ECLI:NL:RBMNE:2021:6132

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
21/4101
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhaving van erfafscheiding en beoordeling van vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. W.M. Janse, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, vertegenwoordigd door mr. J.A. Kippersluis. De rechtbank behandelt een beroep tegen een handhavingsbesluit met betrekking tot een erfafscheiding. Eiser had eerder een tussenuitspraak ontvangen waarin twee gebreken in de besluitvorming van verweerder werden vastgesteld. Verweerder kreeg de kans om deze gebreken te herstellen, maar de rechtbank concludeert dat dit niet is gebeurd. Eiser heeft een zienswijze ingediend op de herstelpoging van verweerder, maar de rechtbank oordeelt dat de motivering van verweerder onvoldoende is om te concluderen dat de erfafscheiding in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank stelt vast dat het legalisatieonderzoek onvolledig is en dat verweerder niet heeft aangetoond dat er zwaardere wegende belangen zijn die zich verzetten tegen het honoreren van het opgewekte vertrouwen van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II en verklaart het bezwaar van de derde-partij ongegrond. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.M. Janse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A Kippersluis).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende], te [woonplaats] .

Inleiding

Op 6 augustus 2021 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat er twee gebreken kleven aan de besluitvorming van verweerder. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 6 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat er in de tussenuitspraak is overwogen, de gebreken te herstellen.
In de uitspraak van 29 september 2021 heeft de rechtbank de termijn voor verweerder om het gebrek te herstellen verlengd met 3 weken.
Met de herstelpoging van 7 oktober 2021 heeft verweerder gebruik gemaakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen.
Eiser heeft op 1 november 2021 een zienswijze ingediend op de herstelpoging van verweerder.
De rechtbank heeft op 11 november 2021 besloten dat een tweede zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
De tussenuitspraak
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat eiser met succes een beroep op het overgangsrecht kan doen en dat er daardoor geen sprake is van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder daardoor een onjuist legalisatieonderzoek heeft uitgevoerd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder richting eiser het vertrouwen heeft gewekt dat er niet handhavend opgetreden gaat worden tegen de schutting.
De herstelpoging van verweerder
Verweerder heeft in het kader van de toetsing aan de limitatieve weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wabo een welstandsadvies opgevraagd bij de subcommissie Erfgoed (de Subcommissie). De subcommissie heeft geconstateerd dat het hek in strijd is met de redelijke eisen van welstand omdat het hek niet voldoet aan de uitgangspunten van de welstandsnota 2017 van de gemeente Amersfoort (de welstandsnota 2017). Volgens de Subcommissie zou het hekwerk grotendeels transparant moeten zijn, in de vorm van een open spijlenhek, in een donkere kleur die ondergeschikt is aan de woning. Verder heeft verweerder in het kader van het beroep op het vertrouwensbeginsel geoordeeld dat er zwaardere wegende belangen zijn die zich verzetten tegen het honorering van het opgewekte vertrouwen.
De rechtbank zal hierna afzonderlijk de herstelpoging per gebrek beoordelen. Geschilpunten die de rechtbank in haar tussenuitspraak heeft behandeld, zullen in deze uitspraak niet aan bod komen. De rechtbank heeft over deze geschilpunten al een oordeel gegeven in de tussenuitspraak. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dat kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. [1] De reactie van verweerder op de tussenuitspraak in de herstelpoging is geen uitzonderlijke situatie. De rechtbank blijft bij de in de tussenuitspraak gegeven oordelen over de geschilpunten.
De beoordeling door de rechtbank
Onjuist legalisatieonderzoek
5. Eiser is van mening dat de Subcommissie een onjuist en ondeugdelijk advies heeft opgesteld. In het advies is uitgegaan van een verkeerd soort bouwwerk, te weten een hek en geen houten schutting. Eiser stelt zich op het standpunt dat de erfafscheiding niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft eiser een contra-advies laten opstellen door [A] van Het Oversticht.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In paragraaf 2.6 en 4.5 van de welstandsnota 2017 staan de criteria waar een erfafscheiding in het betreffende gebied aan moet voldoen in het kader van de redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft in zijn herstelpoging advies aan de subcommissie gevraagd om te beoordelen of de erfafscheiding in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De subcommissie heeft geconstateerd dat het bouwwerk niet voldoet aan de uitgangspunten van de welstandsnota. De subcommissie overweegt als volgt:
de subcommissie is van oordeel dat het hekwerk grotendeels transparant zou moeten worden vormgegeven in de vorm van een open spijlenhek, en uitgevoerd wordt in een donkere kleur, ondergeschikt is aan het beeldbepalende pand. Het ontwerp dient ter beoordeling te worden voorgelegd aan de stadsbouwmeester.De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze motivering niet in redelijkheid heeft kunnen constateren dat de erfafscheiding in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
7. Paragraaf 2.6 van de welstandsnota kent algemene voorschriften voor erfafscheidingen en specifieke voorschriften voor een bepaald type erfafscheiding, namelijk hekwerken. In de beoordeling gaat de subcommissie ervan uit dat er sprake is van een hekwerk. De subcommissie heeft vervolgens getoetst aan het criterium uit paragraaf 2.6 uit de welstandsnota dat van toepassing is op hekwerken. Ook het tegenadvies van [A] gaat voornamelijk over de criteria die van toepassing zijn op een hekwerk als erfafscheiding. Het bouwwerk van eiser is echter geen hekwerk, maar een houten schutting. Dat houten schuttingen onder de welstandsnota niet onder hekwerken vallen, blijkt uit het tweede plaatje op pagina 17 van de welstandsnota. Op dit plaatje is een houten schutting te zien, met daaronder een groen vinkje en de opmerking “goede erfafscheiding […]”. De schutting op het plaatje voldoet echter niet aan de criteria voor hekwerken, aangezien zij niet transparant is. Daaruit volgt dat schuttingen in de welstandsnota niet onder hekwerken vallen en dat de criteria die gelden voor hekwerken niet van toepassing zijn op de erfafscheiding van eiser. De subcommissie en [A] hadden enkel moeten beoordelen of de erfafscheiding van eiser in overeenstemming is met de algemene criteria die gelden voor erfafscheidingen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Dat geldt overigens ook voor [A] .
