RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummers: UTR 21/2035 en 21/2906
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. K. van Driel),
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Directie WJZ, verweerder
(gemachtigde: mr. M.W.J.J. Netten).
Deze uitspraak ziet op twee beslissingen van verweerder.
1. Op 1 oktober 2020 heeft eiser een verzoek gedaan aan verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
2. Vervolgens heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
3. Verweerder heeft op 10 juni 2021 hierop beslist en het verzoek van eiser, om vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase, afgewezen. Verweerder wijst het verzoek af omdat het bezwaar niet door een gemachtigde is ingediend en het op een hoorzitting niet is toegelicht.
4. Op 6 juli 2021 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Eiser voert aan dat hij proceskostenvergoeding had moeten krijgen omdat het bezwaar gegrond is verklaard en dat hij met zijn gemachtigde bij de hoorzitting aanwezig is geweest. Ook heeft gemachtigde van eiser het bezwaarschift ingediend. Verder wijst eiser erop dat hij veel tijd, geld en energie kwijt is om een besluit te krijgen van verweerder.
5. Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 16 november 2021, tegelijk met de zaak 21/2035, die hieronder wordt behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A].
6. De rechtbank overweegt als volgt. Op 5 januari 2021 vult eiser een formulier “dwangsom bij niet tijdig beslissen’ in en stelt hij in de begeleidende mail dat het zijn bezwaarformulier is vanwege het niet tijdig reageren op het Wob-verzoek. Gezien de tekst van het formulier moet het worden gekwalificeerd als een ingebrekestelling en niet als een bezwaarschrift. Dat eiser het woord “bezwaar” gebruikt, maakt dat gezien de inhoud van het bericht niet anders.
7. Bij schrijven van 30 maart 2021 stelt de gemachtigde dat eiser zich bij hem heeft gemeld om bezwaar te maken tegen het niet tijdig besluiten op zijn Wob-verzoek, met nogmaals een ingebrekestelling en een verzoek om proceskostenvergoeding.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onterecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding in bezwaar, omdat eiser bij het indienen van het bezwaarschrift d.d. 5 januari 2021 geen gebruik heeft gemaakt van een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het door eiser ingediende formulier van 5 januari 2021 is geen bezwaarschrift maar een ingebrekestelling. Op 30 maart 2021 is het bezwaarschrift ingediend door de gemachtigde van eiser en is om proceskostenveroordeling verzocht. Het bezwaar is gegrond verklaard omdat verweerder inderdaad te laat heeft beslist op het verzoek.
Er zijn geen uitzonderingen van artikel 15a lid 4 van de Wob van toepassing. Voor het aanwezig zijn bij de hoorzitting, heeft eiser geen recht op vergoeding. De hoorzitting ging (ook) over een ander onderwerp. Over het niet-tijdig beslissen op het verzoek door verweerder zijn geen standpunten uitgewisseld of toelichtingen nodig geacht. Verweerder had derhalve 1 punt moeten vergoeden met een wegingsfactor 0,5. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak, wat betreft het niet-tijdig beslissen op het Wob-verzoek, van licht gewicht is.
Het bedrag dat verweerder aan eiser als proceskosten in bezwaar moet vergoeden bedraagt derhalve € 267,- (waarde per punt € 534,- maal 0,5).
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, wegingsfactor 0,5, waarde per punt € 748,-) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Voor de zitting kent de rechtbank niet een apart punt toe omdat deze zaak, zonder de hierna te behandelen zaak, niet op een zitting zou zijn behandeld. Verweerder hoeft geen griffierecht te vergoeden omdat het griffierecht in deze zaak is vastgesteld op € 0,- wegens het administratief samenvoegen met de hierna te behandelen zaak.