ECLI:NL:RBMNE:2021:6065

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
C/16/513584 / HL ZA 20-357
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering en kosten van de fiets- en voetgangersbrug over de Waterlandseweg en de Hoge Vaart in Almere

In deze zaak vordert [eiseres] B.V. dat de Provincie Flevoland wordt veroordeeld tot betaling van kosten die zijn ontstaan bij de realisatie van een fiets- en voetgangersbrug over de Waterlandseweg en de Hoge Vaart in Almere. De Provincie had in 2018 het ontwerp en de ontwikkeling van de brug aanbesteed, waarbij [eiseres] het ontwerp mocht realiseren voor een maximumprijs van € 4.000.000,- en een opleverdatum van 18 december 2019. Door verschillende omstandigheden, waaronder vertragingen en hogere kosten, vordert [eiseres] dat de Provincie deze kosten vergoedt en de oplevertermijn verlengt om boetes te voorkomen. De Provincie betwist de vorderingen en stelt dat de vertraging en kosten voor rekening van [eiseres] komen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen, o.a. omdat de vertragingen en kosten niet aan de Provincie zijn toe te rekenen. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] verantwoordelijk is voor het tijdig verkrijgen van de benodigde vergunningen en dat de gevolgen van de vertragingen voor haar rekening komen. De rechtbank veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van de Provincie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/513584 / HL ZA 20-357
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. B.R. van Veen te 's-Gravenhage,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE FLEVOLAND,
zetelend te Lelystad,
gedaagde,
advocaat mr. G. Verberne te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Provincie worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 april 2021;
  • de akte wijziging van eis tevens akte overlegging producties van 14 oktober 2021 van [eiseres] ;
  • de akte in reactie op de akte eiswijziging tevens akte overlegging productie van 28 oktober 2021 van de Provincie;
  • de spreekaantekeningen van 28 oktober 2021 van [eiseres] ;
  • de spreekaantekeningen van 28 oktober 2021 van de Provincie;
  • de mondelinge behandeling van 28 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering

2.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de Provincie zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] ter zake VTW-006 een bedrag groot
€ 232.646,60, te vermeerderen met de daarover verschuldigde BTW en te verhogen met de daarover verschenen wettelijke rente ex art. 6:119a BW, althans ex art. 6:119 BW, vanaf 29 mei 2019, althans vanaf 24 juli 2019, althans vanaf 26 september 2019, althans vanaf 28 oktober 2019, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, verhoogd met 2% ex paragraaf 42 lid 2 UAV-GC 2005 vanaf 12 juni 2019, althans vanaf 8 augustus 2019, althans vanaf 11 oktober 2019, althans vanaf 12 november 2019, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
2. de Provincie zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] ter zake VTW-007 een bedrag groot
€ 64.480,00te vermeerderen met de daarover verschuldigde BTW en te verhogen met de daarover verschenen wettelijke rente ex art. 6:119a BW, althans ex art. 6:119 BW, vanaf 29 mei 2019, althans vanaf 24 juli 2019, althans vanaf 26 september 2019, althans vanaf 28 oktober 2019, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, verhoogd met 2% ex paragraaf 42 lid 2 UAV-GC 2005 vanaf 12 juni 2019, althans vanaf 8 augustus 2019, althans vanaf 11 oktober 2019, althans vanaf 12 november 2019, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
3. de Provincie zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] ter zake VTW-008 een bedrag groot
€ 219.801,60, te vermeerderen met de daarover verschuldigde BTW en te verhogen met de daarover verschenen wettelijke rente ex art. 6:119a BW, althans ex art. 6:119 BW, vanaf 29 mei 2019, althans vanaf 24 juli 2019, althans vanaf 26 september 2019, althans vanaf 28 oktober 2019, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, verhoogd met 2% ex paragraaf 42 lid 2 UAV-GC 2005 vanaf 12 juni 2019, althans vanaf 8 augustus 2019, althans vanaf 11 oktober 2019, althans vanaf 12 november 2019, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
4. de Provincie zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] ter zake VTW-009 een bedrag groot
€ 31.426,56, te vermeerderen met de daarover verschuldigde BTW en te verhogen met de daarover verschenen wettelijke rente ex art. 6:119a BW, althans ex art. 6:119 BW, vanaf 29 mei 2019, althans vanaf 24 juli 2019, althans vanaf 26 september 2019, althans vanaf 28 oktober 2019, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, verhoogd met 2% ex paragraaf 42 lid 2 UAV-GC 2005 vanaf 12 juni 2019, althans vanaf 8 augustus 2019, althans vanaf 11 oktober 2019, althans vanaf 12 november 2019, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
5. de Provincie zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] ter zake VTW-013 een bedrag groot
€ 146.348,80, te vermeerderen met de daarover verschuldigde BTW en te verhogen met de daarover verschenen wettelijke rente ex art. 6:119a BW, althans ex art. 6:119 BW, vanaf 5 september 2019, althans vanaf 22 november 2019, althans vanaf 9 november 2020, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, verhoogd met 2% ex paragraaf 42 lid 2 UAV-GC 2005 vanaf 20 september 2019, althans vanaf 6 december 2019, althans vanaf 24 november 2020, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
6. de Provincie zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de met de extra ondersteuning voor en de gewijzigde verbinding van de fietsbrug gemoeide kosten groot
€ 491.860,00, te vermeerderen met de daarover verschuldigde BTW en te verhogen met de daarover verschenen wettelijke rente ex art. 6:119a BW, althans ex art. 6:119 BW, vanaf 10 oktober 2021, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, verhoogd met 2% ex paragraaf 42 lid 2 UAV-GC 2005 vanaf 10 november 2021, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
7. te verklaren voor recht dat [eiseres] recht heeft op termijnverlenging tot en met
5 november 2021, althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijnverlening;
8. de Provincie zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] ter zake tijdgebonden en andersoortige kosten een bedrag groot
€ 870.741,95, te vermeerderen met de daarover verschuldigde BTW en te verhogen met de daarover verschenen wettelijke rente ex art. 6:119a BW, althans ex art. 6:119 BW, vanaf 25 mei 2020, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, verhoogd met 2% ex paragraaf 42 lid 2 UAV-GC 2005 vanaf 11 juni 2020, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
9. de Provincie te veroordelen in de kosten van het geding, de kosten van rechtsbijstand van [eiseres] daaronder begrepen, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf bedoelde termijn voor voldoening alsmede te vermeerderen met de alsdan te maken nakosten om alsnog betaling van hetgeen is toegewezen te verkrijgen.
2.2.
De Provincie voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis, en nakosten en met verklaring dat de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Het geschil en de beoordeling

Inleiding
3.1.
Het geschil tussen [eiseres] en de Provincie gaat over de nieuwe fiets- en voetgangersbrug over de Waterlandseweg en de Hoge Vaart in Almere. De Provincie heeft in 2018 het ontwerp en de ontwikkeling aanbesteed. [eiseres] mocht het ontwerp dat zij heeft ingediend gaan realiseren. Afgesproken was een maximumprijs van € 4.000.000,- en oplevering van de brug op 18 december 2019. Het heeft langer geduurd voordat de brug af was, en de kosten waren voor [eiseres] een stuk hoger dan voorzien. In deze procedure vordert [eiseres] dat de Provincie wordt veroordeeld tot betaling van die kosten. Ook wil zij dat de afgesproken termijn voor oplevering wordt verlengd, zodat zij geen boete hoeft te betalen. Wat [eiseres] betreft zijn de hogere kosten en de langere duur het gevolg van omstandigheden die voor rekening van de Provincie komen. De Provincie is het daar niet mee eens. De rechtbank zal de vorderingen van [eiseres] afwijzen.
3.2.
