Overwegingen
Waarover gaat het geschil?
1. Eisers voeren aan dat het belang van de monumentenzorg zich tegen het verlenen van de omgevingsvergunning verzet, het welstandsadvies niet aan de motivering van de omgevingsvergunning ten grondslag mag worden gelegd en dat onduidelijk is of voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om in de parkeerbehoefte van het bouwplan te kunnen voorzien. De rechtbank zal in deze uitspraak al deze beroepsgronden beoordelen.
2. Op de zitting hebben eisers hun beroepsgrond dat uit de AERIUS-berekening volgt dat negatieve milieueffecten van de omgevingsvergunning op stikstofgevoelige habitattypen in omliggende Natura 2000-gebieden niet op voorhand kunnen worden uitgesloten en dat dus een voortoets had moeten plaatsvinden ingetrokken. Verder hebben eisers op de zitting toegelicht dat de uitvoering van de nulmeting/vooropname inmiddels goed is geregeld. Deze beroepsgronden komen in deze uitspraak daarom verder niet meer aan de orde.
Het belang van monumentenzorg
3. Eisers voeren aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de bestaande funderingen van het oude stadhuis en hun panden aan de [adres 2] en [adres 3] . Daarom achten eisers het niet onaannemelijk dat de bouwwerkzaamheden direct gevolgen zullen hebben voor de bestaande funderingen. Hierdoor wordt volgens hen het belang van de monumentenzorg – en daarmee ook hun belang – geschaad.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereisteaan de beoordeling van deze beroepsgrond van eisers in de weg staat.
5. De omgevingsvergunning voor het veranderen van een rijksmonument kan alleen worden verleend als het belang van monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waarnaar beide partijen ook verwijzen, vloeit hieruit voort dat de bepaling uit de Wabo op grond waarvan een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een beschermd monument is vereist strekt tot bescherming van de monumentale waarden van als beschermd monument aangewezen panden.
6. De rechtbank is het met eisers eens dat zij als eigenaar en verhuurder van de panden aan de [adres 2] en [adres 3] belang hebben bij de handhaving van het stadsgezicht en de monumentale waarden van de panden aan de [locatie] . Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belangen van eisers hierdoor zodanig verweven met de belangen die artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo beoogt te beschermen, dat om die reden het relativiteitsvereiste niet in de weg staat aan de beoordeling van eisers beroepsgrond. De situatie zoals die aan de orde is in de uitspraak van de Afdeling van 15 maart 2017waarnaar eisers in hun beroepsschrift verwijzen, is één op één vergelijkbaar met de situatie zoals hier aan de orde.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende onderzoek gedaan naar de bestaande en nieuw aan te brengen funderingen. [bedrijf 1] hebben met het rapport ‘Aanbouw aan de [adres 1] te [plaats] ’ van
30 januari 2020 een advies uitgebracht over de wijze van funderen van de nieuw te bouwen aanbouw. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen tegen de ontwerpomgevingsvergunning is dit rapport op 10 december 2020 aangevuld en de funderingstechniek gewijzigd. In het rapport van 10 december 2020 is het advies voor toepassing van een fundering op casing draaipalen gewijzigd in een fundering op schroefinjectiepalen, omdat deze palen tijdens het aanbrengen geen wrijving met de grond veroorzaken. Dit rapport maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning en dus moet de fundering op deze wijze worden uitgevoerd. Bij het verweerschrift heeft het college het rapport ‘Funderingsonderzoek/risicoanalyse [adres 2] - [adres 3] [plaats] ’ van [bedrijf 2] van 29 juli 2021 overgelegd. Volgens dit rapport brengt de in het rapport van
10 december 2020 gekozen uitvoeringsmethode geen grote risico’s met zich mee. Er is uitsluitend risico voor het pand van eisers als de ontgraving ten behoeve van de realisatie van de betonnen funderingsbalken dieper reikt dan het aanlegniveau van de bestaande fundering. Volgens het rapport doet deze situatie zich gelet op het constructieblad B01-DL19648 niet voor. Op de zitting heeft het college toegelicht dat in november 2019 een ontgraving is gedaan achter het stadhuis waar de muur van [adres 2] staat. De diepte en breedte van de trapfundering van het pand aan de [adres 2] zijn opgemeten. Ook de staat van de fundering is onderzocht. De fundering was in goede staat. Uit het constructieblad dat onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning blijkt hoe diep er zal worden ontgraven en dat dit niet dieper zal zijn dan het aanlegniveau van de bestaande fundering van het pand aan de [adres 2] . Volgens het rapport van [bedrijf 2] wordt het risico nog verder verkleind, omdat de sleuven haaks op de bestaande fundering zullen worden gegraven. Mede gezien de ouderdom van de panden adviseert [bedrijf 2] wel sterk om voor de aanvang van de werkzaamheden een monitoringsplan op te stellen en tijdens de uitvoering van de werkzaamheden de panden te monitoren. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat deze adviezen niet hoeven te leiden tot een vernietiging van de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat niet conform deze adviezen zal worden gehandeld. Op de zitting heeft vergunninghouder bevestigd dat zij deze adviezen te zijner tijd zal opvolgen. Naar het oordeel van de rechtbank is ook op grond van het Bouwbesluit 2012 geen nader onderzoek nodig. In wat eisers aanvoeren ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat bij de uitvoering van de funderingswerkzaamheden onvoldoende maatregelen zullen worden getroffen om te voorkomen dat deze tot beschadiging van de panden van eisers zal leiden. De omgevingsvergunning is niet in strijd met artikel 8.2 van het Bouwbesluit 2012.
