. De meting van het Kadaster is volgens hen onjuist. [gedaagde] meent echter dat sinds 2007 - in ieder geval - de buitenmuur van de aanbouw en de stenen scheidsmuur op haar perceel staan. Zij verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de meting van het Kadaster, het daarop gebaseerde rapport van [naam ingenieursbureau] en enkele foto’s.
4.5.
Hoewel kadastrale gegevens van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de erfgrens, zijn deze niet altijd van doorslaggevende betekenis. Op grond van verkrijgende verjaring kan het zijn dat een afwijkende erfgrens moet worden vastgesteld. Nu partijen het niet eens zijn over de juistheid van de kadastrale meting, zal het beroep op verjaring door [eiser sub 1] c.s. eerst worden besproken.
De conclusie
4.6.
Ook als juist is dat de aanbouw in 2007 voor een deel op de grond van [gedaagde] is gekomen, geldt dat [eiser sub 1] c.s. door verjaring eigenaar zijn geworden van de omstreden strook grond. Of de erfgrens daadwerkelijk is overschreden, kan daarom in het midden blijven. Dit betekent dat de erfgrens op de plaats van de in 2007 gerealiseerde (buiten)muur van de aanbouw en stenen scheidsmuur ligt. Hierna wordt deze beslissing uitgelegd.
De toelichting
4.7.
Een bezitter die te goeder trouw is kan - op grond van artikel 3:99 BW - door een onafgebroken bezit van tien jaren eigenaar van een strook grond worden. Voor een geslaagd beroep op deze verjaringstermijn moet allereerst sprake zijn van (1) een strook grond die (2) in bezit is genomen. Verder moet de bezitter (3) te goeder trouw zijn geweest bij de inbezitneming. Ten slotte moet het bezit (4) tien jaar onafgebroken hebben geduurd.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat het gaat om de grond waarop in 2007 de aanbouw is gerealiseerd en de grond onder en naast de in 2007 geplaatste scheidsmuur.
4.9.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser sub 1] c.s. bij het realiseren van de aanbouw en nieuwe scheidsmuur in 2007 de grond in bezit hebben genomen. Ook is niet betwist dat [eiser sub 1] c.s. het bezit vervolgens gedurende tien jaar onafgebroken hebben gehad.
4.10.
[gedaagde] heeft wel betwist dat het bezit van [eiser sub 1] c.s. te goeder trouw is geweest.
4.11.
Op grond van artikel 3:118 lid 3 BW wordt vermoed dat [eiser sub 1] c.s. te goeder trouw waren. [gedaagde] moet het bewijs leveren van het tegendeel. Dit betekent dat zij moet aantonen dat [eiser sub 1] c.s. niet te goeder trouw zijn geweest op enig moment voor het in bezit nemen van de grond in 2007.
4.12.
[gedaagde] heeft daarvoor alleen aangevoerd dat de heer [eiser sub 1] een achtergrond/studie als makelaar, taxateur en rentmeester heeft (gevolgd). [eiser sub 1] c.s. hadden zich daarom in alle redelijkheid moeten laten informeren over de erfgrens bij het Kadaster. Zij mochten er niet vanuit gaan dat de erfgrens haaks op de buitenmuur doorliep, aldus [gedaagde] .
4.13.
De stelling van [gedaagde] wordt niet gevolgd.
4.14.
[eiser sub 1] c.s. hebben tegenover de stellingen van [gedaagde] onbetwist aangevoerd dat de heer [eiser sub 1] pas na de verbouwing in 2007 met de makelaarsopleiding is begonnen. Gelet hierop kan niet gezegd kan worden dat [eiser sub 1] c.s. uit hoofde van de studie of achtergrond meer informatie hadden of hadden moeten verzamelen (bij het Kadaster). Daarbij is van belang dat het voldoende is dat de goede trouw bestond toen [eiser sub 1] c.s. het bezit van de grond in 2007 kregen. Als het al zo zou zijn dat [eiser sub 1] c.s. door het voltooien van de opleiding achteraf niet meer te goeder trouw waren, dan leidt dat niet tot een ander oordeel over de goede trouw bij aanvang van het bezit. Door [gedaagde] is bovendien niet toegelicht waarom een dergelijke achtergrond meebrengt dat de aanbouw te kwader trouw op haar grond is geplaatst.
