ECLI:NL:RBMNE:2021:6094

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
C/16/508036 / HL ZA 20-264
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met internationale aspecten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap na een echtscheiding die in 2003 is uitgesproken. De partijen zijn in 1999 getrouwd en hebben een gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding in 2003 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. De procedure omvatte een mondelinge behandeling waarin beide partijen hun standpunten hebben toegelicht, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft de rechtsmacht beoordeeld op basis van de Huwelijksvermogensverordening en het Haags Huwelijksvermogensverdrag, en heeft vastgesteld dat het Nederlandse recht van toepassing is.

De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] en [gedaagde] in conventie en reconventie beoordeeld. [eiser] vorderde onder andere de verdeling van de gemeenschap, terwijl [gedaagde] in reconventie vorderingen indiende die onder andere betrekking hadden op de eigenaarslasten van de woning en de verdeling van schulden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de partijen niet langer gebonden willen zijn aan de ontbonden gemeenschap en heeft de wijze van verdeling van de woning vastgesteld. De rechtbank heeft [eiser] de gelegenheid gegeven om het aandeel van [gedaagde] in de woning over te nemen, met de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de gemeenschap vastgesteld, waarbij [eiser] is veroordeeld tot betaling van de helft van de afkoopwaarde van een verzekering aan [gedaagde]. De rechtbank heeft ook bepaald dat de saldi van de bankrekeningen die in de gemeenschap vallen, op de peildatum tussen partijen moeten worden verdeeld. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 15 december 2021 door mr. M.M.J. Schoenaker.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/508036 / HL ZA 20-264
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. H.E. van Zijll te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] (Duitsland),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L. Tastan-Bastimar te Amstelveen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 november 2020;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 22 tot en met 31, ontvangen op 2 maart 2021;
  • de akte van [gedaagde] met producties 20 tot en met 24 en de vertaling van productie 13, ontvangen op 27 oktober 2021;
  • de akte van [eiser] met productie 32, ontvangen op 28 oktober 2021.
1.2.
Op 1 november 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden achter gesloten deuren. Hierbij is [eiser] , bijgestaan door mr. Van Zijll, verschenen en is [gedaagde] , bijgestaan door mr. Tastan-Bastimar, verschenen. Partijen hebben op de mondelinge behandeling hun standpunten nader toegelicht, waarbij de advocaat van [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen. [gedaagde] heeft haar producties 17 tot en met 19 – welke zij op 28 april 2021 zou hebben toegestuurd, maar door de rechtbank niet zijn ontvangen – ingetrokken. Het schrijven van 28 april 2021 en productie 16 heeft [gedaagde] al eerder ingetrokken. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [1999] getrouwd in gemeenschap van goederen. Op
[2003] is door de rechtbank Amsterdam bij beschikking de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is op [2003] ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente [naam gemeente] .
2.2.
Bij voormelde beschikking zijn partijen bevolen met elkaar over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen met benoeming van
mr. [A] te [plaatsnaam 1] als notaris om de verdeling te bewerkstelligen en met benoeming van twee onzijdige personen voor het geval één van partijen weigerachtig of nalatig is tot medewerking.
2.3.
Partijen zijn sinds 2001 gezamenlijk eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] ( [postcode] ) in [plaatsnaam 2] (hierna: de woning). Partijen hebben een aflossingsvrije hypotheek afgesloten bij [onderneming 1] , die € 118.398,00 bedraagt. [gedaagde] heeft de woning op 12 augustus 2002 verlaten. [eiser] is in de woning blijven wonen. Sinds enige jaren woont hij daar met zijn huidige echtgenote en hun vijf minderjarige kinderen. [eiser] betaalt de eigenaarslasten.
2.4.
Partijen hebben zich in verband met de verdeling van de huwelijksgoederen gemeenschap gewend tot de notaris, mr. [B] . Hij heeft op 10 december 2019 een
e-mail verstuurd aan [eiser] . Hierin staat het volgende.

