ECLI:NL:RBMNE:2021:6167

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/3013
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en controleverplichting van de aanvrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst waarin zijn recht op kinderopvangtoeslag over 2018 was vastgesteld op € 6.822,-. Eiser stelde dat de herziening van het eerder vastgestelde voorschotbedrag onrechtmatig was, omdat alle relevante gegevens al bekend waren bij de Belastingdienst. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank overwoog dat de kinderopvangtoeslag een inkomensafhankelijke regeling is, waarbij de definitieve gegevens voor de vaststelling van de hoogte van de toeslag pas na afloop van het jaar beschikbaar zijn. Eiser had zijn maandinkomen onjuist opgegeven en niet gecontroleerd welke inkomensgegevens door de Belastingdienst waren gebruikt. De rechtbank concludeerde dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het controleren van de door de Belastingdienst gebruikte gegevens en dat hij niet had aangetoond dat hij zijn jaarinkomen tijdig had opgegeven.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatig of onzorgvuldig handelen door de Belastingdienst en dat het beroep van eiser ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen de mondelinge uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3013
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2021 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]).

Procesverloop

In het besluit van 31 december 2020 heeft verweerder het definitieve recht op kinderopvangtoeslag over 2018 vastgesteld op een bedrag van € 6.822,-.
In het besluit van 3 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft eiser bij besluit van 21 februari 2018 een voorschot kinderopvangtoeslag verleend ten bedrage van € 19.250,-. Na bezwaar heeft verweerder met het besluit van 8 april 2019 het bezwaar gegrond verklaard en het voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar een bedrag van € 16.053,-.
Met het besluit van 31 december 2020 heeft verweerder het recht op kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld en herzien naar een bedrag van € 6.822,-.
3. Volgens eiser had verweerder met het besluit van 31 december 2020 niet het eerder vastgestelde voorschotbedrag mogen herzien, omdat alle gegevens van eiser door de eerder in 2019 gevoerde bezwaarprocedure bij verweerder bekend waren. Eiser vindt de herziening onrechtmatig en in strijd met verweerders zorgplicht.
4. De rechtbank volgt eiser hierin niet en legt dat hierna uit.
5. De kinderopvangtoeslag is een zogenaamde inkomensafhankelijke regeling, die valt onder het systeem van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir). Dat systeem houdt onder meer in dat toeslagen bij voorschot worden verstrekt, omdat de definitieve gegevens voor de vaststelling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag, zoals het verzamelinkomen van de aanvrager, pas na afloop van het betreffende jaar vaststaan.
6. Op grond van artikel 17 van de Awir moet eiser alle relevante wijzigingen in omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming melden aan de Belastingdienst/Toeslagen. Een betrokkene moet ook zelf de door verweerder gebruikte gegevens in de voorschotbeschikking controleren en laten aanpassen als deze niet kloppen. Dat een betrokkene de besluiten moet controleren staat ook vermeld in de voorschotbeschikkingen die verweerder verstuurt.
7. Eiser heeft (zoals hij ter zitting heeft uitgelegd) per abuis als inkomen zijn maandinkomen van ongeveer € 10.000,- aan verweerder opgegeven, terwijl zijn inkomen op jaarbasis hoger is dan € 124.000,-. Eiser heeft niet gecontroleerd met welke inkomensgegevens verweerder de voorschotten kinderopvangtoeslag heeft berekend. Verweerder heeft op 12 februari 2020 vanuit de Basisregistratie Inkomen (BRI) melding ontvangen van eisers daadwerkelijke verzamelinkomen over 2018. Verweerder heeft het recht op kinderopvangtoeslag over 2018 terecht berekend op basis van dat daadwerkelijke verzamelinkomen ten behoeve van het besluit van 31 december 2020.
8. De door eiser gevoerde bezwaarprocedure ten aanzien van de daaraan voorafgaande voorschotbeschikking maakt de situatie niet anders, omdat de bezwaarprocedure ging over het aantal afgenomen uren kinderopvang en het inkomen van eisers echtgenote én uit het dossier niet blijkt dat eiser in die procedure of op enig ander relevant moment zijn jaarinkomen heeft opgegeven, zodat verweerder het recht op kinderopvangtoeslag eerder had kunnen bijstellen. Eiser heeft hierover weliswaar gesteld dat hij zijn inkomensgegevens tijdens de bezwaarprocedure heeft overgelegd, maar in het dossier heeft de rechtbank die gegevens niet aangetroffen en eiser heeft dit standpunt niet onderbouwd.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet gebleken van enig onrechtmatig of onzorgvuldig handelen door verweerder jegens eiser.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2021 door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier.
griffier
Rechter
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.