4.15.
Aan de vereisten van artikel 3:99 BW is gelet op het voorgaande voldaan. Dat betekent dat [eiser sub 1] c.s. in beginsel in 2017, tien jaren na het realiseren van de aanbouw, door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond (in het geval de erfgrens met de bouw inderdaad is overschreden).
Het beroep op stuiting van de verjaringstermijn
4.16.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat de verjaringstermijn in 2017 niet is voltooid, omdat zij in 2016 de verjaringstermijn heeft gestuit. Ter onderbouwing stelt [gedaagde] dat zij in 2016 de situatie heeft aangekaart bij [eiser sub 1] c.s.. Zij verwijst daarvoor naar haar brief van 24 april 2016.
De conclusie
4.17.
Het beroep van [gedaagde] op stuiting van de verjaringstermijn slaagt niet. Hierna wordt deze beslissing toegelicht.
De toelichting
4.18.
Op grond van artikel 3:317 lid 2 BW vindt stuiting plaats door een aanmaning en het binnen zes maanden instellen van een eis. Anders dan [gedaagde] stelt, voldoet de brief van 24 april 2016 niet aan de eisen van een stuitingshandeling. In de brief staat dat [gedaagde] op de hoogte gehouden wil worden van plannen met betrekking tot het tuinhuis en scheidingshek, omdat zij bezorgd is dat deze op haar grond komen. Zij schrijft daarbij: ‘
wat in het verleden ook is gebeurd met de verbouwing van de keuken’. Het voorgaande citaat is de enige verwijzing van [gedaagde] naar de situatie met betrekking tot de aanbouw. Hieruit blijkt geen duidelijke waarschuwing aan [eiser sub 1] c.s. dat zij rekening moeten houden met een vordering tot beëindiging van de situatie naar aanleiding van de aanbouw in 2007.
4.19.
[gedaagde] heeft verder niet gesteld en/of onderbouwd dat zij op andere wijze de verjaringstermijn heeft gestuit.
4.20.
Los van het voorgaande staat in artikel 3:317 lid 2 BW de voorwaarde dat een schriftelijke aanmaning binnen zes maanden wordt gevolgd door een vordering in rechte. [gedaagde] heeft niet gesteld, en ook is niet gebleken, dat een procedure binnen zes maanden na haar schriftelijke aanmaning aanhangig is gemaakt.
4.21.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van stuiting van de verjaringstermijn. Dit betekent dat [gedaagde] geen vordering meer kan instellen op grond waarvan in rechte wordt vastgesteld dat de grond aan haar toebehoort.
4.22.
Concreet betekent het voorgaande voor de vorderingen in conventie en reconventie het volgende.
De vorderingen in conventie
Vaststelling van de erfgrens
4.23.
De verklaring voor recht in conventie, over de erfgrens, zal worden toegewezen.
4.24.
Het is niet in geschil dat het midden van de in 1932 en 1972 gebouwde mandelige muren tussen de woningen de erfgrens vormt. Verder is niet in geschil dat het hek binnenin de aanwezige coniferenhaag de erfgrens vormt. De erfgrens zal op deze plaatsen worden vastgesteld.
4.25.
Verder zijn [eiser sub 1] c.s. door verjaring eigenaar geworden van de strook grond onder de in 2007 gerealiseerde aanbouw en stenen scheidsmuur. De erfgrens is daardoor komen te liggen in het midden van de in 2007 gerealiseerde (buiten)muur van de aanbouw en de stenen erfafscheiding. In het midden kan daarom blijven of de kadastrale meting juist is en de erfgrens daadwerkelijk in 2007 is overschreden.