Ik wil gerust een half uur met partijen, schijnbaar los van elkaar, een gesprek voeren. Ik heb dit ook telefonisch aan de heer [eiser] gemeld, zojuist heb ik hem even gesproken en hem uitgelegd dat ik slechts hun afspraken vastleg en niet meer dan dat. U kunt voorleggen aan de advocaat van mevrouw dat ik gerust haar standpunt aan wil horen (mag ook telefonisch). Maar als ik uw stukken lees zal dat wel lastig worden vrees ik. Ik ga vooralsnog geen dossier aanleggen en wacht uw bericht even af.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat in het kader van de scheiding en deling van de gemeenschap alle tot de gemeenschap van partijen behorende activa en passiva zoals benoemd onder sub 7 van de inleidende dagvaarding als ook opgenomen in het daartoe bestemde formulier “verrekenen en verdelen” zullen worden toe gescheiden aan [eiser] ;
2. te bepalen dat [gedaagde] uit hoofde van overbedeling tegenover [eiser] gehouden zal zijn tot betaling van een bedrag PM zoals in goede justitie behoort;
3. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na het ten dezen te wijzen vonnis haar medewerking te verlenen aan de levering en transport van haar eigenaarsdeel in de woning aan [eiser] bij een door [eiser] aan te zoeken notaris zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
4. te bepalen dat [eiser] tot aan het moment van transport van het eigenaarsdeel van [gedaagde] bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen en te bevelen dat [gedaagde] de woning verder niet mag betreden;
5. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, met bepaling dat [gedaagde] binnen 14 dagen na heden aan het uit te spreken vonnis dient te voldoen, bij gebreke waarvan zij wettelijke rente over de proceskosten wordt verschuldigd.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en vordert in reconventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[eiser] op te dragen zijn aandeel in de woning op basis van het taxatiebedrag van € 90.000,00 binnen 4 weken na de beschikking in deze zaak aan [gedaagde] over te dragen. Mocht [eiser] weigeren zijn medewerking aan de overdracht te verlenen, dan dient de beschikking in de plaats van de wilsbeschikking van [eiser] te komen;
De onderhoudskosten van [eiser] af te wijzen;
De helft van de eigenaarslasten, zoals de hypotheek en de rioolheffing, met ingang van [2003] aan [gedaagde] toe te scheiden en dit bedrag te laten verrekenen met de vordering van [gedaagde] op [eiser] ;
De rekeningen van de makelaar af te wijzen;
De schuld aan [onderneming 3] en/of [.] af te wijzen;
[eiser] op te dragen de rechtbank nader te informeren over het lot van het vakantiehuis [naam vakantiehuis] en/of op [.] en dit zomerhuisje dan wel de opbrengst ervan tussen de partijen te verdelen;
De schuld aan de DSB Bank en de Fortis Bank af te wijzen;
De door [eiser] gevorderde onderhoudskosten af te wijzen;
De helft van de huuropbrengst van de woning aan [gedaagde] toe te delen, uitgaande van een huurprijs van € 995,00 per maand, ingaande op 1 oktober 2003 tot heden;
Te bepalen dat [gedaagde] gerechtigd is bij de aankoop van het aandeel van [eiser] in de woning de door [eiser] tot op heden niet betaalde kinderalimentatie te verrekenen;
Te bepalen dat [eiser] de helft van de van de verzekeringen ontvangen bedragen aan [gedaagde] te betalen, bij gebreke waarvan [gedaagde] gerechtigd zal zijn haar vordering met het aandeel van [eiser] in de woning te verrekenen;
[eiser] op te dragen de saldi van zijn rekeningen op [2003] bekend te maken en de helft ervan aan [gedaagde] te voldoen. Mocht [eiser] hieraan niet willen voldoen, dan dient [eiser] , op basis van de op rekening [rekeningnummer 1] van [eiser] in de periode van augustus 2003 tot en met november 2003 gestorte bedragen, de helft van de gestorte bedragen aan [gedaagde] te voldoen, en te bepalen dat [gedaagde] , bij gebreke ervan, gerechtigd is haar vordering te verrekenen met de vorderingen op haar in deze zaak;
[eiser] op te dragen de helft van de ten behoeve van de aankoop van het restaurant op 1 oktober 2003 betaalde bedrag van € 30.000,00 aan [gedaagde] te voldoen.
3.3.
[eiser] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Partijen willen niet langer gebonden zijn aan de ontbonden gemeenschap en vorderen daarom verdeling van deze gemeenschap. Daarnaast stellen partijen dat zij een aantal buiten de gemeenschap vallende vorderingen op elkaar heeft. Nu een groot aantal vorderingen van partijen met elkaar samenhangen zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
[gedaagde] heeft bij haar vordering in reconventie eveneens punten opgenomen die strekken tot afwijzing van vorderingen van [eiser] in conventie. Dit zijn de vorderingen onder b, d, e, g en h van [gedaagde] . Deze vorderingen worden dan ook als zodanig opgevat en niet als zelfstandige vorderingen gezien.
4.3.
Verder geldt dat partijen op de mondelinge behandeling zijn overeengekomen de eigenaarskosten en onderhoudskosten die [eiser] stelt te hebben gemaakt te verrekenen met de gebruiksvergoeding waarop [eiser] stelt aanspraak te hebben in die zin dat geen van hen nog een vordering op de ander heeft. Dit zal dan ook zo worden bepaald.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.4.
