In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die al lange tijd arbeidsongeschikt is en een uitkering ontvangt op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser ontving naast zijn WAO-uitkering ook een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW) om zijn inkomen aan te vullen tot het sociaal minimum. Het Uwv heeft eiser in twee besluiten meegedeeld dat hij over bepaalde periodes te veel toeslag heeft ontvangen, omdat hij in die periodes inkomsten had. Eiser moest een bedrag van € 296,82 en later € 231,48 terugbetalen aan het Uwv. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv verklaarde deze bezwaren ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld en vastgesteld dat het Uwv met een wijzigingsbesluit volledig tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser met betrekking tot het tweede primaire besluit. Dit betekende dat eiser het bedrag van € 231,48 niet meer hoefde terug te betalen. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat het Uwv een fout had gemaakt in de berekening van het bedrag dat eiser moest terugbetalen op basis van het eerste primaire besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv € 10,- te veel had teruggevorderd en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft het eerste primaire besluit herroepen en het terug te betalen bedrag vastgesteld op € 286,82.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden en dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 2.564,-. De uitspraak is gedaan door rechter V.E.H.G. Visser, in aanwezigheid van griffier I.C. de Zeeuw-'t Lam, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.