Per onderdeel van de vordering van [eiseres] zal de rechtbank haar oordeel motiveren. Maar eerst wordt de Overeenkomst en de daarin vastgelegde systematiek besproken. De vorderingen zijn terug te voeren op handelen van de Provincie dat volgens [eiseres] in strijd is met de Overeenkomst, op verzoeken tot wijziging van de Overeenkomst en op niet-voorziene kosten, die volgens [eiseres] voor rekening van de Provincie moeten komen. Dat maakt dat eerst helder moet zijn wat partijen hebben afgesproken ten aanzien van de wederzijdse rechten en verplichtingen en ten aanzien van mogelijke wijzigingen van de Overeenkomst.
De Overeenkomst
3.3.
Op 9 maart 2018 heeft de Provincie via Tendernet een aankondiging van een nationale niet openbare aanbesteding van een opdracht doen uitgaan. De opdracht is omschreven als de voorbereiding en realisatie van een fiets- voetgangersbrug in de gemeente Almere. Het gaat om een opdracht voor zowel het ontwerp als de uitvoering met een plafondprijs van € 4.000.000,-. Op 11 april 2018 hebben de geselecteerde inschrijvers, waaronder [eiseres] , de inschrijvingsleidraad, de Vraagspecificatie product en de Vraagspecificatie proces ontvangen. In die stukken wordt een aanbiedingsontwerp gevraagd dat voldoet aan de eisen in de inschrijvingsleidraad en de beide Vraagspecificaties. De Vraagspecificatie product geeft in paragraaf 3.4 aan:

vanuit het aanbiedingsontwerp van de Opdrachtnemer dient een vormgevingstraject te worden doorlopen dat uiteindelijk resulteert in een eindproduct (fiets- voetgangersverbinding) [dat] voldoet aan de contractuele eisen en ambities.”
De Vraagspecificatie proces bepaalt onder 1.2:

Voor de onderhavige overeenkomst is gekozen voor een aanpak van systeemgerichte contractbeheersing door de Opdrachtgever. De Opdrachtgever wenst zoveel mogelijk op afstand te blijven staan van het proces en product van de Opdrachtnemer. (…) Concreet voor het project fiets- voetgangersbrug Waterlandseweg heeft de Opdrachtgever ervoor gekozen om in de beginfase na de project-startup en tijdens de ontwerpfase intensief te toetsen.”.
3.4.
Het project is aan [eiseres] gegund en partijen hebben op 28 augustus 2018 een Overeenkomst gesloten. In die Overeenkomst is ten aanzien van de verschillende contractdocumenten opgenomen:

3.2 Indien contractdocumenten onderling tegenstrijdig zijn, geldt, tenzij een andere bedoeling uit de Overeenkomst voortvloeit, de volgende rangorde:
a)
de Basisovereenkomst met inbegrip van de nota’s van inlichtingen en het verslag verificatie-inschrijving [eiseres] BV (met kenmerk [kenmerk] );
b)
de Vraagspecificatie;
c)
de bij de Vraagspecificatie gevoegde annexen;
d)
de UAV-GC 2005;
e)
de Aanbieding;
f)
de Documenten als bedoeld in paragraaf 1 sub d UAV-GC 2005, voor zover die door de Opdrachtnemer ter kennis zijn gebracht van de Opdrachtgever.”
3.5.
Uit de contractdocumenten blijkt dat hier sprake is van een zogenaamde
design and constructopdracht, waarbij de opdrachtnemer zich verbindt om tegen een vooraf overeengekomen prijs, een werk te verrichten. De opdrachtgever heeft niet gekozen vooraf te specificeren hoe dat werk moet worden uitgevoerd, maar vraagt de potentiële opdrachtnemers om in te schrijven met een ontwerp waarvan die opdrachtnemer stelt het te kunnen uitvoeren binnen de in de contractdocumenten beschreven grenzen. In de contractdocumenten is vastgelegd wie welke taak en verplichting heeft in het uitvoeringsproces. In de UAV-GC 2005 is dat in paragraaf 4.1 als volgt omschreven:

de Opdrachtnemer is verplicht de Ontwerp- en Uitvoeringswerkzaamheden zodanig te verrichten dat het werk op de in de Basisovereenkomst vastgelegde datum van oplevering voldoet aan de uit de Overeenkomst voortvloeiende eisen.”.
Deze opzet brengt met zich mee dat niet zonder meer tussentijds wijzigingen in de eisen die door opdrachtgever zijn gesteld kunnen worden aangebracht. Daarvoor geldt tussen de Provincie en [eiseres] de systematiek van hoofdstuk 7 van de UAV-GC 2005.
De uitgangspunten nota en het DO
3.6.
[eiseres] verwijt de Provincie dat zij haar rol in de ontwerpfase, de periode tussen sluiting van de Overeenkomst en acceptatie van het Definitief Ontwerp (hierna DO), verkeerd heeft opgevat. De Provincie heeft zich, aldus [eiseres] , intensief bemoeid met de ontwerpwerkzaamheden waardoor tijd verloren is gegaan. [eiseres] had, als hulpmiddel om te komen tot een DO, een tussenstap ingebouwd door een uitgangspunten nota op te stellen en met de Provincie te bespreken. Uiteindelijk zijn er vier versies van die nota opgesteld waarvan de laatste pas op 12 februari 2019 door de Provincie werd goedgekeurd. Dit laatste hoewel goedkeuring van deze nota in de contractuele opzet tussen partijen niet aan de orde was. De discussie tussen partijen spitste zich, aldus de dagvaarding, toe op het lengteprofiel van de brug en de aanvaar- en aanrijdbelasting. Op die individuele onderwerpen komt de rechtbank hierna nog terug.
3.7.
De Provincie stelt dat [eiseres] op eigen initiatief op 22 oktober 2018 een uitgangspuntennota heeft ingediend. De Provincie heeft deze nota vijfmaal afgewezen omdat de uitgangspunten niet voldeden aan de eisen uit de Vraagspecificatie. Vervolgens heeft [eiseres] op 23 maart 2019 een DO ingediend dat de provincie op 5 april 2019 heeft afgekeurd omdat het niet voldeed aan de eisen uit de Vraagspecificatie. Op 28 mei 2019 is een aangepaste versie ingediend, die wederom is afgekeurd. Uiteindelijk is het DO op 24 juli 2019 geaccepteerd. Het was, aldus de Provincie, de taak van [eiseres] om tijdig een passend DO in te dienen. Dat DO moest voldoen aan de contractuele uitgangspunten. Dat was pas op 24 juli 2019 het geval.
3.8.
De rechtbank is van oordeel dat tussen partijen is overeengekomen dat [eiseres] een DO bij de Provincie moest indienen dat voldeed aan de contractuele uitgangspunten. Uit de Vraagspecificatie proces (artikel 1.2) blijkt dat de Provincie van plan was om in de ontwerpfase intensief te toetsen. Dat was [eiseres] dus voor sluiting van de Overeenkomst bekend. Dat betekent dat het verwijt van [eiseres] niet terecht is; intensieve betrokkenheid is geen onjuiste taakopvatting, zoals zij stelt, maar was juist afgesproken.
3.9.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de Provincie de uitgangspuntennotitie en later de 1e en 2e versie van de DO op oneigenlijke gronden heeft afgekeurd.
Voor wat betreft de uitgangspuntennota geldt dat [eiseres] er zelf voor heeft gekozen om daarmee te werken. Zij kan de Provincie vervolgens niet verwijten dat zij de nota afkeurt als de inhoud daarvan niet in lijn is met de contractuele uitgangspunten. De Provincie kon niet anders dan dit terugkoppelen, mede gezien vanuit de overeengekomen intensieve toetsing in de ontwerpfase. Voor wat betreft het DO geldt dat uit de contractuele systematiek volgt dat [eiseres] verantwoordelijk was voor het opstellen van het DO en voor de voortgang van het project. Voor zover [eiseres] concrete gronden heeft aangevoerd waarop zij baseert dat de Provincie de eerste en tweede versie van het DO heeft afgekeurd, komen deze hierna, bij bespreking van de vorderingen aan de orde. Als zij daarnaast een meer algemeen verwijt heeft bedoeld te maken aan de Provincie over het oneigenlijk weigeren van eerdere versies, dan is dit verwijt onvoldoende concreet gemaakt, en gaat de rechtbank daaraan voorbij.
