Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van [eiseres] met producties 1 t/m 15,
- de akte specificatie beslagkosten van [eiseres] met producties 16 t/m 21,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van Rvaring met producties 1 t/m 43,
- de conclusie van antwoord in reconventie en eisvermindering in conventie van [eiseres] met 4 producties,
- de akte aanvullende producties van Rvaring met producties 44 en 45,
- de spreekaantekeningen van mr. Teke, die voorafgaand aan de zitting zijn opgestuurd.
2.Waar het in deze zaak over gaat
3.Wat willen partijen?
primair) dan wel de wettelijke handelsrente (
subsidiair), en veroordeling van Rvaring in de buitengerechtelijke kosten, beslagkosten, proceskosten en de nakosten.
4.De beoordeling
primair) contractuele vertragingsrente van 10% per jaar, berekend tot en met 18 december 2020 op een bedrag van € 12.142,91. Zij baseert zich op de algemene voorwaarden van [onderneming 2] . Met betrekking tot de algemene voorwaarden geldt dat Rvaring heeft betwist dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn omdat hiermee niet is ingestemd en Rvaring die ook niet ontvangen heeft. De rechtbank is van oordeel dat als [eiseres] deze voorwaarden al in een envelop aan Rvaring heeft gegeven – zoals zij stelt – daaruit nog niet blijkt dat Rvaring hiermee ook heeft ingestemd. Ter zitting heeft [eiseres] verteld dat zij niet de indruk had dat [Y] er een probleem mee had, maar dit is onvoldoende om van instemming te kunnen spreken. Dat in het kopje in de overeenkomst van opdracht in zijn algemeenheid wordt verwezen naar ‘algemene voorwaarden’ is niet voldoende om de voorwaarden van [onderneming 2] van toepassing te achten. Een beroep op deze algemene voorwaarden gaat dus ook niet op. [eiseres] kan daarom geen beroep doen op de daarin opgenomen rentebepaling.
subsidiair) de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW te berekenen vanaf de vervaldatum per afzonderlijke factuur. Zoals hiervoor overwogen heeft [eiseres] recht op € 1.520,- zoals gefactureerd bij haar factuur die ziet op de periode 2 juli 2018 - 9 juli 2018. De gevorderde rente is op de wet gegrond en Rvaring dient daarom de wettelijke handelsrente te betalen. Het hoort tot de primaire stelplicht van [eiseres] om te stellen vanaf welke datum die rente wordt gevorderd en op grond waarvan. Uit de dagvaarding blijkt niet duidelijk wat [eiseres] als betalingstermijn hanteert. Uit de producties kan worden afgeleid dat zij een betalingstermijn van 14 dagen hanteert, maar zij stelt niet waarom. Daarom wordt aangesloten bij de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen die ook de in artikel 3 onder b van de overeenkomst genoemde termijn is. Dit betekent dat Rvaring de wettelijke handelsrente moet betalen over € 1.520,- vanaf 8 augustus 2018 tot de dag dat alles is betaald. Over de inmiddels betaalde € 6.080,- is Rvaring ook wettelijke handelsrente verschuldigd, berekend vanaf de vervaldata (30 dagen na factuurdatum) per afzonderlijke factuur van 11 juni 2018, 18 juni 2018, 24 juni 2018 en 30 juni 2018 tot 6 maart 2019 (de datum dat de € 6.080,- is betaald).