ECLI:NL:RBMNE:2021:6097

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
C/16/530016 / KL ZA 21-306
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke ontbinding van een vaststellingsovereenkomst tussen de Gemeente Urk en [gedaagde] B.V. wegens tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Gemeente Urk en [gedaagde] B.V. De Gemeente vorderde dat [gedaagde] zou meewerken aan de eigendomsoverdracht van een perceel grond, nadat [gedaagde] niet tijdig een omgevingsvergunning had aangevraagd, zoals overeengekomen in een vaststellingsovereenkomst. De Gemeente stelde dat [gedaagde] in verzuim verkeerde en dat dit de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigde. [gedaagde] voerde verweer en betwistte de tekortkoming, onder andere door te wijzen op onvoorziene omstandigheden door de coronapandemie.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde], omdat deze niet binnen de gestelde termijn een verzoek tot het verlenen van een omgevingsvergunning had ingediend. De rechter verwierp het beroep van [gedaagde] op onvoorziene omstandigheden, aangezien de coronapandemie al bekend was ten tijde van de overeenkomst. De rechter oordeelde dat de Gemeente gerechtigd was om de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden en dat [gedaagde] moest meewerken aan de eigendomsoverdracht van het perceel. De Gemeente werd in het gelijk gesteld en [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige nakoming van overeenkomsten en de gevolgen van tekortkomingen in contractuele verplichtingen. De rechter bevestigde dat de Gemeente recht had op de teruglevering van het perceel en dat de ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd was, ondanks de argumenten van [gedaagde] over redelijkheid en billijkheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/530016 / KL ZA 21-306
Vonnis in kort geding van 16 december 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE URK,
gevestigd te Urk,
eiseres,
advocaat mr. C. Borstlap te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.A.H. van den Bogaard te Kampen.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 november 2021 met producties
  • de akte overlegging producties met producties aan de zijde van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling van 2 december 2021
  • de pleitnota van de Gemeente
  • de pleitnota van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Gemeente en [gedaagde] hebben op 11 maart 2021 ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van het tussen hen gerezen geschil. Hierin is het volgende bepaald:
Partijen komen ter beëindiging van dit geschil het volgende overeen:
[gedaagde] BV zal aan de gemeente Urk zal terug leveren het op 6 december 2017 door de gemeente aan haar geleverde perceel kadastraal bekend als [plaatsnaam] [letter-/nummeraanduiding 1] .
De gemeente Urk zal aan [gedaagde] zal leveren een perceel grond van dezelfde omvang, afmetingen, en oppervlakte als het onder 1 genoemde perceel, waarbij dit perceel aan de lange zijde grenst aan het onder 1 genoemde perceel.
De gemeente Urk betaalt aan [gedaagde] een bedrag van 36.500 EUR op het moment dat de levering van de onder 1 en 2 genoemde percelen plaatsvindt.
De tussen partijen gesloten koopovereenkomst blijft in stand.
Binnen een maand na heden vinden de onder 1 en 2 genoemde leveringen plaats.
Binnen 6 maanden na de levering van het door de gemeente Urk te leveren perceel dient [gedaagde] een volledig verzoek tot het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van de bebouwing van genoemd perceel bij de gemeente Urk in.
De door [gedaagde] betaalde koopprijs voor het reeds aan haar geleverde perceel is gelijk aan de koopprijs van het nog te leveren perceel en de door [gedaagde] te betalen koopprijs wordt verrekend met de vordering die zij heeft op de gemeente tot terugbetaling van de koopprijs voor het geleverde perceel [plaatsnaam] [letter-/nummeraanduiding 1] .
Ieder draagt de eigen proceskosten en de zaak wordt doorgehaald.
2.2.
Bij akte van 8 april 2021 heeft de ruil van de percelen plaatsgevonden conform de punten 1 en 2 van de vaststellingsovereenkomst. Vervolgens heeft de Gemeente conform punt 3 van de vaststellingsovereenkomst aan [gedaagde] een bedrag van € 36.500,00 betaald.
2.3.
Bij brief van 15 oktober 2021 heeft de Gemeente aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen door niet tijdig een volledig verzoek tot het verlenen van een omgevingsvergunning in te dienen. In deze brief is [gedaagde] gesommeerd om op uiterlijk 29 oktober 2021 een verzoek tot het verlenen van een omgevingsvergunning in te dienen, bij gebreke waarvan de Gemeente de gesloten vaststellings- en koopovereenkomst ontbindt.
2.4.
