ECLI:NL:RBMNE:2021:6050

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
9287051 UC EXPL 21-4497
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende schadevergoeding na tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst tot aanneming van werk

In deze zaak vordert eiser, [eiser], een vervangende schadevergoeding van [gedaagde] wegens tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst tot aanneming van werk. De partijen hebben een overeenkomst gesloten waarbij [gedaagde] werkzaamheden aan het dak van [eiser] heeft verricht. Na de oplevering van het werk in augustus 2017 zijn er herhaaldelijk lekkages ontstaan, die door [gedaagde] niet adequaat zijn verholpen. Eiser heeft [gedaagde] meerdere keren in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen, maar [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd. Uiteindelijk heeft eiser zijn vordering omgezet naar een vordering tot schadevergoeding van € 7.250,00, die later is verminderd naar € 5.890,87, en heeft hij ook expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten gevorderd.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door een gebrekkig dak op te leveren en dat hij in verzuim is geraakt door niet in te gaan op de herstelverzoeken van eiser. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief de gevorderde expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten, en heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van in totaal € 7.783,97, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van eiser toegewezen, omdat [gedaagde] ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9287051 UC EXPL 21-4497 CMR/51145
Vonnis van 29 december 2021
inzake
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. N. Shahani,
tegen:
[gedaagde] , handelend onder de naam [handelsnaam],
wonend in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: H.G. Huntink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 juni 2021 met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de mondelinge behandeling van 25 november 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Hierna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten. Op grond van deze overeenkomst heeft [gedaagde] verschillende werkzaamheden verricht aan het dak van [eiser] . [gedaagde] heeft de werkzaamheden op 22 augustus 2017 afgerond. [eiser] heeft een bedrag van € 4.148,07 betaald.
2.2.
In november 2017 is een lekkage aan het dak van [eiser] ontstaan, die door [gedaagde] is hersteld. In april 2020 is weer een lekkage ontstaan.
2.3.
Op 23 juli 2020 en 7 augustus 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde] verzocht om de gebreken aan het dak waardoor de lekkage is ontstaan te herstellen. [gedaagde] heeft op 2 september 2020 gereageerd en heeft aangegeven dat [eiser] hem kan bellen voor een afspraak om te zorgen dat alles in orde komt. [eiser] heeft telefonisch contact opgenomen met [gedaagde] . [gedaagde] beloofde om bij [eiser] terug te komen, maar dat is niet gebeurd. Daarom is er geen afspraak gemaakt over wanneer het dak zou worden hersteld.
2.4.
[eiser] heeft op 8 oktober 2020 een brief gestuurd aan [gedaagde] met het verzoek om binnen 10 dagen de gebreken te herstellen. Op 16 oktober 2020 geeft [gedaagde] aan dat hij op dat moment vanwege persoonlijke omstandigheden niet in staat is om tot herstel over te gaan.
2.5.
Op 17 februari 2021 heeft [naam onderneming] onderzoek gedaan naar het dak van [eiser] . Wat betreft de gebreken aan het dak staat in het onderzoeksrapport, voor zover van belang, het volgende:

Wij constateerden de volgende gebreken:
  • Gescheurde dakrand aan de voorzijde van de woning;
  • Ongelijkmatig verdeeld product;
  • Onvoldoende laagdikte toegepast op delen;
  • Naden en hoeken niet verstevigd met Geotex.’
Ook constateert [naam onderneming] dat er sprake was van lekkagesporen op een drietal plaatsen.
2.6.
Over de schade en de kosten van het herstel staat in het onderzoeksrapport, voor zover van belang, het volgende:

De gevolgschade, te weten de lekkageplekken op de wanden en de plafonds in de drie slaapkamers, is nog wel te herstellen. Het behang moet worden vervangen en de watervlekken zullen moeten worden geïsoleerd, waarna de plafonds opnieuw zullen moeten worden gesausd. De kosten hiervoor worden door ons geraamd op een bedrag van € 1.200,-- inclusief btw. (…) Zoals benoemd gaan wij er vanuit dat herstel van de coating niet meer mogelijk is en zal het dak vervangen moeten worden. Wij ontvingen bij onze opdrachtstukken een offerte voor het geschikt maken van de ondergrond, het vervangen van de daktrim en het overlagen van de dakbedekking, inclusief drie dakdoorvoeren voor een bedrag van € 6.050,-- inclusief btw. Wij achten deze kosten redelijk.
2.7.
Op 30 maart 2021 heeft [eiser] [gedaagde] nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken de gebreken aan het dak te verhelpen en de schade aan de binnenkant van de woning te (laten) herstellen. Aan [gedaagde] is verzocht om binnen 10 dagen na dagtekening van de brief aan te geven of hij gebruik wilde maken van deze gelegenheid.
2.8.
Omdat [gedaagde] niet binnen de gestelde termijn op de brief van 30 maart 2021 heeft gereageerd, heeft [eiser] op 14 april 2021 zijn vordering tot herstel van het dak omgezet naar een vordering tot schadevergoeding van € 7.250,00.
2.9.
[gedaagde] heeft op 14 april 2021 aangegeven dat hij het dak alsnog wil repareren. [eiser] is niet op dit aanbod ingegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.250,00 voor vervangende schadevergoeding, € 1.082,95 voor expertisekosten en de buitengerechtelijke incassokosten van € 892,38. Ook vordert hij de wettelijke rente over € 8.332,95 vanaf 24 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling, de proceskosten en de nakosten met daarover de wettelijke rente. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn eis verminderd met betrekking tot het bedrag aan vervangende schadevergoeding. Hij vordert na eisvermindering een bedrag van € 5.890,87, bestaande uit de daadwerkelijk gemaakte herstelkosten van € 4.690,87 en de gevolgschade die is ontstaan door de lekkage, door [naam onderneming] begroot op € 1.200,00.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. In april 2020 is een lekkage ontstaan in het dak van [eiser] , doordat het geleverde werk aan het dak door [gedaagde] gebreken vertoonde. [eiser] heeft [gedaagde] meerdere keren in de gelegenheid gesteld om over te gaan tot herstel van het dak, voor het laatst op 30 maart 2021. [gedaagde] is hier niet op in gegaan. Daarom heeft [eiser] de verbintenis tot nakoming omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding op grond van artikel 6:87 BW. Hiertoe heeft [eiser] op 14 april 2021 een omzettingsverklaring verstuurd aan [gedaagde] . De schadevergoeding is niet door [gedaagde] betaald.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering. De vordering moet volgens hem worden afgewezen omdat [gedaagde] niet in de gelegenheid is gesteld om tot herstel van het dak over te gaan. In 2020 is [gedaagde] wel in de gelegenheid gesteld om over te gaan tot herstel, maar op dat moment was hij door persoonlijke omstandigheden niet in staat om dit te doen. Toen hij in 2021 weer in staat was om over te gaan tot herstel, is hem die mogelijkheid niet meer geboden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Mogelijkheid tot herstel