Systeem van verzoeken tot wijziging
3.10.
[eiseres] heeft verschillende keren een Verzoek tot Wijziging (hierna VTW) ingediend. Op de individuele verzoeken wordt hierna verder ingegaan. Partijen zijn het erover eens dat deze verzoeken worden beheerst door de bepalingen van paragraaf 14 en 15 van de UAV-GC 2005. Paragraaf 14 heeft betrekking op een wijzigingen opgedragen door de opdrachtgever, hier de Provincie. Lid 1 bepaalt dat deze wijzigingen uitsluitend schriftelijk mogen worden opgedragen en lid 6 bepaalt dat de opdrachtnemer niet verplicht is de wijzigingen uit te voeren als:
“(a) de wijziging niet schriftelijk is opgedragen, of
(b) de uitvoering van de wijziging naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare verstoring van de werkzaamheden tot gevolg zou hebben, of
(c) de uitvoering van de wijziging tot gevolg zou hebben dat opdrachtnemer zou worden verplicht tot werkzaamheden die zijn technische kennis en/of capaciteit te boven gaan, of
(d) de uitvoering van de wijziging voor de Opdrachtnemer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, gelet op de wederzijdse belangen van partijen, onaanvaardbaar zou zijn.”
Als de opdrachtnemer een wijziging weigert uit te voeren moeten partijen in overleg treden om zich een beeld te vormen van de financiële gevolgen en de consequenties ten aanzien van de planning die zich zouden voordoen als de wijziging zou worden uitgevoerd, zo bepaalt lid 9. Tenslotte bepaalt paragraaf 45 lid 2 UAV-GC 2005 dat als de opdrachtnemer een wijziging accepteert, hij met bekwame spoed een prijsaanbieding aan de opdrachtgever stuurt en tevens aangeeft wat de wijzigingen van de planning zullen zijn. In lid 3 van paragraaf 14 is bepaald dat wijzigingen die noodzakelijk zijn geworden als gevolg van aan de opdrachtgever toe te rekenen omstandigheden, geacht worden door de opdrachtgever opgedragen wijzigingen te zijn. Volgens de toelichting gaat het hierbij om situaties waarin de opdrachtgever geen wijziging opdraagt waardoor een impasse ontstaat, de zogenaamde impliciete wijziging.
3.11.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] niet heeft gesteld dat de Provincie schriftelijk wijzigingen heeft opgedragen.
Uit paragraaf 14 en 45 UAV-GC 2005 blijkt dat een balans is aangebracht tussen de professionele opdrachtgever en de professionele opdrachtnemer. Als een wijziging is opgedragen moet de opdrachtnemer duidelijk maken welke financiële gevolgen of consequenties ten aanzien van de planning die heeft. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook in het geval van een impliciete wijziging ingevolge paragraaf 14 lid 3. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van een vermeende impliciete wijziging op de planning. Op 27 mei 2019 heeft [eiseres] een aantal VTW’s ingediend waarin zij voor het eerst financiële gevolgen van die wijzigingen onder de aandacht van de Provincie heeft gebracht. De Provincie betwist dat het hier gaat om VTW’s, althans in ieder geval dat het gaat om VTW’s op basis van paragraaf 14 UAV-GC 2005. In paragraaf 15 UAV-GC 2005 worden de wijzigingen op initiatief van de opdrachtnemer besproken. Voor dergelijke wijzigingen geldt dat de opdrachtnemer geen aanspraak kan maken op kostenvergoeding of termijn verlenging. Ook betwist de Provincie de hoogte van de door [eiseres] op grond van de VTW’s gevorderde bedragen.
3.12.
Hierna worden eerst de verschillende VTW’s die [eiseres] heeft ingediend, en die de basis vormen voor haar vorderingen 1 tot en met 5, besproken. Daarna zal de rechtbank ingaan op de extra vergoedingen, gevorderd onder 6 en 8 van de akte wijziging van eis en op de vordering tot het verlengen van de termijn van oplevering van het werk.
VTW-001, VTW-006 en VTW-007
3.13.
VTW-001 gaat over het verlagen van de fiets- en voetgangersbrug, met als doel het fietscomfort voor de gebruiker te optimaliseren. Het verzoek ziet op een contractseiswijziging die nodig was om een flauwere hellingbaan te kunnen realiseren. Op basis van VTW-001 zijn partijen een contractwijziging overeengekomen ten aanzien van de systeemgrenzen en de locatie van de tussenplateaus van de fiets- en voetgangersbrug. Deze contractwijziging is in document CW-001 vastgelegd. VTW-006 betreft het aanpassen van het alignement en een wijziging van de aanrijdbelasting. De aanrijdbelasting is de kracht waartegen de brug bestand moet zijn als er een voertuig tegenaan botst. VTW-007 betreft de toepassing van de aanvaarbelasting. De aanvaarbelasting is de kracht waartegen een brug bestand dient te zijn als er een schip tegenaan botst.
3.14.
[eiseres] vordert betaling door de Provincie van een meerprijs van € 232.646,40 (exclusief btw) op grond van VTW-006 en van € 64.220,00 (exclusief btw) op grond van VTW-007. Zij licht haar vordering als volgt toe. De Aanbieding voldeed aan de contractuele eisen. De Provincie heeft opdracht gegeven om de brug te verlagen. Het verlagen van de brug (VTW-001) had tot gevolg dat de aanrijdbelasting en de aanvaarbelasting moesten worden aangepast. De oorsprong van VTW-006 en VTW-007 ligt dan ook in VTW-001. In de Aanbieding was een aanrijdbelasting van 188 kN opgenomen. Die waarde was door de Provincie geaccepteerd. Nadat een omgevingsvergunning was aangevraagd bij gemeente Almere als bevoegd gezag, ontstond met gemeente Almere een discussie over de vraag aan de hand van welke normen de aanrijdbelasting moest worden bepaald. [eiseres] ging uit van de CROW-publicatie, terwijl gemeente Almere de (Nationale Bijlage van) de Eurocode hanteerde. Aan de hand van de Eurocode had gemeente Almere de aanrijdbelasting op 1.280 kN bepaald. [eiseres] , de Provincie en gemeente Almere hebben op 1 april 2019 overleg gevoerd. Gemeente Almere heeft toen ingestemd met een aanrijdbelasting van 250 kN. [eiseres] moest met die waarde akkoord gaan, omdat zij anders de omgevingsvergunning niet had verkregen.
Voor de aanvaarbelasting geldt dat [eiseres] in de Aanbieding met een separate aanvaarbelasting op de brug geen rekening had gehouden. Volgens [eiseres] was dat niet nodig, omdat geen daadwerkelijk risico op aanvaring bestond. Vaartuigen die hoog genoeg zijn om tegen de brug te kunnen botsen, kunnen de brug niet bereiken omdat de omliggende bruggen lager zijn. Dat de Provincie conform de Eurocode rekende met een aanvaarbelasting van 1000 kN is onjuist. [eiseres] en de Provincie hebben overleg met elkaar gevoerd en [eiseres] heeft voorgesteld om de door haar gehanteerde waarde van 188 kN voor de aanrijdbelasting ook te hanteren voor de aanvaarbelasting. [eiseres] had voor de aanrijdbelasting namelijk al 188 kN gerekend en ging voor de aanvaarbelasting van dezelfde waarde uit. De Provincie heeft uiteindelijk voor de aanvaarbelasting 250 kN gehanteerd. Gemeente Almere heeft als bevoegd gezag daarmee ook ingestemd. In de Overeenkomst is niet als eis opgenomen dat [eiseres] rekening diende te houden met mogelijke toekomstige ontwikkelingen, zoals het verwijderen of verhogen van omliggende bruggen waardoor wel een risico op aanvaring zou ontstaan. [eiseres] stelt dat sprake is van een door de opdrachtgever opgedragen wijziging, zoals bedoeld in paragraaf 14 UAV-GC 2005, en de uit die wijziging voortvloeiende kosten daarom voor rekening en risico van de Provincie komen.