[eiser] woont in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. [gedaagde] woonde ten tijde van het aanbrengen van de zaak in Duitsland en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Dit betekent dat de zaak een internationaal karakter heeft en dat ambtshalve moet worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Dit gebeurt aan de hand van Verordening (EU) 2016/1103 van de raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (hierna: HuwvermVo). Artikel 6 sub b van de HuwvermVo bepaalt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de laatste gewone verblijfplaats tijdens het huwelijk van partijen in Nederland was en [eiser] nog steeds in Nederland woont.
4.5.
Het beantwoorden van de vraag welk nationale recht toepasselijk is, gebeurt aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: HHV), omdat partijen getrouwd zijn na 1 september 1992 en voor 29 januari 2019. Niet gesteld of gebleken is dat partijen na het huwelijk een rechtskeuze hebben gedaan zoals bedoeld in artikel 3 van het HHV. Partijen hebben na de huwelijkssluiting Nederland als hun eerste huwelijksdomicilie gekozen. Op grond van artikel 4 van het HHV is gelet op het voorgaande het Nederlandse recht van toepassing.
Ontvankelijkheid
4.6.
Partijen zijn het eens dat geen overeenstemming is bereikt over de verdeling, ook niet via de notaris zoals bepaald in de echtscheidingsbeschikking van [2003] . Hoewel geen proces-verbaal als bedoeld in artikel 678 lid 1 Rv is overgelegd, blijkt uit de e-mail van de notaris van 10 december 2019 dat hij geen dossier heeft aangelegd omdat hij al op voorhand geen mogelijkheid zag partijen te verenigen. Partijen hebben daarom aangevoerd dat ook als de door de rechtbank destijds bepaalde route via de notaris gevolgd was, dit niet tot overeenstemming had geleid. De rechtbank kan partijen hierin volgen. Op de zitting is ook gebleken dat ze te ver uit elkaar liggen voor een regeling. De rechtbank ziet daarom geen reden de zaak aan te houden om de notaris de gelegenheid te geven tot toepassing van artikel 677 lid 3 Rv. Dit betekent dat op de vorderingen van partijen zal worden beslist.
Peildatum voor de omvang en samenstelling en voor de verdeling
4.7.
Het huwelijk van partijen is ontbonden vóór 1 januari 2012, daarom is het oude recht van toepassing. Dit betekent dat de peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand is, te weten: [2003] .
4.8.
Bij de bepaling van de waarde van de goederen geldt in beginsel als peildatum het tijdstip van verdeling, tenzij partijen iets anders overeen zijn gekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken.
Omvang en samenstelling gemeenschap
4.9.
In het tussenvonnis van 18 november 2020 is aan partijen verzocht het formulier verrekenen en verdelen in de procedure te brengen. [gedaagde] heeft dit niet gedaan. Volgens [eiser] moet de gemeenschap daarom worden verdeeld zoals hij vordert. Hiertoe zal de rechtbank niet overgaan, omdat duidelijk is wat partijen over en weer vorderen. De beslissingen worden bovendien genomen op basis van wat partijen over en weer stellen en bij betwisting onderbouwen. Het past dan ook niet om enkel vanwege het ontbreken van dit formulier de gemeenschap te verdelen op de manier die [eiser] vordert en alles wat [gedaagde] stelt (en onderbouwt) buiten beschouwing te laten. Welke bestanddelen van de gemeenschap volgens partijen verdeeld moeten worden blijkt uit de stukken en komt neer op het volgende.
4.10.
Partijen hebben over en weer gesteld dat de volgende bestanddelen op de peildatum tot de te verdelen gemeenschap behoren:
de woning,
het chalet,
de saldi van de bankrekeningen,
e schulden,
de verzekeringen.
a. de woning
4.11.
