ECLI:NL:RBMNE:2021:612
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering omgevingsvergunning voor verbouwing naar appartementen met onvoldoende parkeergelegenheid en buitenruimte
Op 17 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, eigenaar van twee bijgebouwen in Hilversum, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. Eiser had een vergunningaanvraag ingediend voor de verbouwing van de bijgebouwen naar twee appartementen, maar deze aanvraag werd op 2 december 2019 door verweerder geweigerd. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd op 22 april 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens diende eiser op 14 mei 2020 een beroepschrift in, waarop verweerder op 21 januari 2021 een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 4 februari 2021 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelde dat eiser nog procesbelang had, ondanks dat verweerder op 19 augustus 2020 alsnog een vergunning had verleend voor de verbouwing van de bijgebouwen. Eiser wilde een beoordeling van de rechtbank over de weigering van de eerste aanvraag, omdat hij schade had geleden door het mislopen van huurpenningen. De rechtbank oordeelde dat verweerder de vergunning terecht had geweigerd op basis van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), omdat de aanvraag niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan ‘Bosdrift 2013’. Eiser had niet aangetoond dat de bijgebouwen vóór de peildatum van 1 januari 2003 als zelfstandige woningen in gebruik waren.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder de aanvraag niet had hoeven toetsen aan het Veegbestemmingsplan 2016, omdat dit geen wijziging van bestemmingen in het plangebied met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat de vergunning terecht was geweigerd, omdat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten voor parkeergelegenheid, bergingscapaciteit en buitenruimte. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel werd ook afgewezen, omdat de situatie van het naastgelegen perceel niet vergelijkbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.