3.15.
[eiseres] voert een drietal overige grondslagen voor haar vordering aan. Volgens [eiseres] is, ten eerste, de door de gemeente Almere gehanteerde 250 kN voor de aanrijd- en aanvaarbelasting niet op enige norm gebaseerd en is sprake van een na gunning gebleken afwijking van wet- en regelgeving, waarvan de gevolgen op grond van paragraaf 11 lid 3 UAV-GC 2005 voor rekening van de Provincie dienen te komen. Ten tweede is de eis van 250 kN haar opgelegd en niet in de Overeenkomst opgenomen, zodat sprake is van een door de opdrachtgever opgedragen wijziging ex paragraaf 14 UAV-GC 2005 en [eiseres] ingevolge paragraaf 45 UAV-GC 2005 recht heeft op kostenvergoeding en/of termijnverlenging. Ten derde stelt [eiseres] dat de vergunningen niet op het in de Basisovereenkomst vastgelegde tijdstip waren verleend, zodat de Provincie op grond van paragraaf 10 lid 6 UAV-GC 2005 de Overeenkomst had moeten opzeggen of een wijziging had moeten opdragen.
3.16.
De Provincie betwist dat zij [eiseres] heeft opgedragen de brug te verlagen. Volgens de Provincie betreft de wijziging die [eiseres] heeft doorgevoerd een eigen aanpassing van haar ontwerp. In de Vraagspecificatie is opgenomen dat de brug bestand dient te zijn tegen alle belastingen conform de Eurocodes. De hoogte van de aanrijd- en aanvaarbelasting is afhankelijk van de constructie van de brug. [eiseres] is verantwoordelijk voor haar ontwerp en moet ervoor zorgen dat de brug in overeenstemming is met de geldende norm (de Eurocodes). Conform de Eurocodes bedraagt voor deze brug de indicatieve waarde voor de aanrijdbelasting 1.280 kN en voor de aanvaarbelasting 1.000 kN. Het is aan gemeente Almere als bevoegd gezag om te beslissen welke aanrijd- en aanvaarbelasting aangehouden moet worden. Gemeente Almere is voor zowel de aanrijdbelasting als voor de aanvaarbelasting akkoord gegaan met een verlaagde waarde van 250 kN. De Provincie heeft medewerking verleend en ook met de lagere waardes ingestemd. De aanvaarbelasting geeft een norm voor een reëel risico. De brug is ontworpen voor een levensduur van 100 jaar. Dat betekent dat vervanging van bruggen in de omgeving of andere wijzigingen in de waterloop de kans op aanvaring kunnen verhogen. Het risico op aanvaring is dus niet uit te sluiten. Het is een contractuele verplichting van [eiseres] te voldoen aan de eisen van het bevoegd gezag en de benodigde vergunningen te verkrijgen. VTW-006 en VTW-007 betreffen daarom geen wijziging.
3.17.
Verder betwist de Provincie dat het wijzigen van de aanrijd- en aanvaarbelasting het gevolg is van de verlaging van de brug. Maar zelfs als daartussen wel een (causaal) verband zou bestaan, zou [eiseres] volgens de Provincie ook in dat geval de aanvullende kosten, als die er zouden zijn, zelf moeten dragen. Dit omdat [eiseres] de wijziging zelf heeft ingediend. Bovendien heeft [eiseres] in de betreffende VTW’s aangegeven dat de verlaging van de brug geen gevolgen heeft voor de kosten en de planning. Verder voert de Provincie aan dat de wijziging een versoepeling van de eisen betreft en dat een versoepeling niet tot aanvullende kosten voor de Provincie kan leiden. De Provincie stelt zich op het standpunt dat zij de door [eiseres] gevorderde aanvullende kosten voor de aanrijd- en aanvaarbelasting niet hoeft te betalen.
3.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat op basis van VTW-001 een contractwijziging is overeengekomen. De vraag die partijen verdeeld houdt is wie van hen de wijziging heeft geïnitieerd en de kosten voor de gevolgen daarvan moet dragen. De rechtbank overweegt dat in het wijzigingsvoorstel (VTW-001) en in de daarop gebaseerde contractwijziging (CW-001) schriftelijk is vastgelegd dat de wijziging is geïnitieerd door [eiseres] als opdrachtnemer, dan wel op haar verzoek is uitgevoerd, en dat aan de wijziging geen financiële- en/of tijdsconsequenties zijn verbonden. De inhoud van VTW-001 is door [eiseres] opgesteld en de daarop gebaseerde contractwijziging hebben beide partijen voor akkoord ondertekend. [eiseres] heeft haar stelling dat de Provincie opdracht heeft gegeven voor deze contractwijziging onderbouwd met een verwijzing naar een vóór gunning gestelde vraag van de Provincie naar aanleiding van de Aanbieding. De Provincie schreef per e-mail van 6 juli 2018:

Zoals wij nu kunnen beoordelen lijkt het te overbruggen hoogteverschil aanzienlijk hoger (indicatief 1 m) dan noodzakelijk is om de Waterlandseweg te kruisen. (…) Wij gaan ervan uit dat uw aanbieding - dan wel uw definitief ontwerp - voldoet aan de contractuele bepalingen op dit punt. Wij wijzen u volledigheidshalve op het feit dat een hogere kruising van het fietspad met de Waterlandseweg ervoor zorgt dat er een aanzienlijke extra helling ontstaat voor gebruikers van de brug wat het gebruikscomfort niet ten goede komt.
[eiseres] heeft daarop per e-mail van 9 juli 2018 gereageerd met de opmerking:

Hier is wat ons betreft nog ruimte voor aanvullende optimalisaties binnen de contractuele bepalingen.”.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze vraag, zeker in combinatie met het antwoord van [eiseres] daarop, niet kan worden opgemaakt dat de Provincie opdracht heeft gegeven voor een wijziging van de Aanbieding. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat de Provincie na sluiting van de Overeenkomst in bijeenkomsten heeft aangedrongen op wijziging van de Aanbieding, maar die stelling heeft zij niet nader onderbouwd met stukken of verklaringen. Zij heeft op dit punt bewijs aangeboden, maar de rechtbank komt aan bewijslevering op dit punt niet toe. Immers zelfs als het zo zou zijn dat de Provincie om wijziging heeft verzocht volgt daaruit nog niet dat zij daarmee heeft ingestemd met een wijziging waaraan (op dat moment onbekende) consequenties voor de kosten en de planning verbonden waren. Voor de rechtbank staat voorop dat in een contractuele verhouding als de onderhavige, tussen twee professionele partijen en na het volgen van een aanbestedingsprocedure, de contractueel vastgelegde systematiek voor het maken van aanpassingen aan de Overeenkomst moet worden gevolgd. En zo hebben partijen ook gehandeld. [eiseres] legde een voorstel tot wijziging van de hoogte van de brug dus vast in een VTW. Uit niets blijkt dat de provincie moest aannemen dat die VTW andere gevolgen zou hebben dan in de VTW voorzien. Nu de wijziging op initiatief van [eiseres] is doorgevoerd, is paragraaf 15 UAV-GC 2005 van toepassing. Dat brengt mee dat [eiseres] ten aanzien van deze wijziging geen aanspraak kan maken op kostenvergoeding of termijn verlenging.
