ECLI:NL:RBMNE:2021:6168

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 299
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor exploitatie horeca en de gevolgen voor openbare orde en woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een exploitatievergunning voor een café-restaurant met terras in Utrecht. Eiseres, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van Utrecht, die op 27 februari 2020 een vergunning had verleend op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) en een exploitatievergunning voor de horecaonderneming. Eiseres betoogde dat de vergunning zou leiden tot ontoelaatbare hinder voor omwonenden en een negatieve invloed zou hebben op de openbare orde en veiligheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester de vergunning heeft verleend op basis van de Horecaverordening Utrecht 2018, waarbij geen van de weigeringsgronden van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat er geen ontoelaatbare inbreuk op de woon- en leefsituatie was en dat de vergunning terecht was verleend. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat de uitbreiding van het terras zou leiden tot extra overlast. De rechtbank wees erop dat de vergunning was verleend voor een locatie met al bestaande horeca en dat de Terrassencommissie had geoordeeld dat de doorgang voor voetgangers en hulpdiensten gewaarborgd bleef.

De rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning te verlenen en dat de bezwaren van eiseres niet voldoende onderbouwd waren. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Braxhoven).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], gevestigd te [vestigingsplaats], vertegenwoordigd door [leidinggevende], leidinggevende van [derde-partij].

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) en een exploitatievergunning verleend voor [derde-partij] ([derde-partij]) aan de [adres] in [woonplaats].
Bij besluit van 6 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [leidinggevende].