Partijen willen beiden de woning toebedeeld krijgen. Het belang van [eiser] om in de woning te blijven wonen, weegt in dit geval zwaarder dat het belang van [gedaagde] om in de woning te kunnen gaan wonen. Hiervoor is met name van belang dat [eiser] al sinds 12 augustus 2002 zonder [gedaagde] in de woning woont en inmiddels ook al weer geruime tijd met zijn huidige echtgenote en hun vijf minderjarige kinderen die in de omgeving ( [plaatsnaam 2] ) geworteld zijn. Verder geldt dat [eiser] altijd de eigenaarslasten voor zijn rekening heeft genomen. [gedaagde] stelt dat zij een woning in Nederland nodig heeft om in aanmerking te komen voor compensatie als slachtoffer in de kinderopvangtoeslagaffaire. Op de mondelinge behandeling bleek ook dat ze inmiddels een woning in Nederland heeft betrokken. Dat dit een anti-kraak woning is, maakt dit niet anders. Daar komt bij dat [gedaagde] niet aan de omgeving van de woning ( [plaatsnaam 2] ) is gebonden. Verder heeft zij aangevoerd dat zij de woning toebedeeld wenst te krijgen, zodat zij deze kan renoveren en de woning voor een hoger bedrag en zonder of met een kleinere restschuld kan worden verkocht. [gedaagde] miskent hierbij echter dat niet alleen [eiser] , maar ook zij zelf ervoor heeft gekozen om achttien jaar te wachten met het verdelen van de gemeenschap. Ook zij heeft geen onderhoud aan de woning gepleegd. Dat mogelijk een waardedaling is ontstaan kan zij dus niet enkel [eiser] verwijten.
4.12.
[eiser] zal gelet op het voorgaande als eerste in de gelegenheid worden gesteld om binnen drie maanden het aandeel van [gedaagde] in de woning (plus de bij de woning horende hypothecaire verplichtingen) over te nemen. Mocht hij hierin niet slagen, dan zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld om het aandeel van [eiser] in de woning (plus de bij de woning horende hypothecaire verplichtingen) binnen drie maanden over te nemen.
4.13.
Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning en daardoor ook niet over de vraag tegen welke waarde de woning toebedeeld moet worden. Er is door geen van partijen een recent taxatierapport overgelegd. De marktwaarde van de woning zal daarom getaxeerd moeten worden. Deze taxatie zal worden uitgevoerd door een makelaar van [onderneming 2] in [plaatsnaam 2] , tenzij partijen gezamenlijk een andere makelaar aanwijzen. Partijen moeten de opdracht tot het uitvoeren van de taxatie binnen twee weken na dit vonnis geven en de instructies die de makelaar hen geeft voor de taxatie van de woning opvolgen en dragen ieder de helft van de kosten van de taxatie.
4.14.
Het is nog onduidelijk of [eiser] het aandeel van [gedaagde] in de woning daadwerkelijk kan overnemen met ontslag van [gedaagde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening, tegen de nog te taxeren marktwaarde. Daarom kan de verdeling nu niet worden vastgesteld. Wel zal de wijze van verdeling worden bepaald. Deze is als volgt:
- de woning zal aan [eiser] worden toebedeeld, onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] binnen drie maanden wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening,
- [eiser] zal de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening als zijn eigen schuld voor zijn rekening nemen,
- in geval van overwaarde zal [eiser] de helft van de overwaarde aan [gedaagde] moeten voldoen,
- in geval van onderwaarde dienen partijen ieder de helft te dragen. Wat betekent dat [gedaagde] de helft van de onderwaarde aan [eiser] moet voldoen.
4.15.
Bij de bepaling van voormelde over- of onderwaarde dient te worden uitgegaan van:
- de door de makelaar te taxeren waarde van de woning,
- te verminderen met de hoogte van de hypotheekschuld op de datum waarop de woning aan [eiser] wordt geleverd,
- te verminderen met de kosten voor eigendomsoverdracht (niet daaronder begrepen de kosten voor het afsluiten van een nieuwe hypotheek).
4.16.
[eiser] heeft gevorderd om te bepalen dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot medewerking aan de levering van haar aandeel in de woning aan [eiser] op straffe van een dwangsom. Deze vordering wordt afgewezen, omdat niet gesteld of gebleken is dat zij hier niet aan zal meewerken.
4.17.
Voor het geval de overname door [eiser] van het aandeel van [gedaagde] in de woning niet binnen drie maanden door [eiser] kan worden gerealiseerd, krijgt [gedaagde] een termijn van drie maanden om met inachtneming van de in overweging 4.12 en 4.13 genoemde voorwaarden het aandeel van [eiser] in de woning over te nemen. De vordering van [gedaagde] om het vonnis in de plaats te laten treden van de voor de levering van het deel van [eiser] vereiste ondertekening, voor het geval [eiser] hieraan weigert mee te werken, zal worden afgewezen. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] hier niet aan zal meewerken.
4.18.