3.19.
Het beroep van [eiseres] op paragraaf 11 lid 3 UAV-GC 2005 slaagt evenmin. Uit deze bepaling volgt dat de gevolgen van de naleving van wettelijke voorschriften van overheidswege, die na de dag waarop de opdrachtnemer zijn Aanbieding heeft gedaan in werking treden, voor rekening komen van de opdrachtgever, tenzij redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de opdrachtnemer die gevolgen had kunnen voorzien. Alleen wanneer de opdrachtnemer die gevolgen niet had kunnen voorzien, kan hij recht hebben op kostenvergoeding en/of termijnverlenging. Deze situatie is niet aan de orde. In de Vraagspecificatie in Annex XII (eisen SES-00053 en SES-00054) is opgenomen dat de fietsbrug bestand moet zijn tegen belastingen conform de Eurocodes. De Eurocodes zijn Europese normen voor het toetsen van de constructieve veiligheid van alle mogelijke bouwconstructies. De Eurocodes, alsmede de toepassing daarvan, waren bekend op de dag dat [eiseres] de Aanbieding heeft gedaan. [eiseres] behoorde, op grond van paragraaf 11 lid 1 UAV-GC 2005, met de Eurocodes bekend te zijn en dat deze norm moest worden toegepast was redelijkerwijs voorzienbaar. Over de exacte waardes kon mogelijk een verschil van inzicht bestaan, maar uit de systematiek is evident dat het bevoegd gezag in het kader van de vergunningverlening dan de doorslag zou geven. Voor zover [eiseres] meende dat van andere belastingnormen moest worden uitgegaan, geldt dat zij dan het initiatief had moeten nemen om tegen de vergunningsvoorwaarden te ageren. Gemeente Almere heeft als bevoegd gezag de aanrijd- en aanvaarbelasting vastgesteld op basis van de Eurocodes en is ten gunste van [eiseres] van de indicatieve waardes afgeweken. Van een na gunning gebleken afwijking van wet- en regelgeving als bedoeld in paragraaf 11 lid 3 UAV-GC 2005 is geen sprake.
3.20.
Ook de stelling van [eiseres] dat de eis van 250 kN voor de belastingen niet in de Overeenkomst is opgenomen en een door de Provincie opgelegde wijziging betreft, zodat [eiseres] recht heeft op kostenvergoeding en/of termijnverlenging, slaagt niet. In de Vraagspecificatie, die onderdeel is van de Overeenkomst, is opgenomen dat de Eurocodes van toepassing zijn. [eiseres] kan met deze normen berekenen aan welke indicatie waardes de constructie van de brug moet voldoen. De exacte waardes kunnen niet in de Overeenkomst worden opgenomen. De te hanteren waarde is afhankelijk van de constructie van de brug, en dus van het ontwerp van [eiseres] .
3.21.
Ten aanzien van het beroep van [eiseres] op paragraaf 10 lid 6 UAV-GC 2005 overweegt de rechtbank het volgende. Deze bepaling kent de Provincie de mogelijkheid – geen verplichting – toe om een wijziging op te dragen of de Overeenkomst op te zeggen als de vergunningen niet tijdig zijn verleend. De Provincie heeft van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt. [eiseres] kan daaraan geen rechten ontlenen.
3.22.
De conclusie is dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op betaling van een meerprijs van € 232.646,40 en een meerprijs van € 64.220,00 (exclusief btw) door de Provincie. Nu VTW-001 een wijziging op initiatief van [eiseres] betreft waarvan door [eiseres] is aangegeven dat deze geen gevolgen had voor de kosten en de planning, komen de daaruit voortvloeiende kosten zoals genoemd in VTW-006 en VTW-007 voor rekening van [eiseres] . Ook het overige dat [eiseres] heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Deze vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
VTW-008 en VTW-009
3.23.
VTW-008 betreft de uitvoering van aanvullende sonderingen om het draagvermogen van de grond te bepalen. [eiseres] vordert betaling door de Provincie van een meerprijs van € 219.801,60 (exclusief btw) op grond van VTW-008 voor de uitvoering van aanvullende sonderingen. VTW-009 betreft de toepassing van verticale drainage. [eiseres] vordert betaling door de Provincie van een meerprijs van € 31.426,56 (exclusief btw) op grond van VTW-009 voor de toepassing van verticale drainage.
3.24.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van haar vordering dat de Provincie in de aanbestedingsprocedure resultaten van bodemonderzoek heeft verstrekt, specifiek opgesteld voor dit project. [eiseres] heeft de Aanbieding op deze informatie gebaseerd. Na gunning verlangde gemeente Almere als bevoegd gezag dat aanvullende sonderingen werden uitgevoerd. De nieuwe sonderingen lieten een negatiever beeld zien van de grondopbouw ter plaatse dan uit de door de Provincie verstrekte sonderingen was gebleken. De grond bleek minder draagkrachtig te zijn. Dit had tot gevolg dat [eiseres] langere en dikkere heipalen moest gebruiken, een andere uitvoeringswijze moest worden gekozen en de hellingbaan meer ophoging moest hebben in verband met te verwachten grotere zettingen. [eiseres] heeft verticale drainage als maatregel toegepast om de zetting als gevolg van de ophoging te versnellen. Daarmee kon zij voldoen aan de gestelde restzettingseis in de Overeenkomst en de uitloop in tijd beperken. Daarnaast was deze versnellingsmaatregel volgens [eiseres] ook nodig omdat de restzettingsperiode door de discussies over de aanrijd- en aanvaarbelasting, zoals genoemd in VTW-006 en VTW-007, korter was geworden. VTW-008 en VTW-009 zijn met elkaar verbonden. Ingevolge paragraaf 3 lid 2 UAV-GC 2005 is de Provincie als opdrachtgever verantwoordelijk en aansprakelijk voor de inhoud van de door haar verstrekte informatie en de bruikbaarheid van die informatie. Volgens [eiseres] heeft zij, omdat de door Provincie verstrekte informatie onjuist en onbruikbaar was, op grond van paragraaf 44 lid 1 sub b UAV een aanspraak op kostenvergoeding en termijnverlenging. Ter zake de sonderingen is volgens [eiseres] ook paragraaf 14 UAV-GC 2005 van toepassing, omdat [eiseres] ten gevolge van voor rekening en risico van de Opdrachtgever komende omstandigheden een andere dan in het Aanbiedingsontwerp opgenomen funderingsconstructie heeft moeten kiezen.
3.25.
De Provincie weerspreekt dat VTW-008 en VTW-009 wijzigingen zijn. Ook betwist zij dat zij in de aanbestedingsprocedure onjuiste informatie heeft verstrekt. Bij de inschrijving was al bekend dat de grondopbouw in de omgeving Almere varieert. Ook was bekend dat [eiseres] de verstrekte (bodem)informatie zelf moest aanvullen om uiteindelijk conclusies te kunnen trekken. De exacte locatie van relevante sonderingen wordt immers bepaald door het ontwerp. Volgens de Provincie zijn de verschillen tussen de sonderingen die zij heeft gedaan en die van [eiseres] miniem. Het ontwerp van [eiseres] bepaalt op welke locatie de funderingspalen geplaatst moeten worden en welke lengte de palen moeten hebben. Het stond [eiseres] vrij te kiezen waar zij die palen zou plaatsten, afhankelijk van haar ontwerp. [eiseres] had de funderingspalen ook kunnen plaatsen nabij de locaties waarvan de sonderingsgegevens verstrekt waren, dan waren geen aanvullende sonderingen nodig geweest.
3.26.