8. De conclusie van het voorgaande is dat het belang van de monumentenzorg – waarmee het belang van eisers is verweven – zich niet verzet tegen het verlenen van de omgevingsvergunning.
9. Eisers voeren aan dat ook met de aanvullende reactie naar aanleiding van de ingediende zienswijzen van de commissie voor ruimtelijke kwaliteit van [plaats] (de welstandscommissie) van 18 november 2020, niet duidelijk is hoe de welstandscommissie op 10 juli 2020 tot een positief advies is gekomen. Volgens eisers is het welstandsadvies niet verifieerbaar en dus mocht het college dit advies niet aan de motivering van de omgevingsvergunning ten grondslag leggen.
10. Het college stelt zich op het standpunt dat het advies van de welstandscommissie op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het college stelt zich onder verwijzing naar het advies van de welstandscommissie op het standpunt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
11. Als het college de welstandscommissie om advies heeft gevraagd is hij niet aan dit advies gebonden. De verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing berust bij het college. Maar volgens vaste rechtspraak mag het college wel op dat advies van de welstandscommissie afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de welstandscommissie heel zorgvuldig naar het bouwplan gekeken. Zoals eisers in hun beroepschrift ook zelf aangeven, heeft de welstandscommissie meerdere keren overleg gevoerd over het bouwplan en over de uitkomsten van deze overleggen tussenadviezen opgesteld. Op 27 november 2019 heeft de commissie samen met de RCE en STAMU de locatie bezocht. Na al deze overleggen en de als gevolg daarvan aangebrachte aanpassingen aan het bouwplan, is de commissie uiteindelijk op 10 juli 2020 tot een positief advies gekomen. De motivering van dit advies is gegeven in het gevolgde proces en de tussenadviezen die door de welstandscommissie zijn opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank was een nadere toelichting waarom het college het definitieve welstandsadvies heeft overgenomen dan ook niet noodzakelijk.
13. Naar het oordeel van de rechtbank hoeft een welstandscommissie in haar advies alle criteria uit de welstandsnota en de toets van het bouwplan daaraan niet helemaal uit te schrijven. Naar aanleiding van het beroep van eisers heeft de welstandscommissie dit in een brief van 24 augustus 2021 wel gedaan. Op de zitting hebben eisers niet betwist dat de welstandscommissie de juiste criteria uit de welstandsnota heeft toegepast. Ook hebben eisers op de zitting geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de toets aan de welstandsnota, de begrijpelijkheid van de in de brief gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren gebracht. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om eisers conform hun verzoek daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen om een ander deskundig persoon of instantie te laten reageren op de brief van 24 augustus 2021. Eisers hebben in aanloop naar de zitting voldoende gelegenheid gehad om naar aanleiding van het positieve welstandsadvies een tegenadvies te overleggen.
14. De conclusie van het voorgaande is dat het college het advies van de welstands-commissie heeft mogen overnemen en dat dit in de omgevingsvergunning geen nadere toelichting behoeft.
15. Eisers voeren aan dat niet is aangetoond dat de aanwezige parkeergelegenheid voldoende is om de parkeervraag die het bouwplan met zich meebrengt te kunnen opvangen. Volgens eisers is op geen enkele wijze onderzocht en inzichtelijk gemaakt of in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.
16. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, conform de op het moment van toetsing geldende gemeentelijke parkeernormen, zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen [plaats] (de nota parkeernormen).
17. In de motivering van de omgevingsvergunning heeft het college opgenomen dat het museum dat zich na de verbouwing in het oude stadhuis zal vestigen al sinds jaar en dag in het centrum van [plaats] is gevestigd. Voor het bepalen van het noodzakelijk aantal parkeerplaatsen mag er volgens het college worden gesaldeerd. Dat betekent dat alleen voor de extra vierkante meters de parkeerbehoefte moet worden bepaald en gerealiseerd. Aangezien het museum niet groter wordt dan op de oude locatie zijn er volgens het college geen aanvullende parkeerplaatsen nodig. In de nota ‘Beantwoording zienswijze’ die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning heeft het college opgenomen dat voor de huidige kantoorfunctie in het oude stadhuis op basis van de nota parkeernormen 10 parkeerplaatsen zijn vereist. Voor het toekomstige museum is het aantal benodigde parkeerplaatsen 4. Hiermee blijft de parkeerbehoefte onder de helft van de 10 parkeerplaatsen conform de huidige bestemming. De parkeervraag in de nieuwe situatie is dus lager dan de functie die het gebouw eerst had. Er hoeven volgens het college daarom niet elders parkeerplaatsen bij te worden gemaakt.
18. De rechtbank kan de motiveringen van het college dat het voldoende is om alleen de normen met elkaar te vergelijken zonder daarbij te berekenen hoeveel parkeerplaatsen er in de oude en de nieuwe situatie volgens deze normen benodigd zijn niet volgen. In tabel 12 in de nota parkeernormen zijn slechts cijfers opgenomen die kunnen worden gebruikt voor een eerste globale bepaling van de parkeerbehoefte bij een museum. Volgens de tekst boven de tabel moet de definitieve bepaling van de parkeervraag worden bepaald op basis van de te verwachten bezoekersaantallen. Naar het oordeel van de rechtbank had het college hierin aanleiding moeten zien om zorgvuldig onderzoek te doen naar de te verwachte bezoekersaantallen van het museum en aan de hand daarvan de parkeerbehoefte van het bouwplan moeten bepalen. Dit heeft het college niet gedaan.
19. De conclusie van het voorgaande is dat het college in de omgevingsvergunning onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. Dit betekent dat er aan de omgevingsvergunning een motiveringsgebrek kleeft.
20. De rechtbank zal met het oog op finale geschilbeslechting beoordelen of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning in stand te laten. Daarbij stelt de rechtbank vast dat het college bij het verweerschrift een memo van [bedrijf 3] van
6 september 2021 heeft overgelegd. Daarin is de parkeerbehoefte van het museum [naam] op basis van het te verwachten bezoekersaantal berekend. Deze bedraagt maximaal 12 parkeerplaatsen op zondagmiddag. Uit een parkeertelling blijkt dat er op alle dagen nog ruim voldoende vrije parkeerplaatsen beschikbaar zijn op het nabijgelegen parkeerterrein Walplantsoen om in de extra parkeerbehoefte te voorzien. De rechtbank acht deze motivering voldoende om het gebrek in de omgevingsvergunning te helen.
21. De rechtbank ziet geen aanleiding om in te stemmen met het verzoek van eisers om hen nog in de gelegenheid te stellen om een deskundige op de memo van [bedrijf 3] te laten reageren. Het had op de weg van eisers gelegen om de rechtbank uiterlijk op de zitting aanknopingspunten te geven voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming of de juistheid van de memo van [bedrijf 3] , of de rechtbank te wijzen op tegenstrijdigheden of zaken die onbegrijpelijk zijn in de memo. Dit hebben zij niet gedaan. Zij hebben op de zitting juist aangegeven dat de memo hen niet onaannemelijk voor komt.
Ho
22. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning in stand te laten. Dit betekent voor partijen dat het bouwplan conform de omgevingsvergunning mag worden uitgevoerd.
23. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de omgevingsvergunning. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning echter in stand, omdat het motiveringsgebrek in de omgevingsvergunning met de memo van [bedrijf 3] van
6 september 2021 is geheeld.
Griffierecht en proceskosten
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
25. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 748,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.