Mocht [gedaagde] er niet in slagen het deel van [eiser] in de woning binnen drie maanden over te nemen dan zal de woning te koop worden aangeboden door de makelaar die ook de taxatie heeft uitgevoerd, tenzij partijen gezamenlijk anders beslissen. Partijen zullen binnen vier weken na afloop van deze termijn de makelaar opdracht geven om de woning te verkopen. Het advies van de makelaar ten aanzien van de vraag- en laatprijs is bindend tussen partijen, tenzij partijen iets anders overeenkomen. Partijen moeten de instructies van de makelaar over de verkoop van de woning en alles wat hiervoor nodig is opvolgen. De rechtbank zal verder bepalen dat na de verkoop een eventuele overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld en een eventuele onderwaarde door partijen ieder voor de helft wordt gedragen. Hierbij geldt als uitgangspunt: verkoopprijs minus hypotheekschuld en de verkoopkosten.
4.19.
Partijen dienen zich wel te realiseren dat er een beslag op de woning rust wat consequenties kan hebben voor de verkoop van (het aandeel in) de woning aan een derde.
b. het chalet
4.20.
Partijen hadden een chalet in gezamenlijke eigendom op [onderneming 3] / [.] . Bij antwoord in reconventie heeft [eiser] onweersproken verklaard dat het chalet afgebrand is. Verder heeft hij verklaard dat er geen verzekering was en dus ook geen verzekeringsuitkering. [gedaagde] heeft dit niet weersproken. Het wordt er daarom voor gehouden dat aan de vordering tot het verstrekken van informatie over het chalet is voldaan. Nu het chalet teniet is gegaan en er geen geld voor in de plaats is gekomen, heeft [gedaagde] geen belang bij haar vordering tot verdeling hiervan. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
c. de saldi van de bankrekeningen
4.21.
[eiser] heeft onder de bankrekeningen alleen de schulden bij DSB en Fortis opgegeven. Aangezien dit respectievelijk een beleggingsschuld en de roodstand van een doorlopend krediet betreft, worden deze hieronder (bij: d. schulden) meegenomen. [gedaagde] somt de volgende bankrekeningen op.
[rekeningnummer 1] van [eiser] ,
[rekeningnummer 2] van [eiser] ,
[rekeningnummer 3] Fortis bank,
[rekeningnummer 4] Postbank,
[rekeningnummer 5] van [C] ,
[rekeningnummer 6] zakelijke rekening van het restaurant [onderneming 4] .
4.22.
[gedaagde] stelt alleen inzage te hebben in de onder 1. genoemde bankrekening. Zij vordert daarom inzage in de overige bankrekeningen. In het eerste lid van artikel 843a Rv is bepaald dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden over een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Een vordering op grond van artikel 843a Rv dient bescheiden te betreffen waarvan het bestaan in voldoende mate vaststaat en die - afhankelijk van de concrete omstandigheden - voldoende concreet worden aangeduid.
4.23.
In dit verband is relevant dat [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] al zijn bankafschriften van het jaar 2003 uit de woning heeft meegenomen op 9 februari 2015, zij weet daarom volgens hem als enige wat de saldi van de bankrekeningen op de peildatum waren. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij bankafschriften heeft meegenomen. Het lag op de weg van [gedaagde] om nader toe te lichten hoe het kan dat zij geen inzage heeft, terwijl zij wel alle bankafschriften in haar bezit heeft. Dit heeft zij niet gedaan. Daarnaast heeft zij niet toegelicht waarom zij inzage zou moeten krijgen in het saldo op de peildatum - [2003] - van de onder 6 genoemde zakelijke rekening van het restaurant. Dit restaurant is na de peildatum door [eiser] gekocht met geld wat hij van een derde heeft geleend. Verder heeft zij niet gesteld waarom zij inzage zou moeten krijgen in de bankrekening op de peildatum - [2003] - van een derde, te weten [C] . Haar vordering om inzage zal daarom worden afgewezen.
4.24.
Voor wat betreft haar verzoek om verdeling van de saldi op de bankrekeningen geldt het volgende. [gedaagde] heeft niet gesteld wat de saldi op de bankrekeningen ten tijde van de peildatum – [2003] – waren en ook niet op welk bedrag zij recht meent te hebben. Zij heeft van de bankrekening genoemd onder 1. bankafschriften overgelegd. Het is echter niet aan de rechtbank om het saldo van deze bankrekening op de peildatum - [2003] - uit te rekenen. Bovendien heeft zij van het relevante bankafschrift niet alle bladen overgelegd. Daarnaast zijn de saldi van de overige bankrekeningen dus onbekend en ook is onbekend van wie de bankrekeningen genoemd onder 3. en 4. zijn en dus of deze wel in de gemeenschap vallen. [gedaagde] had moeten stellen (en bij betwisting onderbouwen) welke bankrekeningen tot de gemeenschap behoren, wat de saldi waren op de peildatum - [2003] - en op welk bedrag zij recht meent te hebben. Nu zij dit heeft nagelaten, kunnen de saldi op de peildatum - [2003] - niet worden bepaald. De rechtbank kan daarom enkel bepalen dat de saldi van de bankrekeningen die in de gemeenschap vallen op de peildatum - [2003] - tussen partijen moeten worden verdeeld.
d. de schulden
4.25.
