Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.Het verzoek en de beoordeling
498,00
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een verzoeker en een besloten vennootschap. De verzoeker, die sinds 14 april 2011 in dienst was bij de verweerster als asbestsaneerder, vorderde betaling van zijn loon dat hij sinds 13 augustus 2021 niet meer had ontvangen. De verweerster had de verzoeker beschuldigd van diefstal en stelde dat het dienstverband was beëindigd, maar kon niet aantonen dat er een ontslag op staande voet was gegeven. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst nog bestond en dat de verzoeker recht had op zijn loon. De kantonrechter wees de vordering van de verzoeker toe, inclusief de wettelijke verhoging van 50% over het vervallen loon en de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid. Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten aan de zijde van de verzoeker toegewezen. De verweerster werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van deze kosten.