[gedaagde] heeft binnen de door de Gemeente in voormelde brief gestelde termijn geen verzoek tot het verlenen van een omgevingsvergunning ingediend. Wel heeft [gedaagde] op 11 november 2021 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de plaatsing van modulaire bouw op perceel [letter-/nummeraanduiding 2] .

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. [gedaagde] veroordeelt om uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan het opstellen, ondertekenen en passeren van de akte van levering waarbij de onroerende zaak kadastraal bekend als de Gemeente [.] , sectie [letteraanduiding] , nummer [nummeraanduiding 2] door [gedaagde] aan de Gemeente in eigendom wordt overgedragen, en hiertoe bepaalt dat haar statutaire bestuurder op een door notaris [A] (hierna: de Notaris), althans een plaatsvervanger, te bepalen tijd op diens kantoor verschijnt en ten overstaan van de Notaris de volmacht ondertekent volgens een door de Notaris juist geachte tekst waarbij of ingevolge waarvan de hier bedoelde eigendomsoverdracht zal plaatsvinden op grond van de door de Notaris op te stellen akte van levering, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00, te vermeerderen met € 1.000,00 per dag dat geen medewerking wordt verleend, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
II. bepaalt dat dit vonnis op voet van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dezelfde kracht heeft als, en in de plaats treedt van, de in wettige vorm op te maken notariële akte strekkende tot eigendomsoverdacht door [gedaagde] aan de Gemeente van het perceel Gemeente [.] , sectie [letteraanduiding] nummer [nummeraanduiding 2] , indien [gedaagde] niet binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis, of een ander door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, aan de vordering onder I heeft voldaan;
III. bepaalt dat de Gemeente uiterlijk één dag voorafgaand aan de eigendomsoverdracht op de kwaliteitsrekening van de Notaris een bedrag stort van € 206.829,05, (primair) verminderd met de bedragen genoemd onder nummers IV en V, (subsidiair) zonder enige verrekening; waarbij de Notaris wordt gemachtigd om dit bedrag zo spoedig mogelijk na de eigendomsoverdracht als bedoeld onder I op een door [gedaagde] te vermelden bankrekeningnummer over te maken;
IV. bepaalt dat de Gemeente gerechtigd is haar vordering op [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 36.500,00 te verrekenen met de vordering van [gedaagde] op de Gemeente tot terugbetaling van de koopprijs van € 206.829.05;
V. bepaalt dat de Gemeente gerechtigd is haar vordering op [gedaagde] tot betaling van de kosten die aan teruglevering zijn verbonden, te verrekenen met de vordering van [gedaagde] op de Gemeente tot terugbetaling van de koopprijs van € 206.829,05;
Subsidiair:
VI. een wettelijk vertegenwoordiger aanwijst die namens [gedaagde] de noodzakelijke (rechts)handelingen zal verrichten die noodzakelijk zijn om de eigendomsoverdracht door [gedaagde] aan de Gemeente van het perceel Gemeente [.] , sectie [letteraanduiding] nummer [nummeraanduiding 2] te bewerkstelligen;
Zowel primair als subsidiair:
VII. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder de kosten van beslaglegging, de nakosten ad € 163,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, een bedrag van € 248,00 met bepaling dat indien deze bedragen niet binnen twee weken na betekening van het vonnis zijn betaald daarover de wettelijke rente vanaf die datum zal zijn verschuldigd.
3.2.