[eiser] stelt verder dat hij recht heeft op betaling door [gedaagde] van de helft van de
schulden bij DSB (beleggingsschuld), Fortis (nu ABN Amro, doorlopend krediet met roodstand) en [onderneming 3] / [.] (kosten voor de standplaats van het chalet). [gedaagde] betwist dat [eiser] deze schulden heeft voldaan en dus een regresvordering op haar heeft. Hoewel het op zijn weg lag, heeft [eiser] niet onderbouwd dat hij de schulden volledig of in ieder geval voor meer dan de helft heeft betaald van zijn eigen geld.
4.26.
Voor zover [eiser] heeft willen vorderen dat de schulden verdeeld moeten worden, wordt opgemerkt dat verdeling van schulden wettelijk niet mogelijk is. Daarom zal worden volstaan met de bepaling dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder draagplichtig zijn voor de helft van de gemeenschapsschulden. Voor zover een van beide meer dan de helft van een schuld met eigen geld aan de schuldeiser heeft voldaan, kan diegene dat meerdere verhalen op de ander.
e. de verzekeringen
4.27.
[gedaagde] vordert de helft van de door [eiser] ontvangen gelden uit gezamenlijke verzekeringen. Verzekeringen die voor of tijdens het huwelijk zijn afgesloten vallen in de gemeenschap. [gedaagde] heeft dan ook recht op de helft van de ontvangen afkoopwaarde van dergelijke verzekeringen.
4.28.
[gedaagde] heeft allereerst verwezen naar de door [eiser] ontvangen afkoopwaarde van € 6.170,04 uit de kapitaalverzekering bij [onderneming 5] . Deze verzekering is in 2006 door [eiser] , zonder toestemming van [gedaagde] , beëindigd. Dit is door [eiser] niet betwist.
[gedaagde] gaat ervan uit dat (een deel van) deze afkoopwaarde is gebruikt voor het aflossen van de gezamenlijke schuld bij DSB Bank. [eiser] heeft echter verklaard dat de afkoopwaarde niet gebruikt is voor het aflossen van de schuld bij de DSB Bank. Wat wel met de afkoopwaarde is gebeurd, heeft hij niet toegelicht. De vordering van [gedaagde] zal daarom tot een bedrag van € 3.085,02 worden toegewezen.
4.29.
[gedaagde] vordert verder de helft van de verzekeringsuitkering, welke [eiser] heeft ontvangen van de ABN Amro als vergoeding van ontstane schade aan de woning en inboedelgoederen. [gedaagde] gaat er hierbij ten onrechte vanuit dat het gaat om een uitkering van € 21.645,00. Zoals [eiser] onder verwijzing naar de brief van ABN Amro van
15 september 2010 terecht stelt gaat het slechts om een uitkering van € 3.168,76 voor inboedelgoederen en € 1.571,77 voor herstelkosten van de woning. Deze uitkering is ontvangen na de peildatum zoals [eiser] stelt, maar strekt ter vervanging van bestanddelen van de gemeenschap. Daarom kan deze uitkering niet bij voorbaat buiten beschouwing worden gelaten. Voor wat betreft de uitkering voor de inboedelgoederen geldt dat [gedaagde] niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd, dat dit bedrag geheel ziet op inboedelgoederen die tot de gemeenschap behoren. De brief van ABN Amro, over de uitkering, dateert van
15 september 2010 en [gedaagde] heeft de woning al op 12 augustus 2002 verlaten. Zij heeft evenmin recht op de helft van het bedrag wat is uitgekeerd op grond van de woonhuisverzekering. Dit bedrag is uitgekeerd met als doel: herstel van de woning. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij steeds het noodzakelijke klein onderhoud aan de woning heeft uitgevoerd. Aangenomen wordt dat dit herstel daar ook onder valt. [eiser] heeft daarom billijkheidshalve recht op de volledige uitkering van de woonhuisverzekering, waarvan hij het herstel aan de gezamenlijke woning heeft kunnen bekostigen. De vordering van [gedaagde] tot betaling van de helft van deze uitkering wordt daarom afgewezen.
4.30.
