ECLI:NL:RBMNE:2021:6148

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
16.245527.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd met minderjarige in zorg van verdachte over een periode van bijna anderhalf jaar

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een minderjarig kind, het dochtertje van zijn toenmalige vriendin. De ontucht heeft plaatsgevonden over een periode van bijna anderhalf jaar, van 1 juni 2018 tot en met 31 oktober 2019, waarbij het slachtoffer ten tijde van de feiten tussen de vier en zes jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft bekend en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling, om recidive te voorkomen.

De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de moeder van het slachtoffer, die op 11 december 2019 een proces-verbaal indiende. Tijdens de zitting op 7 december 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging gehoord. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat een lagere straf passend was gezien de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het reclasseringsadvies, dat de kans op recidive als gemiddeld inschatte, en de noodzaak van behandeling en begeleiding van de verdachte benadrukte.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 2.511,60, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op het slachtoffer, en geeft aan dat de rechtbank de bescherming van de maatschappij en de begeleiding van de verdachte vooropstelt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.245527.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door mr. N. Durdabak, advocaat te Hilversum, namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 oktober 2019 in Huizen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , een kind dat hij verzorgde, die de leeftijd van zestien jaren toen nog niet had bereikt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, voor zover het ziet op de periode. Verdachte moet primair worden vrijgesproken voor de periode juni en juli 2018 en oktober 2019; uitgegaan dient te worden van de periode van 1 augustus 2018 tot 1 oktober 2019. Subsidiair loopt de periode van 1 augustus 2018 tot en met 12 oktober 2019. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft de ten laste gelegde ontuchtige handelingen bekend. De raadsvrouw heeft hier ook geen vrijspraak voor bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 december 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] namens [slachtoffer] van 11 december 2019, genummerd PL0900-2019341274-1, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , brigadiers van politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van voornoemde aangeefster, pagina’s 7-11.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de periode moet worden ingekort. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Mede gelet op de verklaring die verdachte zelf ter zitting heeft gegeven, is duidelijk dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden binnen de ten laste gelegde periode. Verdachte heeft ook verklaard dat deze handelingen meermaals plaatsvonden. De rechtbank gaat uit van de periode zoals genoemd in het informatief gesprek zeden en de aangifte en ziet in het aangevoerde geen aanleiding om de periode in te korten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op meer tijdstippen in de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 oktober 2019 te Huizen, ontucht heeft gepleegd met een kind dat hij verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer] , geboren op [2013] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt door meermalen, met zijn handen en/of vingers (over) de blote venusheuvel en de blote schaamlippen en de blote billen van die [slachtoffer] te strelen en betasten en wrijven.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf bijzondere voorwaarden te verbinden: een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met [slachtoffer] en haar moeder en een locatieverbod voor waar zij woonachtig zijn.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Een taakstraf is meer passend gelet op het tijdsverloop, gecombineerd met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf. De feiten hebben zich meer dan twee jaar geleden afgespeeld. Verdachte heeft direct en vrijwillig hulp gezocht en zit inmiddels midden in zijn behandeling. Onvoorwaardelijke detentie doorkruist de behandeling en zal ervoor zorgen dat verdachte zijn woning verliest. De opgebouwde stabiliteit verdwijnt daarmee en dat is slecht voor het recidiverisico. Verdachte is
first offender, heeft veel spijt en werkt aan alles mee. Ten slotte ziet de raadsvrouw geen noodzaak voor de oplegging van een contact- en locatieverbod.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met [slachtoffer] , het dochtertje van zijn toenmalige vriendin, over een periode van bijna anderhalf jaar. [slachtoffer] was ten tijde van de bewezenverklaarde periode heel jong, slechts vier tot zes jaar oud. Dit speelde zich telkens af in de huiselijke omgeving, waar zij zich juist veilig had moeten voelen. Verdachte zorgde voor [slachtoffer] en zij vertrouwde hem, zij noemde hem zelfs papa.