Aan haar vordering legt de Gemeente het volgende ten grondslag. Primair stelt de Gemeente dat er aan de zijde van [gedaagde] sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst door niet binnen zes maanden na levering op 8 april 2021 over te gaan tot het indienen van een volledig verzoek tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bebouwing van het perceel [letter-/nummeraanduiding 2] . [gedaagde] verkeert in verzuim waarna de Gemeente de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk (gedeeltelijk) heeft ontbonden. Wegens de ontbinding ontstaan er verbintenissen tot ongedaanmaking waarbij [gedaagde] aan de Gemeente perceel [letter-/nummeraanduiding 2] moet terugleveren en de Gemeente aan [gedaagde] de destijds in 2017 door [gedaagde] betaalde koopprijs van € 206.829,05, met aftrek van het betaalde bedrag van € 36.500,00, aan [gedaagde] moet terugbetalen. Subsidiair vordert de Gemeente de teruglevering van het perceel [letter-/nummeraanduiding 2] op grond van de op de ruil van de percelen toepasselijk verklaarde Algemene Verkoopvoorwaarden van de Gemeente van 23 januari 1995. Op grond van artikel 16 lid 1 van de Algemene Voorwaarden moet de aanvraag voor een bouwvergunning geschieden binnen zes maanden na het gemeentelijk verkoopbesluit. Wanneer [gedaagde] als koper deze verplichting niet nakomt, dan dient [gedaagde] op grond van artikel 7 van de Algemene Voorwaarden de gekochte grond aan de Gemeente terug te leveren tegen de bij de aankoop aan de Gemeente betaalde koopsom.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat de ontstane tekortkoming, wegens het te laat indienen van een verzoek tot het verlenen van een omgevingsvergunning, ontbinding van de vaststellingsovereenkomst rechtvaardigt. Daarbij doet [gedaagde] een beroep op onvoorziene omstandigheden door de coronapandemie en de redelijkheid en billijkheid die in de weg staan aan een beroep op ontbinding c.q. artikel 7 van de algemene voorwaarden. Tot slot betwist [gedaagde] dat de Gemeente de koop- en vaststellingsovereenkomst kan ontbinden, omdat ontbinding van de overeenkomst in de leveringsakte is uitgesloten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
[gedaagde] betwist het spoedeisend belang van de Gemeente bij haar vorderingen. Volgens [gedaagde] is de zaak naar haar aard ongeschikt en te complex om een voorlopig oordeel over uit te brengen.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een vordering in kort geding een spoedeisend belang is vereist. Hiervan is sprake als een onverwijlde voorziening is geboden en de afloop van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De kort geding procedure leent zich niet voor nadere bewijslevering, omdat het een voorlopige voorziening betreft.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat dit geschil betrekking heeft op de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst die is gesloten ter beslechting van een geschil in de bodemprocedure. Een dergelijk geschil is naar haar aard spoedeisend. De Gemeente heeft dan ook voldoende spoedeisend belang bij haar vordering. Dat de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Inhoudelijke behandeling
4.4.
In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek naar de feiten, beoordeeld worden of de vorderingen van de Gemeente in een bodemprocedure zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop en gelet op de wederzijdse belangen, toewijzing van de vorderingen op dit moment al gerechtvaardigd is.
Tekortkoming
4.5.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de overeenkomst tussen partijen buitengerechtelijk is ontbonden. De Gemeente meent dat daarvan sprake is. Zij stelt dat, kort gezegd, sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] die ontbinding rechtvaardigt. Daarentegen meent [gedaagde] dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt.
4.6.
Uit artikel 6:265 BW volgt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.7.
Vast staat dat [gedaagde] niet binnen zes maanden na 8 april 2021 een volledig verzoek tot het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van de bebouwing van perceel [letter-/nummeraanduiding 2] heeft ingediend. Ook nadat de Gemeente aan haar bij brief van 15 oktober 2021 een aanvullende termijn heeft gegeven, heeft [gedaagde] geen verzoek ingediend binnen de gestelde termijn. Weliswaar heeft [gedaagde] alsnog op 11 november 2021 een verzoek ingediend, maar niet in geschil is dat dit te laat was. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een tekortkoming in de zin van artikel 6:265 BW.
4.8.
[gedaagde] betwist dat de tekortkoming ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Nu [gedaagde] een beroep doet op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 BW, is het aan haar om in dit kort geding aannemelijk te maken dat zich omstandigheden voor hebben gedaan die een ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. [gedaagde] stelt dat de Gemeente geen nadeel heeft ondervonden door het te laat indienen van het verzoek terwijl zij op haar beurt wel nadeel lijdt door de ontbinding van de overeenkomst. De voorzieningenrechter constateert dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten naar aanleiding van een eerder gevoerde bodemprocedure. [gedaagde] komt vervolgens niet tijdig de vaststellingsovereenkomst na. Zij dient uiteindelijk het verzoek tot het verlenen van een omgevingsvergunning circa twee weken later in dan de door de Gemeente aan haar aanvullend gegeven uiterste termijn voor nakoming. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet van de Gemeente worden verwacht dat zij [gedaagde] wederom een aanvullende termijn had verleend. Zolang deze kwestie nog loopt en het perceel nog altijd niet is bebouwd, ondervindt de Gemeente nadeel. Overige omstandigheden die in de weg zouden staan aan een ontbinding zijn door [gedaagde] niet gesteld. Het beroep op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 BW slaagt niet.
4.9.