De Provincie wijst op het in de Aanbestedingsprocedure verstrekte verkennend milieukundig (water)bodemonderzoek en een geotechnisch bodemonderzoek. Ten aanzien van deze onderzoeksrapporten is in de Aanbestedingsstukken in Annex XII de volgende passage opgenomen:
“(…)
De Opdrachtnemer is verantwoordelijk voor de interpretatie van de feitelijke informatie en dient die informatie voor zover nodig zelf aan te vullen om uiteindelijk conclusies te kunnen trekken. Opdrachtgever is niet aansprakelijk voor de in de documenten opgenomen conclusies of gekozen uitgangspunten (…)”.
In de 5e Nota van Inlichtingen heeft [eiseres] in verband met het geotechnische onderzoek de volgende vraag gesteld:
“De sonderingen zijn genomen in het alignement dat niet is toegestaan. Is de opdrachtgever zich bewust van het feit dat zij kostendrager is van de gevolgkosten, indien blijkt dat de bodemgesteldheid in het daadwerkelijke tracé afwijkt van de verstrekte funderingen?”.
De Provincie heeft deze vraag als volgt beantwoord:
“De Opdrachtgever is zich bewust van zijn verantwoordelijkheden met betrekking tot de informatie over de bodemgesteldheid. Overigens zijn de sonderingen in een eerder stadium van het traject genomen. Opdrachtnemer zal na gunning (exact moment n.t.b.) op basis van zijn ontwerp sonderingen moeten laten uitvoeren om de maakbaarheid en haalbaarheid van het ontwerp aan te kunnen tonen”.
In de Aanbieding heeft [eiseres] in hoofdstuk 6 over de constructie geschreven:
“(…) De steunpunten worden gefundeerd op prefab recycle betonnen palen, rekening houdend met de variërende grondopbouw die in de buurt van Almere voorkomt. (…)”
en:
“De funderingen zijn ontworpen op de krachten vanuit de brug en de geotechnische randvoorwaarden voor de omgeving Almere.”
3.27.
[eiseres] heeft volgens de Provincie op eigen initiatief en zonder haar daarover te informeren, verticale drainage als versnellingsmaatregel toegepast om de uitloop op de planning (door zetting) te minimaliseren. Verticale drainage is geen contractuele eis, maar een door [eiseres] toegepaste beheersmaatregel. [eiseres] is zelf verantwoordelijk voor de ontstane vertraging en derhalve ook voor de kosten die zij maakt om in te lopen op de planning.
3.28.
De rechtbank komt tot de volgende conclusies. Niet is vast komen te staan dat de door de Provincie verstrekte sonderingen onjuist en/of onbruikbaar waren. [eiseres] heeft voor haar ontwerp op andere (nabij gelegen) locaties een sonderingsonderzoek laten uitvoeren. Dat uit dit onderzoek enigszins afwijkende gegevens zijn voortgekomen, is niet onbegrijpelijk. Uit de Aanbieding blijkt dat het [eiseres] bij de inschrijving bekend was dat de grondopbouw in de omgeving Almere varieert en dat zij daar rekening mee moest houden. Uit de Aanbestedingsstukken Annex XII en de Aanbieding, zoals hierboven weergegeven, blijkt dat voorafgaand aan de gunning ook bekend was dat [eiseres] de verstrekte (bodem)informatie mogelijk zelf moest aanvullen en op basis van haar ontwerp aanvullende sonderingen moest laten uitvoeren om de maakbaarheid en haalbaarheid van het ontwerp te kunnen aantonen. [eiseres] had aldus rekening kunnen en moeten houden met de mogelijkheid dat zij voor haar ontwerp aanvullende sonderingen zou moeten laten uitvoeren en dat dat extra geld en tijd zou kunnen kosten. [eiseres] had ten aanzien van dat risico een marge in de kosten en tijdsplanning in moeten bouwen. De extra kosten en de vertraging door het uitvoeren van aanvullende sonderingen blijven voor rekening en risico van [eiseres] . De door [eiseres] toegepaste verticale drainage betreft een beheersmaatregel om de uitloop op de planning te minimaliseren. Nu de vertragingen door de discussies over de aanrijd- en aanvaarbelasting (VTW-006 en VTW-007) en de sonderingen (VTW-008) niet zijn toe te rekenen aan de Provincie, moeten de kosten voor verticale drainage als beheersmaatregel (VTW-009) voor rekening van [eiseres] blijven.
3.29.
De conclusie is dat [eiseres] op grond van VTW-008 en VTW-009 geen aanspraak heeft op betaling van een meerprijs van € 219.801,60 (exclusief btw) en een meerprijs van € 31.426,56 door de Provincie. [eiseres] komt ten aanzien van de sonderingen en de verticale drainage geen aanspraak op kostenvergoeding en/of termijnverlenging toe.
VTW-013
3.30.
VTW-0013 betreft de functionele eisen die aan de spiltrap worden gesteld. [eiseres] vordert betaling door de Provincie van een meerprijs van € 146.348,80 (exclusief btw).
3.31.
[eiseres] stelt dat de stalen spiltrap (met in de kern een lift) onderdeel is van de Aanbieding die voldoet aan de eisen van de Overeenkomst. In de Overeenkomst zijn (ingevolge eis SES-00172) geen eisen gesteld aan de comfortklasse van de spiltrap. Na gunning is een discussie ontstaan over het gebruikscomfort, omdat de trap van staal is en trilt als eroverheen wordt gelopen. Volgens [eiseres] beschouwt de Provincie de spiltrap en de brug ten onrechte als één geheel en is het daarom onjuist dat de Provincie de comfortklasse CL2 die voor de brug geldt ook hanteert voor de spiltrap. De brug en de spiltrap moeten los van elkaar worden gezien, voor trappen gelden andere normen dan voor de brug, aldus [eiseres] . Partijen hebben in overleg gekozen voor een uitvoering van de spiltrap die, conform de internationale norm voor trappen, aan trillingsfactor R < 70 voldoet. Deze uitvoering van de spiltrap werd begroot op € 300.000,00. De werkelijke prijs was uiteindelijk lager, namelijk € 146.349,60. Doordat de Provincie aanvullende c.q. verzwarende comforteisen heeft gesteld aan de spiltrap, is [eiseres] beperkt in haar ontwerpvrijheid. De aanvullende eisen betreffen een Wijziging ex paragraaf 14 UAV-GC 2005 en de hieruit voortvloeiende kosten en de ontstane vertraging komen voor rekening van de Provincie.
3.32.
De Provincie voert als verweer aan dat VTW-013 ziet op een contractuele verplichting van [eiseres] . In de Vraagspecificatie product (eis SES-000172) zijn functionele eisen gesteld aan de trappen, daaronder begrepen de spiltrap. In de 2e Nota van Inlichtingen heeft zij [eiseres] erop gewezen dat de comfortcriteria (in verband met trillingen) uit de Eurocode (voor voetgangersbruggen) als basis worden gehanteerd. Ook uit de objectenboom die in de Vraagspecificatie is opgenomen, blijkt dat de eisen uit de Eurocodes van toepassing zijn op de spiltrap. Uit de (Nationale Bijlage van de) Eurocodes volgt dat de spiltrap zou moeten voldoen aan de standaardverkeersklasse 3. De door de Provincie gehanteerde comfortklasse CL2 is lager dan deze norm. De Provincie heeft derhalve minder strenge eisen gesteld aan de comfortklasse van de spiltrap dan als eis is gesteld in de Vraagspecificatie. De spiltrap voldoet aan een minder hoge klasse dan is uitgevraagd. Er is ten gunste van [eiseres] afgeweken van de Vraagspecificatie en geen aanvullende of verzwarende eis geïntroduceerd, aldus de Provincie.