Verdachte heeft verklaard dat hij van meet af aan wist dat wat hij deed fout was, maar hij heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens. Hij heeft op een hoogst verwerpelijke wijze meermaals seksueel misbruik gemaakt van [slachtoffer] . Met zijn handelen heeft verdachte ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt ook dat [slachtoffer] tot op heden psychische klachten ervaart door het bewezenverklaarde. Dit brengt ook veel zorgen met zich mee voor haar moeder. Al met al heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig feit en de rechtbank neemt dat verdachte zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van en houdt rekening met een reclasseringsadvies van 27 oktober 2021, opgesteld door H.M.D. Bloemen, reclasseringswerker. Uit dit advies blijkt het volgende.
De reclassering wijst de relatie van verdachte met zijn ex-partner en stiefdochter en zijn psychosociaal functioneren aan als delictgerelateerde factoren. Ook zijn er zorgen over het middelengebruik van verdachte, zijn dagbesteding en eenzaamheid. Voor praktische hulpverlening heeft verdachte ondersteuning vanuit de gemeente. Daarnaast wordt hij behandeld bij forensische polikliniek De Waag. Hier wordt onder andere gesproken over de verdenking en het voorkomen van recidive. Het is positief dat verdachte geen relatie meer heeft met zijn toenmalige partner en dat hij haar en zijn stiefdochter niet meer ziet of spreekt.
De reclassering schat de kans op recidive in als gemiddeld, op basis van risicotaxatie-instrumenten en haar professioneel oordeel. Het risico op letselschade wordt ingeschat als laag tot gemiddeld en het risico op onttrekking aan voorwaarden als laag. De behandeling die verdachte volgt, acht de reclassering geïndiceerd. Het volgen en afronden van het traject bij De Waag kan de kans op recidive doen verminderen. De op dit moment nog bestaande problemen op andere leefgebieden verhogen de kans op recidive, hetgeen interventies en toezicht nodig maakt.
De reclassering adviseert de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden, ondanks dat verdachte zich al in een vrijwillig kader laat behandelen en begeleiden. De behandeling en begeleiding lopen goed, maar de problemen die verdachte heeft en de denkfouten die hij ten opzichte van de verdenking maakt, bestaan grotendeels onveranderd en dienen aandacht te (blijven) krijgen. Daarnaast kan verdachte – ten tijde van het opstellen van het advies – aangemeld worden voor COSA, een aanpak bij de resocialisatie van zedendelinquenten. Daardoor worden belangrijke factoren voor recidive, zoals eenzaamheid en sociale isolatie, tegengegaan en wordt eveneens aan risicomonitoring gedaan.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (‘strafblad’) van verdachte van 2 november 2021. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De op te leggen straf
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht bevat geen oriëntatiepunten voor straftoemeting voor ontucht in de zin van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal daarom letten op straffen die in soortgelijke strafzaken zijn opgelegd.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het tijdsverloop. Formeel gezien is er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn, maar het heeft wel lang geduurd voordat de zaak inhoudelijk behandeld werd. De rechtbank ziet ook strafverzwarende omstandigheden: het slachtoffer is een zeer jong meisje en de ontucht heeft meermaals over een periode van maanden plaatsgevonden. De rechtbank houdt voorts rekening met alle overige omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ook houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte en het gegeven dat hij zich rekenschap van zijn daad heeft gegeven.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of minder zware straf dan gevangenisstraf. Een lichtere strafrechtelijke afdoening zou de aard en de ernst van het gepleegde feit miskennen. Aan zowel verdachte als de samenleving behoort het signaal te worden afgegeven dat het plegen van een dergelijk feit met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf wordt beantwoord. De rechtbank ziet aanleiding om een aanzienlijk deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen, gecombineerd met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Gelet op alle omstandigheden van het geval, acht de rechtbank de volgende straf passend en geboden.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Aan deze voorwaarden zal een proeftijd van twee jaar worden gekoppeld. De rechtbank acht het in het belang van verdachte dat hij gedurende de proeftijd (verder) wordt begeleid en behandeld. Dit is ook in het belang van de maatschappij. Het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal als stok achter de deur dienen om verdachte ervan te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit, in verband met het aanwezige recidiverisico. De te stellen voorwaarden dienen hier ook aan bij te dragen.
De rechtbank ziet in dat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf negatieve gevolgen kan hebben voor onder meer het begeleidingstraject dat thans loopt. De rechtbank acht het, gelet op de aard en ernst van het gepleegde feit, echter niet passend om een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest (twee dagen). Nu het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf twee maanden bestrijkt, zullen de voornoemde mogelijk negatieve gevolgen naar verwachting echter niet van blijvende aard zijn.
De rechtbank zal geen contact- en/of locatieverbod opleggen met het slachtoffer en haar moeder. De rechtbank begrijpt deze wens, zoals ter zitting naar voren gebracht door mr. Durdabak, maar ziet geen noodzaak hiertoe. De feiten hebben meer dan 2 jaar geleden plaatsgevonden en verdachte heeft de afgelopen twee jaar ook geen contact gezocht met het slachtoffer en/of haar moeder.