[gedaagde] voert verder aan dat sprake is van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW. Volgens [gedaagde] heeft zij niet tijdig een aanvraag kunnen doen voor een omgevingsvergunning door de coronapandemie en de daarmee gepaarde grote prijsstijging van transport, producten en materialen. De voorzieningenrechter overweegt dat de vaststellingsovereenkomst is gesloten op 11 maart 2021. Al bij het sluiten van deze overeenkomst was de coronapandemie en de daarmee samenhangende crisis een feit. Dit op zichzelf levert dan ook geen onvoorziene omstandigheid op. Voor zover is aangevoerd dat sprake is van onvoorziene omstandigheden met betrekking tot dure materiaalkosten en hoge transportkosten, lag het op de weg van [gedaagde] om aannemelijk te maken in hoeverre dit haar getroffen heeft. Door [gedaagde] is ter zitting aangevoerd dat zij met verschillende ondernemingen contact heeft gehad voor bouwplannen om het indienen van een omgevingsvergunning tijdig te kunnen realiseren, maar [gedaagde] heeft nagelaten om dit met bewijsstukken te onderbouwen. Dat dit een onvoorziene omstandigheid oplevert is in dit kort geding dan ook niet aannemelijk geworden. Het beroep op onvoorziene omstandigheden wordt verworpen.
4.10.
Volgens [gedaagde] is ten slotte de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Volgens [gedaagde] wordt zij benadeeld wanneer het perceel [letter-/nummeraanduiding 2] aan de Gemeente moet worden terug geleverd en zij de destijds betaalde koopprijs van € 206.829,05 terugkrijgt, omdat de grond inmiddels veel meer waard is geworden. Omdat de bouwsector overbelast is en materiaal en transport onbetaalbaar zijn geworden heeft [gedaagde] bovendien noodgedwongen moeten afwijken van haar bouwmethode voor het perceel. Redelijkheid en billijkheid brengen volgens [gedaagde] mee dat de Gemeente begrip en coulance zou moeten tonen. De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagde] te laat, pas twee weken na de aanvullend gegeven termijn, een verzoek tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft ingediend. Daarbij is door [gedaagde] een bouwplan aan de Gemeente voorgelegd dat niet overeenkomt met het plan wat ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen is besproken en de Gemeente in het vooruitzicht was gesteld. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW niet.
Gedeeltelijke ontbinding
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter met een grote mate van waarschijnlijkheid is te verwachten is dat een rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] , die de gedeeltelijke ontbinding van de vaststellingsovereenkomst door de Gemeente rechtvaardigt.
4.12.
[gedaagde] maakt nog bezwaar tegen het beroep op gedeeltelijke ontbinding van de vaststellingsovereenkomst door de Gemeente. Daartoe voert zij aan dat in de brief van 15 oktober 2021 de gedeeltelijke ontbinding niet kenbaar is gemaakt. Volgens [gedaagde] zou bij een gerechtvaardigd beroep op ontbinding de percelen weer terug geruild moeten worden, zodat perceel [letter-/nummeraanduiding 1] weer (terug) naar [gedaagde] zou gaan. De voorzieningenrechter constateert dat in de door de Gemeente aan [gedaagde] verstuurde brief van 15 oktober 2021 de Gemeente verzoekt om haar te laten weten of vrijwillig wordt meegewerkt aan de eigendomsoverdracht van het perceel, waarbij de Gemeente de koopprijs aan [gedaagde] zal terugbetalen en dat tegelijk met de eigendomsoverdracht [gedaagde] het door de Gemeente aan [gedaagde] betaalde bedrag van € 36.500,00 terug moet betalen. Gelet op de gevolgen die in de brief aan de ontbinding worden verbonden, had het naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor [gedaagde] duidelijk moeten zijn dat de Gemeente bedoelde om de vaststellingsovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden. Het verweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.
Slotsom
4.13.
Door de gedeeltelijke ontbinding ontstaat een verbintenis tot ongedaanmaking van de al verrichtte prestaties. Dit betekent dat perceel [letter-/nummeraanduiding 2] door [gedaagde] aan de Gemeente in eigendom moet worden overgedragen en de Gemeente aan [gedaagde] de koopprijs terug moet betalen. Gelet hierop ligt de primaire vordering onder I tot, kort gezegd, medewerking aan het ondertekenen en passeren van een akte van levering voor toewijzing gereed. Nu de onder II gevorderde reële executie op de hierna te vermelden wijze zal worden toegewezen, valt, zonder nadere toelichting, niet in te zien welk belang de Gemeente heeft bij de onder I gevorderde dwangsom bij gebreke van medewerking van [gedaagde] aan, kort gezegd, het opstellen, ondertekenen en passeren van de akte van levering. De onder I gevorderde dwangsom zal worden afgewezen.