4.1.
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst tot aanneming van werk door een gebrekkig dak op te leveren. Dit is door [gedaagde] niet betwist. In geschil is of [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld om tot herstel van het dak over te gaan. Voordat [eiser] vervangende schadevergoeding kan vorderen, moet [gedaagde] namelijk in verzuim zijn en voor het intreden van verzuim is het van belang dat [gedaagde] de kans heeft gekregen om tot herstel van het dak over te gaan.
4.2.
[eiser] heeft [gedaagde] op 23 juli 2020, 7 augustus 2020, 8 oktober 2020 en 30 maart 2021 een brief gestuurd met het verzoek om zijn dak te herstellen. [gedaagde] heeft dus meerdere keren de gelegenheid gekregen om over te gaan tot herstel van het dak. Dat [gedaagde] in 2020 vanwege persoonlijke omstandigheden niet in staat was om over te gaan tot herstel van het dak, maakt dit niet anders. [eiser] heeft hem immers meerdere mogelijkheden geboden en bovendien had hij een ander kunnen inschakelen om het dak te laten herstellen. [gedaagde] voert nog aan dat hij in 2021 wel in staat was om over te gaan tot herstel, maar dat hem die mogelijkheid niet meer is geboden. Naar het oordeel van de kantonrechter hoefde [eiser] aan [gedaagde] die mogelijkheid niet meer te bieden. [gedaagde] heeft verschillende mogelijkheden gehad om het dak te herstellen en hij heeft dat niet gedaan. Het aanbod van [gedaagde] tot herstel op 14 april 2021 was te laat.
4.3.
Gezien het bovenstaande, stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld om het dak te herstellen. Omdat hij van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, is hij in verzuim. [eiser] heeft daarom recht op vervangende schadevergoeding.
Vervangende schadevergoeding
4.4.
Door de omzettingsverklaring die door [eiser] is verstuurd op 14 april 2021, is de verbintenis tot nakoming omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] naar voren gebracht dat het dak inmiddels is hersteld.
4.5.
De door [eiser] gevorderde schadevergoeding is niet door [gedaagde] betwist. Wel heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren gebracht dat de herstelwerkzaamheden die aan het dak zijn verricht misschien niet zien op de werkzaamheden die hij destijds in 2017 aan het dak heeft verricht. Dit verweer heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd en behoeft daarom geen verdere behandeling. Het bedrag van € 5.890,87 zal worden toegewezen.
Expertisekosten
4.6.
[eiser] vordert een bedrag van € 1.082,95 aan expertisekosten. Deze kosten zijn door [gedaagde] niet weersproken. Het bedrag van € 1.082,95 zal daarom worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.7.
[eiser] heeft wettelijke rente gevorderd vanaf 24 april 2021, omdat [gedaagde] niet binnen de daarvoor in de brief van 14 april 2021 gegeven termijn van 10 dagen vervangende schadevergoeding heeft betaald. Omdat [gedaagde] in verzuim is, is hij wettelijke rente verschuldigd. De wettelijke rente over het bedrag van € 5.890,87 zal vanaf 24 april 2021 worden toegewezen. Over het bedrag van € 1.082,95 aan expertisekosten zal de rente worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding. [gedaagde] is op dat moment in verzuim met het betalen van de expertisekosten en hij heeft geen eerdere ingebrekestelling gekregen ten aanzien van deze kosten.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, namelijk € 810,15 inclusief BTW.
Proceskosten en nakosten
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 116,20
- griffierecht € 240,00
- salaris gemachtigde €
622,00(2 punten x tarief € 311,00)
Totaal € 978,20
De nakosten worden toegewezen op de hierna te bepalen wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 7.783,97 met de wettelijke rente over € 5.890,87 vanaf 24 april 2021 tot de voldoening en de wettelijke rente over € 1.082,95 vanaf 16 juni 2021 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 978,20, waarin begrepen € 622,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van de betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021.