3.33.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is welke norm van toepassing is op de spiltrap en of deze norm meebrengt dat er aanvullende of verzwarende eisen zijn gesteld aan de spiltrap, zodat sprake is van een door de opdrachtgever opgedragen wijziging als bedoeld in paragraaf 14 UAV-GC 2005. Partijen zijn het erover eens dat eis SES-00172 uit de Vraagspecificatie product van toepassing is. Deze eis luidt:
“De langzaamverkeersverbinding dient te zijn voorzien van een trap om het hoogteverschil tussen maaiveld en het brugdek te overbruggen ten hoogte van de bushalte aan de noordzijde van de Waterlandseweg conform richtlijn toegankelijkheid en ASVV 2012. Toelichting: Deze verbinding kan wel of niet in combinatie met een lift gerealiseerd worden.”
In de 2e Nota van Inlichtingen heeft [eiseres] gevraagd:
“Wat is de eis voor het comfortcriteria (ivm trillingen) dat we dienen aan te houden?”
De Provincie heeft deze vraag beantwoord:
“De criteria ten aanzien van comfort volgens de Eurocode (voor voetgangersbruggen) zullen als basis worden gehanteerd. (…)”
In de Vraagspecificatie Product is de volgende objectenboom opgenomen:
3.34.
Naar het oordeel van de rechtbank is het volgende van belang. Gelet op de rangorde van de contractdocumenten (zie hiervoor in 3.4) is de Vraagspecificatie – en de daarin opgenomen objectenboom – leidend. De functionele eisen die worden gesteld aan de spiltrap volgen de structuur van de objectenboom. Uit de objectenboom blijkt dat voor de spiltrap (kolom linksonder) dezelfde eisen gelden als voor
“Langzaamverkeersverbinding”en
“Systeem Fietsbrug Waterlandse Weg”. Ook uit eis SES-00172 in samenhang met de daarover gestelde vraag en het antwoord daarop volgt dat voor de spiltrap dezelfde eisen gelden. Gelet op deze systematiek slaagt de stelling van [eiseres] niet, dat de trap en de brug van elkaar moeten worden onderscheiden en voor de spiltrap andere normen gelden. De comforteisen die aan de brug worden gesteld, gelden ook voor de spiltrap. [eiseres] heeft niet betwist de Eurocode van toepassing is op de langzaamverkeersverbinding en de fietsbrug. De comforteisen volgens de Eurocode zijn aldus ook van toepassing op de spiltrap. [eiseres] heeft niet weersproken dat de overeengekomen comfortklasse voor de spiltrap lager is dan de (contractuele) eisen volgens de Eurocode, zodat dit vaststaat. De Provincie heeft geen aanvullende of verzwarende eisen aan de spiltrap gesteld, zodat ook geen sprake is van een door de opdrachtgever opgedragen (schriftelijke) wijziging ex paragraaf 14 UAV-GC 2005.
3.35.
De conclusie is dat [eiseres] op grond van VTW-0013 geen aanspraak heeft op betaling van een meerprijs van € 146.348,80 (exclusief btw) door de Provincie. [eiseres] komt ten aanzien van de spiltrap geen aanspraak op kostenvergoeding en termijnverlenging toe.
Extra gevorderde vergoedingen en termijnverlenging van de oplevering van het werk
3.36.
[eiseres] vordert betaling door de Provincie van een meerprijs van € 491.860,00 (exclusief btw), vermeerderd met rente, voor de met de extra ondersteuning voor en de gewijzigde verbinding van, de fietsbrug gemoeide kosten. De Provincie heeft deze vordering betwist. De rechtbank overweegt dat [eiseres] deze eis niet nader heeft gemotiveerd. Tijdens de mondelinge behandeling is [eiseres] niet op deze eis ingegaan. De kosten van € 491.860,00 (exclusief btw) heeft [eiseres] niet gespecificeerd. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld deze vordering te stoelen op dezelfde argumenten die ten grondslag liggen aan haar vorderingen met betrekking tot de VTW’s, dan slaagt dat niet, gelet op de hiervoor weergegeven beoordeling en weerlegging. De rechtbank zal deze vordering als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd afwijzen.
3.37.
Verder vordert [eiseres] betaling door de Provincie van een meerprijs van € 870.741,95 (exclusief btw) voor tijdgebonden en andersoortige kosten en een termijnverlenging tot en met 5 november 2021. [eiseres] stelt dat de discussies over de aanrijd- en aanvaarbelasting zes maanden vertraging hebben veroorzaakt. Bij brief van 20 februari 2020 heeft de Provincie geschreven dat zij geen stillegging van het Werk over het dispuut ter zake de VTW’s zou accepteren. Zij heeft [eiseres] ingevolge paragraaf 43 lid 2 UAV-GC 2005 in gebreke gesteld en aanspraak gemaakt op de contractuele boete. [eiseres] heeft het werk niet stilgelegd en de ingebrekestelling is na overleg tussen partijen op 9 april 2020 per brief van 28 april 2020 weer ingetrokken. Op 30 april 2020 heeft [eiseres] termijnverlenging verzocht tot en met 12 februari 2021. Volgens [eiseres] heeft zij daar recht op omdat, ook als de discussies over de VTW’s niet hadden plaatsgevonden, het verkrijgen van de omgevingsvergunning altijd tot een vertraging in het werk zou hebben geleid, waardoor een tijdige oplevering niet mogelijk was geweest. Dat motiveert [eiseres] als volgt. Aan de verlate verlening van de omgevingsvergunning lagen twee oorzaken ten grondslag.
Ten eerste diende [eiseres] voor het verkrijgen van de omgevingsvergunning een verklaring van geen bezwaar te verkrijgen van TenneT/Qirion om de brug in de buurt van de bestaande hoogspanningsmast te mogen bouwen. [eiseres] rekende op een doorlooptijd van 7 tot 12 weken voor deze aanvraag, maar dat heeft door moeizaam verlopende communicatie met TenneT/Qirion uiteindelijk 28 weken geduurd. En daarna gold nog een bezwaarperiode van zes weken. De omgevingsvergunning is op 13 januari 2020 verleend en op 24 februari 2020 onherroepelijk geworden, dat was een jaar later dan gepland.
Ten tweede wees de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 de zogenoemde PAS-uitspraak, waardoor alle verleende vergunningen voor werken die nog niet in uitvoering waren, zijn geschorst of ingetrokken.
Een andere vertragende factor was de volgende. [eiseres] had [bedrijf 1] N.V. als onderaannemer ingeschakeld, om het staal te leveren en de brug te monteren. Begin 2020 heeft [bedrijf 1] de onderaannemingsovereenkomst beëindigd, omdat zij als gevolg van alle vertragingen in het vergunningentraject niet langer capaciteit in haar fabrieken kon garanderen/reserveren.
[eiseres] heeft toen [bedrijf 2] B.V. gecontracteerd. Dit heeft tot een extra vertraging van vijf maanden en een meerprijs van € 402.500,00 (exclusief btw) geleid. Ook de intrede van Corona heeft vertraging veroorzaakt. In april 2019 was er bij de onderaannemer sprake van Coronabesmettingen en daarnaast konden ontstane problemen met de staallevering door Corona niet zo snel als gebruikelijk worden opgelost. [eiseres] heeft toen de Provincie via een geactualiseerde planning geïnformeerd dat de opleverdatum eerst zou worden verschoven naar 26 maart 2021 en daarna naar 6 mei 2021.
3.38.
[eiseres] stelt dat de vertraging in de vergunningverlening haar niet kan worden verweten. [eiseres] heeft (conform de eisen B-4160 en B-4170 van de Vraagspecificatie) een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning bij gemeente Almere ingediend en de vergunningen zijn verkregen, zodat zij (op grond van eis VE-0030 van de Vraagspecificatie) slechts de schadelijke gevolgen van 4 weken vertraging in het vergunningentraject voor eigen rekening hoeft te nemen en voor het overige een aanspraak heeft op de Provincie. De PAS-uitspraak van de Raad van State is volgens [eiseres] een expliciet in paragraaf 11 lid 3 UAV genoemde omstandigheid die haar op grond van paragraaf 44 sub a UAV-GC 2005 recht op een kostenvergoeding en termijnverlenging geeft.
