ECLI:NL:RBMNE:2021:6060

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
531109 & 531222
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarigen

Op 1 december 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een tussenbeschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van beide kinderen voor de duur van twaalf maanden toegewezen, op basis van ernstige bedreigingen in hun ontwikkeling. De Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering hebben verzocht om deze maatregelen, omdat er zorgen zijn over de opvoedcapaciteiten van de ouders, die onvoldoende in staat zijn om voor de kinderen te zorgen. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, maar is het niet eens met de verzoeken tot (verlenging van) de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] verlengd tot 20 januari 2022 en een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 2 (voornaam)] verleend, eveneens tot 20 januari 2022, zodra hij uit het ziekenhuis wordt ontslagen. De kinderrechter heeft de GI verzocht om voor de volgende zitting op 19 januari 2022 meer informatie te verstrekken over de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen bij de ouders. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummers:
C/16/530639 / JE RK 21-2208 (ondertoezichtstelling)
C/16/531109 / JE RK 21-2268 (machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 2 (voornaam)] )
C/16/531222 / JE RK 21-2282 (machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 1 (voornaam)] )
Datum uitspraak: 1 december 2021
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en (verlenging van) een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, Midden-Nederland,

hierna te noemen: de Raad,
en in de zaak van

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de GI,
gevestigd te [vestigingsplaats] .
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1 (voornaam)] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2 (voornaam)] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende(n) aan:

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. I.M. Thieme,

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de GI,
gevestigd te [vestigingsplaats] .
Het procesverloop
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlage(n) van de Raad van 17 november 2021, ingekomen bij de
griffie op 17 november 2021;
- het verzoek met bijlage(n) van de GI van 25 november 2021, ingekomen bij de
griffie op 26 november 2021;
- het verzoek met bijlage(n) van de GI van 29 november 2021, ingekomen bij de
griffie op 29 november 2021.
Op 1 december 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer [A] namens de Raad;
- mevrouw [B] namens de GI.
De vader is niet verschenen. De moeder heeft toegelicht dat de vader weet van de zitting, maar dat de ouders hebben afgesproken dat hij bij [minderjarige 2 (voornaam)] in het ziekenhuis blijft.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige 2 (voornaam)] verblijft in het ziekenhuis. [minderjarige 1 (voornaam)] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 2 september 2021 heeft de kinderrechter [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] voorlopig onder toezicht gesteld tot 2 december 2021.
Bij beschikking van 3 november 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] in een neutraal pleeggezin verleend tot 2 december 2021.

De verzoeken

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] voor de duur van twaalf maanden.
De GI heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2 (voornaam)] te verlenen voor de duur van twaalf maanden in hetzelfde pleeggezin als dat van [minderjarige 1 (voornaam)] . Daarnaast heeft de GI verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] in het pleeggezin te verlengen voor de duur van een jaar. De GI heeft deze verzoeken onderbouwd in de verzoekschriften.

Het standpunt van de belanghebbende(n)

De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling.
De moeder is het niet eens met de verzoeken van de GI tot (verlenging van) de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. Zij heeft verzocht deze verzoeken af te wijzen dan wel de termijn van de machtigingen te beperken in duur. De moeder vindt namelijk, anders dan de Raad en de GI, dat verder onderzocht moet worden of zij in staat is de kinderen zelf groot te brengen. De moeder is bereid alles te doen wat daarvoor nodig is. Zo staat zij nog steeds open voor een plaatsing in een moeder-kindhuis of soortgelijke setting waar de nodige begeleiding en toezicht is gewaarborgd.

