3.2Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt het
ontnemingsrapportvan 1 mei 2018tot uitgangspunt.
Niet betwist wordt dat uitgegaan kan worden van een gemiddelde afname van 0,67 gram per klant en dat er een 50-50 verdeling van goedkope en duurdere cocaïne kan worden aangenomen. Voor goedkope cocaïne betaalde een klant van veroordeelde € 50,00 per gram, voor de duurdere cocaïne € 60,00 per gram. Evenmin wordt betwist het uitgangspunt dat er rekening moet worden gehouden met de opbouw van het klantenbestand van veroordeelde over de jaren heen. Het is aannemelijk dat veroordeelde bij het starten van zijn drugshandel een beduidend kleinere klantenkring had dan ten tijde van zijn aanhouding.
De rechtbank neemt deze uitgangspunten over. Ten aanzien van het aantal leveringen, periode en de kosten wordt het volgende overwogen.
Aantal leveringen
Op basis van telefoontaps en contacten zoals die in het strafdossier zijn opgenomen is sprake geweest van 1.247 ontmoetingen in een periode van 32 dagen. Dit komt omgerekend neer op een gemiddelde van 39 leveringen per dag en naar beneden afgerond 271 leveringen per week.
De raadsman heeft hier tegenin gebracht dat rekening gehouden moet worden met 15% no-shows van klanten. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat zo’n substantieel deel van de ontmoetingen niet tot een daadwerkelijke deal heeft geleid. De rechtbank volgt de officier van justitie dan ook in het uitgangspunt van 271 leveringen per week.
Periode
De officier van justitie gaat er vanuit dat gedurende een periode van 501 weken door of in opdracht van verdachte in cocaïne is gehandeld. Als begindatum neemt de officier van justitie 28 maart 2008 en als einddatum 7 november 2017. De raadsman stelt hiertegenover dat de ontnemingsperiode gebaseerd moet worden op de periode van het bewezenverklaarde feit 1 van het onderliggende strafvonnis, te weten 14 november 2016 tot en met 6 november 2017
,dan wel vanaf 1 januari 2010 tot en met 6 november 2017.
De rechtbank volgt de raadsman hier in zijn subsidiaire standpunt dat er ten minste aanwijzingen zijn dat veroordeelde vanaf 1 januari 2010 in cocaïne heeft gehandeld.
Enerzijds is veroordeelde veroordeeld voor gewoontewitwassen vanaf 2008. Uit het vonnis van de onderliggende strafzaak volgt dat de uitgaven van € 441.935,15 door veroordeelde geen legale herkomst hadden. De rechtbank overweegt hierbij dat het een feit van algemene bekendheid is dat met de handel in cocaïne veel geld wordt verdiend. Uit het dossier blijkt dat verdachte grote uitgaven heeft gedaan, zonder dat hier legale inkomsten tegenover stonden. Voorts volgt uit de TCI processen-verbaal van 2011 en 2012,de verklaring van getuige [getuige 1]en de verklaring van getuige [getuige 2]dat veroordeelde reeds vóór 1 januari 2010 betrokken zou zijn bij het dealen van cocaïne.Anderzijds neemt de rechtbank in ogenschouw dat uit de getuigenverklaringen van [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] , [getuige 10] , [getuige 11] , [getuige 12] , [getuige 13] en [getuige 14] kan worden afgeleid dat veroordeelde in de periode van 2010 tot en met 2017 handelde in cocaïne.Zo blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 3] bij de politie uit 2017 dat hij in ieder geval zeven jaren via de lijn van veroordeelde heeft besteld.
De rechtbank erkent weliswaar dat er indicaties zijn dat veroordeelde reeds vóór 2010 in cocaïne handelde, echter gaat de rechtbank in het voordeel van veroordeelde uit van een periode van 2010 tot en met 2017 waarin veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de handel in cocaïne. Hierbij baseert de rechtbank haar oordeel op de hiervoor genoemde getuigenverklaringen, waaruit volgt dat veroordeelde zich in ieder geval vanaf 2010 bezig hield met de handel in cocaïne.
Daarnaast is het voldoende aannemelijk is dat hij zowel over deze periode als over de bewezenverklaarde periode voordeel heeft genoten uit de baten van deze handel.
Dat houdt in dat er sprake is van een periode van wederrechtelijk verkregen voordeel van 409 weken (1 januari 2010 tot en met 6 november 2017).
Kosten
In het ontnemingsrapport wordt op basis van jurisprudentie uitgegaan van een winstmarge van 50% van de omzet van een cocaïnelijn. De koerierskosten zijn daarin al opgenomen.