4.14.
De onder II gevorderde executie zal worden toegewezen in die zin dat zal worden bepaald dat, als [gedaagde] niet voldoet aan de veroordeling tot het verlenen van medewerking aan, kort gezegd, de notariële overdracht, deze uitspraak in de plaats treedt van de toestemmende wilsverklaring (ondertekening) van [gedaagde] met betrekking tot de notariële akte van overdracht van het perceel aan de Gemeente. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. Hierbij is in aanmerking genomen dat, wil de voorzieningenrechter de uitspraak, zoals gevorderd, in de plaats van de op te maken akte stellen, er sprake moet zijn van een uitspraak die zonder meer kan worden ingeschreven. Dit betekent dat een vonnis dat een notariële transportakte moet vervangen alles moet inhouden, wat die akte anders zou inhouden. De Gemeente heeft geen concept-transportakte overgelegd en evenmin zijn voldoende gegevens gesteld of gebleken op grond waarvan dit vonnis aldus kan worden gewezen dat het de notariële transportakte zou kunnen vervangen.
4.15.
Ook het onder III tot en met V gevorderde zal, gelet op het voorgaande, worden toegewezen.
Kosten
4.16.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 119,21
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.802,21
4.17.
De Gemeente vordert [gedaagde] te veroordelen in de beslagkosten. De gevorderde beslagkosten zullen op grond van artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden toegewezen. De beslagkosten worden begroot op € 789,37, waarvan € 281,37 voor verschotten en € 508,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 508,00). Het opgevoerde griffierecht wordt meegenomen in de proceskostenveroordeling.
4.18.
De nakosten, waarvan de Gemeente betaling vordert, zullen worden toegewezen zoals gevorderd.
4.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, onverwijld medewerking te verlenen aan het opstellen, ondertekenen en passeren van de akte van levering waarbij de onroerende zaak kadastraal bekend als de Gemeente [.] , sectie [letteraanduiding] , nummer [nummeraanduiding 2] door [gedaagde] aan de Gemeente in eigendom wordt overgedragen, en bepaalt hiertoe dat haar statutaire bestuurder [B] , op een door notaris mr. [A] , kantoorhoudende aan ( [postcode] ) [adres] te [plaatsnaam] , althans de plaatsvervanger van de betreffende notaris te bepalen tijd op diens kantoor in [plaatsnaam] te verschijnen, met medeneming van zijn paspoort (althans een ander in Nederland geldend identiteitsbewijs) en dan ten overstaan van de notaris de volmacht te ondertekenen volgens een door de notaris juist geachte tekst waarbij of ingevolge waarvan de hiervoor bedoelde eigendomsoverdracht zal plaatsvinden op grond van de door de notaris op te stellen akte van levering,
5.2.
bepaalt dat, als [gedaagde] niet binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis aan de veroordeling onder 5.1. heeft voldaan, deze uitspraak dezelfde kracht heeft als een toestemmende wilsverklaring (ondertekening) van [gedaagde] met betrekking tot de notariële akte van overdracht van het perceel Gemeente [.] , sectie [letteraanduiding] , nummer [nummeraanduiding 2] aan de Gemeente,
5.3.
bepaalt dat de Gemeente uiterlijk één dag voorafgaand aan de eigendomsoverdracht op de kwaliteitsrekening van de notaris een bedrag stort van € 206.829,05 te verrekenen met de bedragen hierna genoemd onder 5.4. en 5.5., waarbij de notaris wordt gemachtigd om dit bedrag zo spoedig mogelijk na de eigendomsoverdracht als bedoeld onder 5.1. op een door [gedaagde] te vermelden bankrekeningnummer over te maken,
5.4.
bepaalt dat de Gemeente gerechtigd is haar vordering op [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 36.500,00 te verrekenen met de vordering van [gedaagde] op de Gemeente tot terugbetaling van de koopprijs van € 206.829,05,
5.5.
bepaalt dat de Gemeente gerechtigd is haar vordering op [gedaagde] tot betaling van de kosten die aan teruglevering zijn verbonden te verrekenen met de vordering van [gedaagde] op de Gemeente tot terugbetaling van de koopprijs van € 206.829,05,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.802,21, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de beslagkosten, tot op heden begroot op € 789,37 te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag der voldoening,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2021.