Medewerking kadastrale grenscorrectie
4.26.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tot medewerking aan een kadastrale grenscorrectie. Ook heeft zij geen verweer gevoerd tegen de vordering dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een verklaring van medewerking van [gedaagde] aan de grenscorrectie. Deze vordering zal daarom worden toegewezen.
De kosten van de kadastrale grenscorrectie
4.27.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tot betaling van de helft van de factuur van het kadaster van € 78,50. Deze vordering wordt daarom ook toegewezen.
De proceskosten in conventie
4.28.
Ten slotte wordt [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt, in de proceskosten in conventie veroordeelt. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. begroot op
€ 309,00 griffierecht, € 956,00 salaris advocaat - conform 2 punten van tarief I van het liquidatietarief - € 103,38 aan deurwaarderskosten en ten slotte de gevorderde nakosten van € 131,00 zonder betekening verhoogd met € 68,00 in geval van betekening.
De vorderingen in reconventie.
De vordering tot beëindiging van het onrechtmatige bezit4.29. Nu is geoordeeld dat [eiser sub 1] c.s. door verjaring op grond van artikel 3:99 BW eigenaar zijn geworden van de strook grond, is een eventuele rechtsvordering van [gedaagde] tot beëindiging van het (onrechtmatig) bezit verjaard. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
De vordering tot het betalen van schadevergoeding
4.30.
[gedaagde] vordert ten slotte de betaling van een bedrag van € 4.561,75 vanwege geleden schade. Dit bedrag bestaat uit gemaakte kosten bij het Kadaster en [naam ingenieursbureau] . Ook is in dit bedrag een vergoeding vanwege het onrechtmatige bezit van het stuk grond begrepen.
4.31.
Voor zover sprake is geweest van overschrijding van de erfgrens, waren [eiser sub 1] c.s. te goeder trouw. Door verkrijgende verjaring zijn zij in dat geval eigenaar geworden. Er is daarom geen sprake van onrechtmatig bezit, zodat een grondslag voor toewijzing van een schadevergoeding ontbreekt. Om diezelfde reden is er geen aanleiding om [eiser sub 1] c.s. de kosten van het Kadaster en van [naam ingenieursbureau] te laten vergoeden.
De proceskostenvergoeding in reconventie
4.32.
Omdat [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld, moet zij de proceskosten van [eiser sub 1] c.s. betalen. Vanwege de samenhang van de vorderingen in conventie en reconventie, wordt de helft van twee punten van tarief I van het liquidatietarief toegekend. Dat betekent dat de kosten van [eiser sub 1] c.s. in reconventie worden begroot op
€ 478,00.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
verklaart voor recht dat de erfgrens tussen de percelen grond kadastraal bekend als gemeente [naam gemeente] ( [.] ) sectie [letteraanduiding] nummer [nummeraanduiding 3] (plaatselijk bekend [straatnaam] [nummeraanduiding 1] ) en gemeente [naam gemeente] ( [.] ) sectie [letteraanduiding] nummer [nummeraanduiding 4] (plaatselijk bekend [straatnaam] [nummeraanduiding 2] ) wordt gevormd door het midden van de mandelige inpandige muur van beide huizen en voorts, vanuit de achterzijde van beide huizen gezien, door het midden van de mandelige muur uit 1972, het midden van de mandelige keuken c.q. scheidingsmuur uit 2007, het midden van de mandelige stenen erfafscheiding en het hek binnenin de coniferenhaag;
veroordeelt [gedaagde] haar medewerking te verlenen aan een kadastrale grenscorrectie conform hetgeen genoemd is onder I en bepaalt dat dit vonnis, indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking verleend, dezelfde kracht heeft als de verklaring van [gedaagde] aan het Kadaster dat zij meewerkt aan de grenscorrectie genoemd onder I;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de helft van de kosten van het Kadaster van € 78,50 voor de grenscorrectie;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 309,00 aan griffierecht, € 956,00 voor het salaris advocaat en € 103,38 verschotten;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot zoals gevorderd op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met het gevorderde bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
wijst de vorderingen in reconventie af;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 478,00 voor het salaris advocaat;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2021.