[eiser] heeft verklaard dat ook de gezamenlijke verzekering bij Aegon is afgekocht. Hij heeft onweersproken gesteld dat de afkoopwaarde van deze verzekering is gebruikt voor de aflossing van de bestaande gezamenlijke achterstand bij Aegon. Deze afkoopsom is dus volledig ten goede van de gemeenschap gekomen en daarom resteert er niets om te verdelen.
Overige vorderingen
4.31.
Partijen hebben naast de verdeling van de gemeenschap gesteld andere vorderingen op elkaar te hebben. Dit betreft:
Huurpenningen uit de verhuur van de woning.
De helft van het aankoopbedrag van het restaurant [onderneming 4] .
Kinderalimentatie.
Kosten voor de taxaties van de woning.
1. Huurpenningen uit de verhuur van de woning
4.32.
[gedaagde] stelt dat [eiser] de woning na haar vertrek heeft verhuurd en dat zij recht heeft op de helft van de door hem ontvangen huurpenningen. [eiser] betwist dat hij de woning heeft verhuurd. Er hebben volgens hem slechts twee vriendinnen bij hem gewoond en zij hebben hun ondernemingen op het adres van de woning ingeschreven. Hij stelt hier geen inkomsten uit te hebben genoten. Gelet op de betwisting van [eiser] had het op de weg van [gedaagde] gelegen om haar stelling met meer te onderbouwen dan de door haar overgelegde overeenkomst tussen [eiser] en [onderneming 6] . Hieruit blijkt namelijk alleen dat de woning verhuurd kan gaan worden door [onderneming 6] en niet dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Bovendien heeft [eiser] de overgelegde overeenkomst niet getekend. Dat [eiser] gedurende korte periodes op een ander adres dan het adres van de woning ingeschreven heeft gestaan, waarvoor hij op de mondelinge behandeling een verklaring heeft gegeven, leidt niet tot de conclusie dat hij de woning heeft verhuurd. [gedaagde] heeft dan ook niet aangetoond dat [eiser] daadwerkelijk huurpenningen heeft ontvangen uit de verhuur. Deze vordering van [gedaagde] zal daarom worden afgewezen.
2. De helft van het aankoopbedrag van het restaurant [onderneming 4]
4.33.
[gedaagde] vordert de helft van het bedrag van € 30.000,00 dat [eiser] heeft gebruikt om op 1 oktober 2003 een restaurant te kopen. Dit is na de peildatum ( [2003] ). [eiser] heeft bovendien onweersproken gesteld dat hij dit geld heeft geleend van een derde. Hiervoor is dan ook geen geld gebruikt dat aan de gemeenschap toebehoort. [gedaagde] heeft niet nader toegelicht waarom zij toch recht zou hebben op de helft van dit bedrag. Daarom zal haar vordering worden afgewezen.
3. Kinderalimentatie
4.34.
[gedaagde] vordert dat de vorderingen die [eiser] op haar heeft worden verrekend met de achterstallige kinderalimentatie die hij aan haar verschuldigd is. Ter onderbouwing verwijst zij naar de echtscheidingsbeschikking van [2004] , waarin is bepaald dat [eiser] per 1 september 2004 € 89,00 per kind per maand aan kinderalimentatie moet voldoen. [eiser] heeft als verweer aangevoerd dat het gerechtshof Amsterdam in de beschikking van 4 augustus 2005 heeft bepaald dat de kinderalimentatie met terugwerkende kracht per 1 september 2004 op nihil moet worden gesteld. [gedaagde] heeft hier niet meer op gereageerd. Van de juistheid hiervan wordt daarom uitgegaan. Er is derhalve geen bedrag uit achterstallige kinderalimentatie die zij kan verrekenen met enige vordering. Haar vordering zal dan ook worden afgewezen.
4. Kosten voor de taxaties van de woning
4.35.
[eiser] heeft de woning zonder overleg met [gedaagde] op 1 oktober 2004 en 21 maart 2018 laten taxeren. Hij vordert betaling van [gedaagde] van de helft van deze kosten. De taxaties hebben na de peildatum plaatsgevonden. Niet gesteld of gebleken is dat deze taxaties noodzakelijk waren voor de gemeenschap. Daarom valt zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet in te zien waarom [gedaagde] de helft van de kosten hiervoor moet betalen. Deze vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
Vordering tot gebruik van de woning en inboedelgoederen en verbod de woning te betreden
4.36.