8. Het voorgaande betekent dat het gebrek ten aanzien van het onjuiste legalisatieonderzoek niet is hersteld. De conclusie van verweerder dat het bouwwerk in strijd is met de redelijke eisen van welstand berust op een ondeugdelijk advies. Het legalisatieonderzoek is daarmee nog steeds onvolledig. Verweerder moet alsnog toetsen aan de limitatieve weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wabo. De rechtbank gaat hierna in op de herstelpoging met betrekking tot het vertrouwensbeginsel.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
9. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel gehonoreerd dient te worden. Er is niet gebleken van zwaarder wegende belangen die in de weg staat aan honorering van het opgewekte vertrouwen, aldus eiser.
10. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat verweerder het vertrouwen heeft opgewekt dat er bij eiser niet handhavend opgetreden zal worden tegen de erfafscheiding tot het moment dat eiser zal verhuizen. Na de verhuizing van eiser kan verweerder overgaan tot handhavend optreden. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verder overwogen dat verweerder moet beoordelen of er zwaarder wegende belangen zijn die zich verzetten tegen honorering van dit opgewekte vertrouwen. Verweerder heeft in zijn herstelpoging overwogen dat er sprake is van zwaarder wegende belangen die zich verzetten tegen het honoreren van het opgewekte vertrouwen. In de herstelpoging gaat verweerder voornamelijk in op de aard en inhoud van de toezegging die heeft geleid tot het aannemen van het opgewekte vertrouwen dat niet handhavend opgetreden zal worden. Over de toezegging heeft de rechtbank al een oordeel gegeven in de tussenuitspraak. De rechtbank zal – gelet op overweging 4 – de toezegging niet opnieuw beoordelen.
11. Verweerder is van mening dat honorering van het opgewekte vertrouwen zorgt voor een onwenselijke precedentwerking en dat het niet te controleren valt wanneer eiser daadwerkelijk zal verhuizen. Tot slot is verweerder van mening dat het stedenbouwkundige aspect en de ruimtelijke kwaliteit zwaarder moet wegen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee onvoldoende heeft gemotiveerd dat er zwaarder wegende belangen zijn die zich verzetten tegen honorering van het opgewekte vertrouwen. Er is geen sprake van precedentwerking op basis van de toezegging die specifiek aan eiser is gedaan. Ieder ander beroep op het vertrouwensbeginsel zal per situatie beoordeeld moeten worden aan de hand van de in die situatie gedane toezegging. Bij een vergunningaanvraag voor een soortgelijk bouwwerk door derden, kan daarnaast gewezen worden op de specifieke situatie van eiser en de gedane toezegging. Verder heeft verweerder een gemeentelijke basisadministratie waaruit afgeleid kan worden of eiser is verhuisd. Daarbij is dit niet zozeer een belang dat zwaarder zou kunnen wegen, maar hooguit een praktisch probleem voor verweerder in de uitvoering. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder niet heeft onderbouwd welke concrete stedenbouwkundige belangen zich verzetten tegen honorering van het opgewekte vertrouwen. De rechtbank heeft geen belangen van derden gezien die in de weg staan aan honorering van het opgewekte vertrouwen. Het handhavingsverzoek van derde-partij zag juist niet op dit deel van de erfafscheiding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen zwaarder wegende belangen kunnen aanwijzen die in de weg staan aan honorering van het opgewekte vertrouwen. Dat betekent dat het gebrek niet is hersteld en dat eiser met succes een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel waardoor verweerder af had moeten zien van handhavend optreden tegen de erfafscheiding.
Conclusie
12. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I. Het beroep tegen het bestreden besluit I is niet-ontvankelijk.
13. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken ten aanzien van het bestreden besluit II is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit II. De gebreken die kleven aan het bestreden besluit II zijn niet hersteld. Verweerder heeft geen volledig legalisatieonderzoek uitgevoerd en verweerder heeft geen zwaarder wegende belangen kunnen aanwijzen die in de weg staan aan honorering van het opgewekte vertrouwen dat er niet handhavend opgetreden zal worden.
14. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Omdat eiser met succes een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel, kan verweerder niet anders dan afzien van handhavend optreden. Dat betekent dat het bestreden besluit II, waarin verweerder overgaat tot handhavend optreden wordt vernietigd. Het bezwaar van derde-partij wordt ongegrond verklaard. Het primaire besluit, waarin het handhavingsverzoek van derde-partij is afgewezen, is daarmee weer van kracht. Indien eiser een omgevingsvergunning aanvraagt voor het bouwwerk, geldt hetgeen in het kader van het legalisatieonderzoek is overwogen. In dat geval zal verweerder, gelet op het geslaagde beroep op het overgangsrecht, slechts mogen toetsen aan de weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo. De rechtbank merkt daarbij op dat in de tussenuitspraak is geoordeeld dat het bouwwerk past binnen het bestemmingsplan. Dat betekent dat er geen sprake is van een weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
16. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,- en een 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Daarnaast wordt er een vergoeding toegekend van € 824,16,- voor het opstellen van het tegenadvies van Het Oversticht. Toegekend wordt in totaal € 2.691,16,-

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- verklaart het bezwaar van derde-partij van 15 november 2019 ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.691,16,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 december 2021 en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:298.