9.BENADEELDE PARTIJ

Namens benadeelde partij [slachtoffer] is door [aangeefster] , haar moeder en wettelijk vertegenwoordiger, schadevergoeding gevorderd ter hoogte van totaal € 6.011,60, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Dit bedrag bestaat uit € 11,60 materiële schade (reiskosten voor het gesprek met de officier van justitie) en € 6.000,00 immateriële schade. Gemachtigde mr. N. Durdabak heeft ter zitting toegelicht dat de proceskosten, zoals in de schriftelijk ingediende vordering vermeld, zijn komen te vervallen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De materiële schade is voldoende onderbouwd en moet worden toegewezen. Het gevorderde bedrag van € 6.000,00 immateriële schade is volgens de officier van justitie te hoog en moet worden gematigd tot € 5.000,00. Het totaal toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de reiskosten te matigen, gelet op de mededeling van mr. Durdabak. Het toe te wijzen bedrag voor de immateriële schade moet ook aanzienlijk worden gematigd. Er is onvoldoende onderbouwd waarom om een dergelijk hoog bedrag wordt verzocht en wat de bijpassende psychische schade is bij de benadeelde partij.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering wat betreft de gemaakte kosten voor het gesprek met de officier van justitie voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 november 2021.
Immateriële schade
De rechtbank let op het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek (BW), Boek 6, artikel 106, lid 1 onder b. De benadeelde partij is slachtoffer geworden van een ernstig zedendelict over een langere periode. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending door verdachte, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij – voor zover toegelicht in de onderbouwing bij de schriftelijk ingediende vordering tot schadevergoeding – meebrengen dat sprake is van aantasting in persoon op andere wijze. Op grond van voornoemd artikel BW 6:106 lid 1, onder b, is dit een geval waarin de benadeelde partij recht heeft op een immateriële schadevergoeding.
De rechtbank overweegt, mede gelet op soortgelijke gevallen, dat een deel van de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 2.500,00 in dit geval billijk is. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 2.500,00 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019.
Namens de benadeelde partij is ten aanzien van de immateriële schade meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van totaal
€ 2.511,60, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 november 2021 (materiële schade) respectievelijk 31 oktober 2019 (immateriële schade) tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd 2 jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich (verder) laat behandelen door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.511,60 (bestaande uit € 11,60 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 november 2021 (materiële schade) respectievelijk 31 oktober 2019 (immateriële schade) tot de dag van volledige betaling;
- verklaart de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat
€ 2.511,60 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 november 2021 (materiële schade) respectievelijk 31 oktober 2019 (immateriële schade) tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mr. R.B. Eigeman en mr. G.A. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Fortuin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2021.
Mrs. Den Haan en Fortuin zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 oktober 2019 te Huizen, althans in arrondissement Midden-Nederland, ontucht heeft gepleegd met een kind dat hij verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer] ,
geboren op [2013] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt door meermalen, althans éénmaal, met zijn hand(en) en/of vinger(s) (over) de blote venusheuvel en/of de blote schaamlippen en/of de blote billen van die [slachtoffer] te strelen en/of betasten en/of wrijven;
(art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht)