ECLI:NL:RBMNE:2021:6033
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking over waarde onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente vastgestelde WOZ-waarde van € 415.000,- per 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 398.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 18 januari 2021.
Tijdens de zitting op 22 september 2021 bleek dat de gemachtigde van eiser het verweerschrift en de taxatiematrix niet had ontvangen, wat leidde tot een schorsing van het onderzoek. Op 20 oktober 2021 vond een nadere zitting plaats, waar de rechtbank onmiddellijk uitspraak deed. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank weegt mee dat de referentiewoningen in de taxatiematrix goed bruikbaar zijn en dat er voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de woningen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij eiser niet met voldoende bewijs kwam om de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde te betwisten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.