ECLI:NL:RBMNE:2021:6177

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
UTR_19_4726
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 22 december 2021, staat het verzoek van verzoeker centraal om vergoeding van zijn proceskosten in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 26 september 2019 was genomen. Na een wijziging van de beslissing op bezwaar op 13 oktober 2021, trok verzoeker zijn beroep in en vroeg hij om vergoeding van de gemaakte proceskosten.

De rechtbank overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder ging niet akkoord met het verzoek om vergoeding van een bedrag van € 8.066,11 aan deskundigenkosten, omdat de specificaties niet duidelijk waren en de gehanteerde uurtarieven hoger waren dan toegestaan. De rechtbank stelde de kosten voor rechtsbijstand vast op € 1.870,- en de kosten voor deskundigen op basis van de geldende tarieven.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat verweerder € 4.818,88 aan proceskosten aan verzoeker moet vergoeden. Dit bedrag is opgebouwd uit de kosten voor rechtsbijstand en de kosten voor deskundigen. De rechtbank benadrukt dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden, wat rechtstreeks uit de wet voortvloeit. De uitspraak is gedaan door rechter E.M. van der Linde en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4726

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.P.J. van de Griend),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 2 december 2021 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 26 september 2019 een besluit (de beslissing op bezwaar) genomen. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Op 13 oktober 2021 heeft verweerder de beslissing op bezwaar gewijzigd in verband met een aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage van verzoeker. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
3. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoeker. Verweerder gaat niet akkoord met het verzoek om vergoeding van een bedrag van € 8.066,11 aan deskundigenkosten. Verzoeker heeft twee specificaties van deskundigen overgelegd. Uit één specificatie is niet op te maken waarvoor deze kosten zijn gemaakt en door welke deskundige. In beide specificaties is gerekend met een hoger uurtarief dan het tarief uit het Besluit tarieven in strafzaken. Volgens verweerder moet het gemaximeerde uurtarief worden toegepast. Het aantal uren dat in rekening wordt gebracht is hoger dan gebruikelijk bij dergelijke onderzoeken.
Kosten voor rechtsbijstand
4. Verzoeker verzoekt om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met het onderhavige beroep.
5. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die verweerder moet betalen op grond van het Bpb vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na het verslag van het deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Kosten voor deskundigen
6. Verzoeker dient een specificatie in van Wpex voor een bedrag van € 6.050,-. In het dossier zit een dubbelrapportage van Wpex van 26 november 2019, opgemaakt door psychiater [A] en klinisch neuropsycholoog [B] .
7. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten van de deskundigen van Wpex vast aan de hand van artikel 1, aanhef en onder b, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Bpb, gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, en met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
Artikel 2, eerste lid, aanhef onder a, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 bepaalt dat het tarief voor de vergoeding van werkzaamheden als bedoeld in art 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet tarieven in strafzaken, verricht door geneeskundigen, voor het verrichten van psychiatrisch onderzoek ten hoogste € 134,04 per uur bedraagt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat voor het verrichten van een psychiatrisch onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onder a, voor zover deze inhoudt het opstellen van een psychiatrisch rapport over een volwassene, ten behoeve van een dubbelrapportage ten hoogste 23 uur voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank zal een bedrag toekennen aan de hand van het ten hoogste geldende tarief van € 134,04 per uur op basis van de gestelde urenbesteding van 22 uur. Dit komt neer op een bedrag van € 2.948,88 (22 x € 134,04).
8. Verzoeker dient ook een specificatie in van [naam] voor een bedrag van
€ 2.016,11. De rechtbank kan niet uit het dossier afleiden om welk onderzoek dit gaat en door wie dit is verricht. Het gaat blijkens de specificatie om onderzoekshandelingen in de periode van 19 juli 2019 tot en met 9 november 2021. De rechtbank is niet gebleken dat verzoeker deze kosten in verband met de behandeling van het beroep en het bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten ten aanzien van deze specificatie daarom af.
Conclusie
9. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op
€ 4.818,88 (€ 1.870,- + € 2.948,88).
Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 4.818,88 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 22 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.