ECLI:NL:RBMNE:2021:6038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/559 en UTR 21/562
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van onroerende zaken en de gevolgen van de coronapandemie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van onroerende zaken, en de heffingsambtenaar van de gemeente. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden van zijn onroerende zaken voor het belastingjaar 2020, die waren vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had in een eerdere beschikking de WOZ-waarde van een van de objecten verlaagd, maar de waarde van het tweede object bleef gehandhaafd. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 1 december 2021, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde D.A.N. Bartels, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met het ingediende taxatierapport en de toelichting ter zitting voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarden niet te hoog waren. De rechtbank wees erop dat de referentieobjecten vergelijkbaar waren en dat de huurwaarden van de objecten van eiser lager waren dan die van de referentieobjecten.

Eiser voerde aan dat de kapitalisatiefactor te hoog was en dat de huurcijfers niet representatief waren, vooral in het licht van de coronapandemie. De rechtbank verwierp dit argument, omdat de waardepeildatum vóór de coronapandemie lag en er geen specifieke omstandigheden waren die de waardering zouden beïnvloeden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er mogelijkheden waren voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/559 en UTR 21/562
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december in de zaak tussen

[eiser] , te [vestigingsplaats] , eiser,

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: I. Dizdarevic).

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), in één geschrift verenigd, de waardes van de volgende onroerende zaken in [plaats] voor het belastingjaar 2020 vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2019:
  • [adres 1] (object 1) waarde € 383.000,-;
  • [adres 2] (object 2) waarde € 302.000,-.
Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van de onroerende zaken ook aanslagen onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waardes als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 24 december 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de WOZ-waarde van object 1 verlaagd naar € 379.000,-. De WOZ-waarde van object 2 is gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op de digitale zitting van 1 december 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door D.A.N. Bartels. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [taxateur] , taxateur.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het taxatierapport en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waardes van de objecten niet te hoog zijn vastgesteld. Deze referentieobjecten betreffen hetzelfde soort type (bedrijfspanden) en zijn gelegen in hetzelfde gebied in [plaats] . Bovendien gaat het om referentieobjecten waarvan de verkoop- en huurtransacties ongeveer één jaar voor of na de waardepeildatum zijn gesloten. In vergelijking met de huurwaarde per m2 van de referentieobjecten hebben de objecten van eiser (object 1: € 50,40, object 2: € 40,-) de laagste huurwaarde per m2 ten opzichte van de gemiddelde huurwaarde per m2 van de verhuurde vergelijkbare objecten (€ 74,90). Ook hebben de objecten van eiser de laagste kapitalisatiefactor (8,6) ten opzichte van de kapitalisatiefactor van de verkochte vergelijkbare objecten, namelijk 8,8, 10,0 en 10,5. De in het taxatierapport genoemde verkoopcijfers en huurcijfers worden niet betwist en zijn aannemelijk gemaakt.
2. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
3. Eiser stelt dat de kapitalisatiefactor van de objecten te hoog is en dat de huurcijfers niet representatief zijn, omdat verweerder rekening had moeten houden met de gevolgen van de coronapandemie. De rechtbank stelt voorop dat de waardepeildatum in deze zaak 1 januari 2019 is. Dat was ruim voor het ontstaan van de coronapandemie. De mogelijkheid van het ontstaan van pandemieën in algemene zin moet worden geacht tot uitdrukking te komen in transactiecijfers uit de markt. In aanvulling hierop oordeelt de rechtbank dat de naderende coronacrisis op 1 januari 2020 ook niet kan worden aangemerkt als specifiek voor de onroerende zaak geldende bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 18, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet WOZ. Er waren op dat moment immers nog geen concrete overheidsmaatregelen genomen. Er is daarom geen aanleiding om uit te gaan van de toestandsdatum van 1 januari 2020. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit proces-verbaal is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.