De raadsman heeft namens zijn cliënt naar voren gebracht dat in de kostprijs niet het salaris van de koerier is meegenomen. Veroordeelde stelt dat voor een envelop van € 50,00 ongeveer € 30,00 inkoopkosten tegenover stonden. Voor de rest ging er € 10,00 naar de koerier en bleef er zodoende € 10,00 aan winst per envelop over. Voor een envelop van € 60,00 waren de inkoopkosten € 40,00 en de koerierskosten € 10,00. Bij een envelop van € 60,00 was de winst aldus ook € 10,00 per envelop.
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om het kostenpercentage op ongeveer 81 procent in te schatten. Hierbij overweegt de rechtbank dat veroordeelde zich aanvankelijk niet heeft uitgelaten over eventueel gemaakte kosten. Dat veroordeelde nadien
wel verklaart over de kostprijs doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat veroordeelde ‘slechts’ een winstmarge behaalde van ongeveer 19 procent, gelet op de doorgaans hoge winstmarges die in de handel van cocaïne worden behaald. Ten aanzien van het inschatten van de kosten acht de rechtbank geen redenen aanwezig om de conclusies uit het ontnemingsrapport niet te volgen.
Berekening
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Minimale berekening
Naar aanleiding van voornoemde informatie kan berekend worden wat veroordeelde gemiddeld per week verdiende. Bij deze berekening wordt alleen uitgegaan van de verkoop van de goedkope kwaliteit van € 50,00 per gram (waarvan € 10,00 voor de koerier):
- Ontmoetingen / klanten per week: 271;
- Gemiddelde afname per klant: 0,67 gram;
- Totale afname per week: 181,57 gram;
- Totaal verdiend per week ( x € 40,-): € 7.262,80.
Maximale berekening
Bij deze berekening wordt alleen uitgegaan van de verkoop van de betere kwaliteit van € 60,00 per gram (waarvan € 10,00 voor de koerier):
- Ontmoetingen / klanten per week: 271;
- Gemiddelde afname per klant: 0,67 gram;
- Totale afname per week: 181,57 gram;
- Totaal verdiend per week ( x € 50,-): € 9.078,50.
De rechtbank komt aldus tot de volgende berekening van de minimale en maximale opbrengst.
Minimale opbrengst: € 7.262,80 x 409 weken = € 2.970.485,20.
Maximale opbrengst: € 9.078,50 x 409 weken = € 3.713.106,50.
De rechtbank neemt de conclusie uit het ontnemingsrapport over dat wordt uitgegaan van een 50-50 verkoop van goede en minder goede kwaliteit.Zodoende is naar het oordeel van de rechtbank sprake van de volgende
bruto opbrengst.
(€ 2.970.485,20 + € 3.713.106,50) : 2 = € 3.341.795,85.
De
kostenworden, zoals eerder overwogen, vastgesteld op 50% van de omzet. Deze bedragen dus: € 3.341.795,85 : 2 = € 1.670.897,92.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt dan op basis van het vorenstaande:
opbrengst € 3.341.795,85
minus kosten € 1.670.897,92
Wederrechtelijk verkregen voordeel:€ 1.670.897,92
Op grond van het vorenstaande heeft veroordeelde, in een periode van 8 jaren, een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel verkregen van € 1.670.897,92. Dit is een gemiddelde van € 208.862,24 per jaar. De rechtbank volgt zoals hiervoor overwogen de conclusie uit het ontnemingsrapport dat het aannemelijk is dat veroordeelde bij het starten van zijn drugshandel een beduidend kleinere klantenkring had dan ten tijde van zijn aanhouding.In het voordeel van veroordeelde berekent de rechtbank een gemiddelde jaarlijkse groei over de periode van 8 jaren. Bij deze berekening wordt het gemiddelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel per jaar van € 208.862,24 – zoals hiervoor berekend – op 100 procent gesteld. Ten aanzien van het inschatten van het wederrechtelijk verkregen voordeel per jaar zoekt de rechtbank aansluiting bij het schema van de verdediging in haar tegenberekening, nu ook daar wordt uitgegaan van een periode van 8 jaren. Hieruit blijkt het volgende.
2017: 100% € 208.862,24
2016: 100% € 208.862,24
2015: 85,5% € 178.577,21
2014: 71,5% € 149.336,50
2013: 57,2% € 119.469,20
2012: 42,9% € 89.601,90
2011: 28,6% € 59.734,60
2010: 14,3% € 29.867,30
____________
€ 1.044.311,19
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 1.044.311,19.