De beoordeling

De ondertoezichtstelling
De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter zal deze beslissing hierna uitleggen.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Er is sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] .
Uit het raadsrapport volgt dat er een reëel risico bestaat dat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ernstig verwaarloosd worden op psychisch, lichamelijk en emotioneel vlak, waardoor zij zullen stagneren in hun ontwikkeling.
Zowel tijdens de zwangerschap van de moeder als daarna, zijn er zorgen naar voren gekomen over het gedrag van de ouders. Zij hadden geen goed plan voor na de komst van de baby’s, zij hebben geen geschikte huisvesting en er is sprake van een zorgelijke voorgeschiedenis waarbij de ouders verdachte waren van kindermishandeling van hun oudste zoon [minderjarige 3 (voornaam)] , die ook uit huis is geplaatst. Deze zaak is recent geseponeerd omdat onduidelijk is wie het letsel heeft toegebracht (moeder, vader of oma moederszijde). De ouders zien de (h)erkennen de zorgen over deze voorgeschiedenis onvoldoende.
Omdat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] te vroeg zijn geboren, zijn zij kwetsbaar en hebben zij meer zorg nodig dan gemiddeld. Bovendien is [minderjarige 2 (voornaam)] een extra kwetsbaar baby’tje omdat hij is geboren met een open gehemelte en daarom extra (medische) zorg nodig heeft. Hij is recent geopereerd en moet daarom langer in het ziekenhuis blijven dan [minderjarige 1 (voornaam)] .
Ook na de geboorte van de kinderen hebben de ouders niet laten zien dat zij in staat zijn om hun eigen leven in te richten en daarmee ook het leven van [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 1 (voornaam)] niet. Zo lukte het de ouders onvoldoende om zelf op gezette tijden beide kinderen te bezoeken, enerzijds omdat zij dit onvoldoende konden overzien en anderzijds omdat zij onvoldoende middelen hadden om naar het ziekenhuis te komen. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij van het ziekenhuis heeft vernomen dat het de ouders, nu [minderjarige 1 (voornaam)] in een pleeggezin is geplaatst, nog steeds niet lukt om voldoende uren door te brengen bij [minderjarige 2 (voornaam)] . De moeder herkent dit niet.
Daarnaast hebben de ouders geen geschikte huisvesting. De moeder heeft zich pas enkele weken na de geboorte van de kinderen ingeschreven in de gemeente [naam gemeente] , waardoor het lang geduurd heeft voordat er hulpverlening kon worden gevraagd. Tijdens de mondelinge behandeling gaf de moeder aan dat zij niet van plan is om zich daadwerkelijk in de gemeente [naam gemeente] te vestigen en dat zij nog op zoek is naar geschikte woonruimte. De ouders verblijven op dit moment in het [verblijfplaats] , maar zullen deze plek moeten verlaten wanneer [minderjarige 2 (voornaam)] met ontslag gaat uit het ziekenhuis. [minderjarige 1 (voornaam)] is in een pleeggezin geplaatst omdat de oma van vaderszijde ervan afzag haar op te vangen vanwege de agressieve houding van de vader.
De kinderrechter vindt met de Raad dat gelet op de zorgen die er vanuit de voorgeschiedenis liggen en het handelen van de ouders de afgelopen periode tijdens de zwangerschap en na de geboorte van de kinderen, maakt dat hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende is. Het is nodig dat de GI betrokken blijft om de belangen en veiligheid van [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 1 (voornaam)] te waarborgen en de noodzakelijke hulpverlening in te zetten.
De machtiging tot uithuisplaatsing
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] verlengen en van [minderjarige 2 (voornaam)] verlenen tot 20 januari 2022. De beslissing op het resterende deel van de verzoeken houdt de kinderrechter daarbij aan tot de mondelinge behandeling van
19 januari 2022 om 13:30 uur.De kinderrechter zal deze beslissing hierna uitleggen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI naar voren gebracht dat zij geen mogelijkheid meer ziet om te onderzoeken of de ouders dan wel de moeder in staat is om de kinderen zelf op te voeden. Dat betekent dat de kinderen wat de GI betreft verder zullen opgroeien in een pleeggezin. De Raad heeft verklaard dat zij zich in deze conclusie van de GI kan vinden.
De kinderrechter begrijpt dat de moeder door deze boodschap van de GI is verrast, nu zowel uit het raadsrapport als de verzoekschriften niet blijkt dat het perspectief van de kinderen al duidelijk is. Te meer nu de Raad in de rapportage van 17 november 2021 nog schrijft dat er de komende zes maanden duidelijkheid moet komen over het perspectief van de kinderen en dat ten behoeve van het onderzoek naar het perspectief nog veel moet gebeuren.
De GI heeft uitgelegd dat het gelet op de voorgeschiedenis en de hiervoor omschreven zorgen noodzakelijk is dat er 24-uurs toezicht en begeleiding aanwezig is wanneer de ouders met de kinderen zijn. Inmiddels is duidelijk geworden dat er geen moeder-kindhuis of soortgelijke setting beschikbaar is die deze zorg kan bieden. De GI heeft meerdere lijnen uitgezet en verschillende plekken benaderd, maar heeft steeds een afwijzing gekregen. De GI ziet daarom geen mogelijkheden om een gedegen onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen.
Hoewel de kinderrechter wat de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard niet betwijfelt, mist zij in de stukken informatie over welke stappen door de GI concreet zijn gezet om de mogelijkheden voor een terugplaatsing te onderzoeken en waarom de GI tot de conclusie is gekomen dat een (onderzoek naar) terugplaatsing niet mogelijk is. De kinderrechter acht zichzelf daarom onvoldoende geïnformeerd om een goede beslissing te kunnen nemen over de verzoeken tot uithuisplaatsing.
De kinderrechter vraagt de GI daarom om:
 een concreet overzicht te geven waaruit blijkt welke mogelijkheden voor een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder zijn onderzocht en waarom dit wel of niet tot een resultaat heeft geleid;
 nogmaals met de gemeente [naam gemeente] in overleg te gaan over de mogelijkheden om een passende locatie te vinden voor de moeder en de kinderen waarbij het nodige 24-uurs toezicht is gewaarborgd;
 bij de Raad te informeren of de Raad ook onderzoek heeft gedaan naar de hierboven genoemde punten en wat de resultaten daarvan zijn.
De kinderrechter verzoekt de GI om haar uiterlijk 12 januari 2022 schriftelijk over bovenstaande punten te informeren. Naar aanleiding van dit verslag wil de kinderrechter graag met de ouders en de GI verder in gesprek tijdens de mondelinge behandeling op
19 januari 2022. Tot die tijd is het in ieder geval noodzakelijk dat [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 1 (voornaam)] in het pleeggezin blijven, omdat duidelijk is de ouders op dit moment niet in staat zijn om de kinderen op een veilige en verantwoorde manier op te vangen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering met ingang van 1 december 2021 tot 1 december 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] in het pleeggezin tot 20 januari 2022;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2 (voornaam)] in hetzelfde pleeggezin als [minderjarige 1 (voornaam)] vanaf het moment dat hij wordt ontslagen uit het ziekenhuis tot 20 januari 2022;
verklaart de beslissing, tot zover, uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing over de verzoeken tot een (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor het overige aan tot de mondelinge behandeling van
19 januari 2022 om 13:30 uur;
vraagt de GI haar uiterlijk 12 januari 2022 te informeren zoals hierboven is vermeld.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021 door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H. Meerveld, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 13 december 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.