Naast de verdeling van de gemeenschap vordert [eiser] te bepalen dat hij tot aan het moment van transport van het eigenaarsdeel van [gedaagde] bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen en te bevelen dat [gedaagde] de woning verder niet mag betreden. Dit zal worden afgewezen, omdat [eiser] hier geen belang bij heeft. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] de inboedelgoederen en de woning nog wenst te gebruiken en evenmin dat zij de woning wenst te betreden. Niet gesteld of gebleken is dat zij de woning heeft betreden na 9 februari 2015. Verder is het mogelijk dat het noodzakelijk is dat zij in het kader van de taxatie, overname of verkoop, de woning moet betreden. Dit dient dan uiteraard alleen met toestemming van [eiser] te gebeuren en [eiser] dient zijn toestemming niet op onredelijke gronden te weigeren.
Proceskosten
4.37.
Aangezien de vorderingen verband houden met de gevolgen van de echtscheiding van partijen zullen de proceskosten tussen hen in conventie en in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
gelast de wijze van de verdeling van de woning als volgt:
5.1.1.
partijen zullen gezamenlijk binnen twee weken na dit vonnis aan [onderneming 2] in [plaatsnaam 2] , tenzij partijen gezamenlijk een andere makelaar aanwijzen, de opdracht geven om de woning te laten taxeren, waarbij ieder van partijen de helft van de kosten van de taxatie voor zijn/haar rekening zal nemen. Partijen zijn gehouden om de instructies van de makelaar over de taxatie op te volgen;
5.1.2.
aan [eiser] wordt een termijn gegeven van
drie maandenna datum taxatie om het aandeel van [gedaagde] in de woning over te nemen. Als dit lukt zal de woning aan [eiser] worden toebedeeld tegen de door de makelaar getaxeerde marktwaarde, onder de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening;
- de rechtbank bepaalt daarbij dat [eiser] de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening als zijn eigen schuld voor zijn rekening zal nemen;
- de rechtbank bepaalt daarbij voor het geval er overwaarde is dat [eiser] de helft van de overwaarde van de woning aan [gedaagde] dient te voldoen en dat voor het geval er onderwaarde is, [gedaagde] de helft hiervan aan [eiser] dient te voldoen, waarbij wordt verwezen naar rechtsoverweging 4.15;
5.1.3.
voor het geval de overname van het aandeel van [gedaagde] in de woning niet door [eiser] is gerealiseerd binnen drie maanden na datum taxatie zal aan [gedaagde] aansluitend een termijn worden gegeven van
drie maandenom het aandeel van [eiser] de woning over te nemen. Als dit lukt zal de woning aan [gedaagde] worden toebedeeld tegen de door de makelaar getaxeerde marktwaarde, onder de opschortende voorwaarde dat [eiser] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening;
  • de rechtbank bepaalt daarbij dat [gedaagde] de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening als haar eigen schuld voor haar rekening zal nemen;
  • de rechtbank bepaalt daarbij voor het geval er overwaarde is dat [gedaagde] de helft van de overwaarde van de woning aan [eiser] , dient te voldoen en dat voor het geval er onderwaarde is, [eiser] de helft hiervan aan [gedaagde] dient te voldoen, waarbij wordt verwezen naar rechtsoverweging 4.15;
5.1.4.
voor het geval de overname van het aandeel van [eiser] in de woning eveneens niet door [gedaagde] zal zijn gerealiseerd binnen de haar gegeven termijn, dient binnen
vier wekenna afloop van deze termijn door partijen de opdracht tot verkoop van de woning te worden gegeven aan [onderneming 2] in [plaatsnaam 2] , tenzij partijen gezamenlijk anders beslissen. Partijen zullen beiden deze makelaar opdracht geven om de woning te verkopen, waarbij het advies van de makelaar ten aanzien van de vraag- en laatprijs bindend is tussen partijen, tenzij partijen overeenkomen hiervan af te wijken. Partijen zijn gehouden om de instructies van de makelaar over de verkoop van de woning op te volgen;
5.1.5.
zodra de woning is verkocht aan een derde, dient een eventuele resterende netto-verkoopopbrengst (verkoopprijs minus hypotheekschuld en minus de verkoopkosten) bij helfte tussen partijen te worden verdeeld en bij een restschuld dient ieder van de partijen de helft (verkoopprijs minus hypotheekschuld en minus de verkoopkosten) te dragen;
5.2.
stelt verder de verdeling van de gemeenschap vast als volgt:
5.2.1.
veroordeelt [eiser] de helft van de afkoopwaarde van de verzekering bij [onderneming 5] van € 3.085,02 aan [gedaagde] te betalen;
5.2.2.
bepaalt dat de saldi van de bankrekeningen die in de gemeenschap vallen op de peildatum - [2003] - tussen partijen moeten worden verdeeld;
5.2.3.
verstaat dat in de interne rechtsverhouding van partijen ieder voor de helft draagplichtig is voor de gezamenlijke schulden van partijen;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure in conventie en in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.