Overwegingen

1. Verweerder heeft een exploitatie vergunning en een vergunning op grond van de DHW verleend, op grond waarvan aan de [adres] in [woonplaats] een café-restaurant met terras mag worden geëxploiteerd. Voorheen werd op dit adres een broodjeszaak met een kleiner terras geëxploiteerd ([A]).
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat zich geen redenen voordeden om de gevraagde vergunningen te weigeren. Verweerder heeft hierbij overwogen dat geen van de weigeringsgronden van artikel 9 van de Horecaverordening Utrecht 2018 (Horecaverordening) en artikel 27 van de DHW zich voordoen, en dat het vergunde terras niet in strijd is met artikel 2 en 4 van het Terrassenreglement. Volgens verweerder is er in 2017 al een omgevingsvergunning verleend voor de vestiging van een café-restaurant op dit adres en is er geen strijd met het bestemmingsplan. [1] Er is verder niet gebleken dat er sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op de openbare orde, de veiligheid of de woon- en leefsituatie, zodat dit ook geen reden vormt om de vergunning te weigeren. [2] Het terras is weliswaar in strijd met artikel 3 van het Terrassenreglement, omdat het te diep is, maar daarvoor is een ontheffing verleend na een positief advies van de Terrassencommissie.
3. Eiseres is het niet eens met de verleende vergunning voor het exploiteren van een terras. Zij heeft daarover aangevoerd dat het vergunde terras leidt tot een verdere toename van hinder voor omwonenden, een toenemend beslag van de openbare ruimte en hinder voor voetgangers. Ter onderbouwing hiervan stelt eiseres dat het al eerder bestaande terras wordt uitgebreid en dat het om een zwaardere horeca categorie gaat. Van een broodjeszaak wordt het namelijk een borrelterras, met meer bezoekers die langer blijven hangen, alcohol drinken en daardoor luidruchtiger zijn. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom dit niet leidt tot extra ontoelaatbare invloed op de woon- en leefsituatie in de omgeving. Dat er al meer horeca op het plein is gevestigd, is volgens eiseres geen valide reden om dan de hinder verder toe te laten nemen door dit terras te vergunnen. Het door [derde-partij] toegezegde zonnescherm dempt de geluiden naar de woning erboven slechts ten dele en dat bezoekers zullen blijven staan ligt door het beperkte aantal stoelen op het terras voor de hand. Hierdoor wordt het dus feitelijk drukker op het terras.
Verder loopt er een handhavingsgeschil met deze exploitant over een op korte afstand gelegen andere horecagelegenheid. Verweerder moet dus gewaarschuwd zijn voor overlast en heeft niet uitgelegd wat het ‘wezenlijke’ verschil tussen deze bedrijven is.
Verweerders bewering dat er gehandhaafd wordt zodra er geklaagd wordt, heeft verweerder niet onderbouwd en komt niet overeen met de ervaring van de omwonenden. Uit een recent Wob-verzoek is gebleken dat verweerder niet eens weet in hoeveel gevallen er is gehandhaafd.
Oordeel van de rechtbank
4. Op grond van de Horecaverordening Utrecht 2018 wordt een exploitatievergunning in beginsel verleend, tenzij er een weigeringsgrond is. De rechtbank begrijpt dat eiseres zich op het standpunt stelt dat verweerder de exploitatievergunning had moeten weigeren vanwege een ontoelaatbare invloed op de woon- en leefsituatie of van aantasting van de openbare orde of veiligheid. Dit is de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de Horecaverordening.
5. De rechtbank geeft eiseres hierin geen gelijk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat de verleende exploitatievergunning geen ontoelaatbare invloed op de woon- en leefsituatie of aantasting van de openbare orde of veiligheid tot gevolg heeft. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6. Verweerder heeft terecht van belang geacht dat het gaat om een aanvraag voor een terras in de binnenstad van Utrecht, op een locatie waar al grote bedrijvigheid is door de daar al aanwezige horeca met terrassen en door de grote stromen voetgangers en fietsers. Verder heeft verweerder mogen meewegen dat er eerder ook al een (broodjeszaak met) terras was gevestigd op hetzelfde adres. Het nu vergunde terras is weliswaar groter dan het ‘oude’ terras en er mag alcohol worden geschonken en dat zal van invloed kunnen zijn op de omgeving, maar dat het zal leiden tot een ontoelaatbare invloed op de woon- en leefsituatie heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. De vrees van eiseres dat de gasten op het terras tussen de tafels zullen gaan staan borrelen en dat het daardoor nog drukker wordt dan is voorzien heeft verweerder onaannemelijk kunnen vinden, gelet op de beperkte ruimte die er op het terras is. Verweerder heeft er in het primaire besluit bovendien op gewezen dat als deze situatie zich wel voordoet, het personeel geïnstrueerd is om hier wat van te zeggen. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat als er sprake is van ontoelaatbare overlast hij hiertegen handhavend zal kunnen optreden. Dat handhavend optreden bij voorbaat zinloos is, heeft eiseres niet voldoende onderbouwd. De stelling van eiseres dat de omgeving het zo ervaart, is onvoldoende concreet en ook het gegeven dat de registratie van meldingen of klachten nog te wensen over laat - zoals verweerder ter zitting ook wel heeft erkend - is niet genoeg om vast te kunnen stellen dat er niet of onvoldoende wordt gehandhaafd. Verweerder heeft dat ook nadrukkelijk weersproken tijdens de zitting en benadrukt dat als er concrete meldingen zijn van overlast, daartegen ook daadwerkelijk wordt opgetreden. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen.
7. De stelling van eiseres dat er ‘een handhavings-procedure’ loopt tegen een ander bedrijf van de exploitant, is zonder nadere onderbouwing eveneens onvoldoende om een inbreuk op het woon-leefklimaat aan te nemen. Niet duidelijk is in welk kader er is gehandhaafd en uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder van mening is dat de exploitant zich ter zake constructief heeft opgesteld. Ter zitting is door de derde-belanghebbende in dit verband overigens aangegeven dat hij niet weet welk handhavingstraject eiseres bedoelt. Het lag op de weg van eiseres om te concretiseren wat maakt dat de ervaren of de te verwachten overlast als ontoelaatbaar zou moeten worden aangemerkt. Hierin is zij niet geslaagd.
8. Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het terras in strijd is met het Terrassenreglement, omdat de vrije doorgang belemmerd wordt. De 4 meter die overblijft voor voetgangers en voor fietsers die uit de tegenoverliggende fietsenstalling komen is niet voldoende.
9. De rechtbank overweegt hierover dat de Terrassencommissie heeft geoordeeld dat de omvang van het terras in verkeerskundig opzicht verantwoord is. De doorgang bedraagt 5,53 meter, waardoor de minimale benodigde vrije doorgang van 4 meter voor hulpverleningsvoertuigen en voetgangers gegarandeerd blijft. De stelling van eiseres dat de vraag of de overgebleven ruimte voldoende is ook afhangt van het aantal en soort passanten is op zichzelf juist, maar de ruimte is volgens de Terrassencommissie voldoende en eiseres heeft niet een andersluidend advies van een deskundige ingebracht of andere concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het advies ingebracht. Verweerder heeft dan ook het advies van de Terrassencommissie mogen volgen en kunnen overwegen dat het terras geen afbreuk doet aan de vrije doorgang van het verkeer en het doelmatig gebruik van de weg.
10. Eiseres heeft verder nog betoogd dat verweerder de afwijkingsbevoegdheid doet steunen op de overweging van de Terrassencommissie dat er tegenover het terras van [derde-partij] niet ook een ander terras zit (maar een uitgang van fietsenstalling) en dat dat onbegrijpelijk is.
11. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Verweerder kan op grond van artikel 5, eerste lid, van het Terrassenreglement afwijken de artikelen 3 en 4 als de omvang, locatie en het gebruik van het (toe te laten) terras daartoe aanleiding geeft. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn in voetgangersgebieden, bij winkelstraattrottoirs en bij openbare plaatsen zonder trottoirs in voetgangersgebieden. Verweerder heeft toegelicht dat hij zich bevoegd acht af te wijken op grond van dit artikel, omdat aan de [straat] al vergunningen zijn verleend voor aansluitende terrassen met een zelfde diepte en dat die terrassen niet hebben geleid tot problemen met de vrije doorgang van verkeer en het doelmatig gebruik van de weg. Daarnaast heeft verweerder er op gewezen dat uit het advies van de Terrassencommissie blijkt dat de vrije doorgang en het doelmatig gebruik van de weg door het grotere terras niet belemmerd worden. In dit advies staat (onder meer) vermeld dat er tegenover het terras van [derde-partij] niet nog een terras gesitueerd kan worden dat de vrije doorgang zal kunnen beperken, omdat er een fietsenstalling is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd waarom hij in dit geval bereid is om af te wijken van artikel 3, sub f, van het Terrassenreglement.
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de vergunning terecht heeft verleend en kan dat wat eiseres hiertegen heeft ingebracht niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.artikel 9, eerste lid, van de Horecaverordening
2.artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de Horecaverordening