In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 22 december 2021, staat het verzoek van verzoeker centraal om vergoeding van zijn proceskosten in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 26 september 2019 was genomen. Na een wijziging van de beslissing op bezwaar op 13 oktober 2021, trok verzoeker zijn beroep in en vroeg hij om vergoeding van de gemaakte proceskosten.
De rechtbank overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder ging niet akkoord met het verzoek om vergoeding van een bedrag van € 8.066,11 aan deskundigenkosten, omdat de specificaties niet duidelijk waren en de gehanteerde uurtarieven hoger waren dan toegestaan. De rechtbank stelde de kosten voor rechtsbijstand vast op € 1.870,- en de kosten voor deskundigen op basis van de geldende tarieven.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat verweerder € 4.818,88 aan proceskosten aan verzoeker moet vergoeden. Dit bedrag is opgebouwd uit de kosten voor rechtsbijstand en de kosten voor deskundigen. De rechtbank benadrukt dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden, wat rechtstreeks uit de wet voortvloeit. De uitspraak is gedaan door rechter E.M. van der Linde en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.