3.39.
De Provincie voert aan dat [eiseres] zich contractueel heeft verbonden om de brug uiterlijk op 18 december 2019 op te leveren. In de Vraagspecificatie is (in eis VE-0030) bepaald dat [eiseres] een resultaatsverplichting heeft voor het verkrijgen van de vergunningen. De Provincie betwist dat het niet tijdig verkrijgen van de verklaring van geen bezwaar van TenneT/Qirion en de omgevingsvergunning niet aan [eiseres] te wijten is. Volgens de Provincie heeft [eiseres] in haar planning onvoldoende rekening gehouden met mogelijke vertraging in het aanvraagproces en onvoldoende maatregelen genomen om te voorkomen dat de planning in gevaar kwam door de duur van de vergunningsaanvraag. Als [eiseres] de verklaring van geen bezwaar in lijn met haar planning op 1 november 2018 zou hebben verkregen, had zij op dat moment de omgevingsvergunning bij gemeente Almere kunnen aanvragen die, conform de reguliere procedure van 14 weken, volgens de planning van [eiseres] op 18 januari 2019 zou zijn verleend. [eiseres] had dan ruim voor de PAS-uitspraak op 29 mei 2019 kunnen starten met de bouw van de brug. Nu de omgevingsvergunning niet voor 29 mei 2019 was verleend, moest [eiseres] aanvullende stikstofberekeningen maken. Dit zijn eenvoudige berekeningen die door het bevoegd gezag binnen enkele weken zijn goedgekeurd. De kosten van € 2.796,75 voor het laten uitvoeren van die berekeningen heeft de Provincie betaald.
Als [eiseres] tijdig de omgevingsvergunning had verkregen, dan was haar onderaannemer [bedrijf 1] N.V. niet vertrokken. Daarnaast is [eiseres] zelf verantwoordelijk voor haar onderaannemers. Wanneer [eiseres] conform de Overeenkomst op 18 december 2019 de brug had opgeleverd, had zij ook van de Coronabeperkingen die medio maart 2020 in Nederland van kracht werden geen last gehad. De schadelijke gevolgen van de door de vertraging ontstane kosten dienen volgens de Provincie volledig voor rekening van [eiseres] te blijven. [eiseres] heeft geen recht op termijnverlenging en de contractuele boete is verbeurd, aldus nog steeds de Provincie.
3.40.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit paragraaf 10 UAV-GC 2005 in samenhang met artikel 6 lid 3 van de Overeenkomst volgt, dat in beginsel [eiseres] als opdrachtnemer ervoor moet zorgen dat de benodigde vergunningen tijdig worden verkregen. Uit de Vraagspecificatie (eisen B-4160 en B-4170) volgt dat de kosten en tijd samenhangend met het aanvragen, verkrijgen en naleven van de vergunningen voor rekening en risico van [eiseres] komen. Of de vertragingen aan [eiseres] verwijtbaar zijn of niet, volgt uit eis VE-0300 in de Vraagspecificatie. In deze eis is bepaald:
De Opdrachtnemer heeft – in afwijking van paragraaf 10 lid 1 UAV-GC 2005 – voor vergunningen, etc. die nodig zijn voor de realisatie of het gebruik van het Werk een resultaatsverplichting. Indien een in de Basisovereenkomst genoemde termijn niet wordt gehaald doordat de hiervoor bedoelde vergunning(en), etc. niet tijdig zijn verkregen, komen de schadelijke gevolgen van deze vertraging volledig voor rekening van de Opdrachtnemer, tenzij de Opdrachtnemer aantoont dat het niet tijdig beschikbaar zijn van de vergunning(en) etc. niet aan hem te wijten is, omdat geen van de navolgende omstandigheden aan de orde is:
1.
onvolledigheden of onjuistheden in de vergunningsaanvraag;
2.
onvolkomenheden in het aan de vergunningsaanvraag ten grondslag liggende ontwerp;
3.
de Opdrachtnemer heeft niet al het mogelijke gedaan om de vergunning(en) etc. tijdig te verkrijgen;
4.
de Opdrachtnemer heeft in de planning onvoldoende rekening gehouden met mogelijke vertraging in het vergunningenproces en onvoldoende maatregelen genomen om te voorkomen dat de vergunning(en) etc. op het kritieke pad komen te liggen.
Slaagt de Opdrachtnemer erin conform het gestelde in de voorgaande zin aan te tonen dat hem geen verwijt treft, dan komen alleen de schadelijke gevolgen van de eerste vier weken van deze vertraging voor rekening van de Opdrachtnemer.
3.41.
Hieruit volgt dat als de overeengekomen termijn niet wordt gehaald doordat de vergunningen niet tijdig zijn verkregen, de schadelijke gevolgen daarvan in beginsel voor rekening komen van [eiseres] , tenzij [eiseres] aantoont dat géén van de vier verwijtbare omstandigheden aan de orde is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] niet, althans onvoldoende, aangetoond dat dit van toepassing is.
Ad 1 en 2: [eiseres] heeft niet aangetoond dat de aanvraag voor de verklaring van geen bezwaar en de omgevingsvergunning geen onvolledigheden of onjuistheden bevatten en dat het ontwerp dat aan deze aanvragen ten grondslag lag geen onvolkomenheden bevatte. Het aan de aanvraag ten grondslag liggende ontwerp en de aanvraag zijn niet in het geding gebracht, zodat de rechtbank zich daarover geen oordeel kan vormen.
Ad 3: [eiseres] heeft niet aangetoond wat zij heeft gedaan, en dat dit al het mogelijke was dat zij kon doen, om de verklaring van geen bezwaar en de omgevingsvergunning te verkrijgen. Ad 4: Ook heeft [eiseres] niet aangetoond dat zij in haar planning voldoende rekening heeft gehouden met mogelijke vertragingen in het vergunningenproces en welke maatregelen zij heeft genomen om de vertraging te voorkomen. In tegendeel: op zitting heeft [eiseres] al aangegeven dat de planning van meet af aan eigenlijk al te ambitieus was om reëel te zijn.
3.42.
Dat betekent dat de gevolgen van de vertraging in het vergunningentraject voor rekening en risico blijven van [eiseres] . De overeengekomen opleverdatum van 18 december 2019 is niet gehaald. Op het moment dat de Raad van State (op 29 mei 2019) de PAS-uitspraak deed, hadden de werkzaamheden al gestart moeten zijn om tijdig op te kunnen leveren. De overige vertragingen, die zijn veroorzaakt door het vertrek van [bedrijf 1] N.V. en Corona, zijn pas na de overeengekomen opleverdatum van 18 december 2019 ontstaan en een direct gevolg van de vertraging in het vergunningentraject. De gevolgen van de vertragingen, waaronder het verbeuren van de contractuele boete, blijven daarom voor rekening en risico van [eiseres] .
3.43.
De conclusie is dat [eiseres] geen aanspraak heeft op betaling van een meerprijs van € 870.741,95 (exclusief btw) voor tijdgebonden en andersoortige kosten. [eiseres] heeft ook geen recht op een termijnverlenging tot en met 5 november 2021.
Proceskosten
3.44.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Provincie worden begroot op:
- griffierecht 4.131,00
- salaris advocaat
11.997,00(3 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 16.128,00
3.45.
De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten worden toegewezen zoals in de beslissing weergegeven.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Provincie tot op heden begroot op € 16.128,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [eiseres] onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de Provincie volledig aan dit vonnis voldoet in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden vermeerderd met € 85,00 aan salaris advocaat.
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers, mr. S.C. Hagedoorn en mr. D. Lunenburg en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.