ECLI:NL:RBMNE:2021:6024

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
C/16/529547 / KL ZA 21-288
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot rectificatie in kort geding afgewezen wegens gebrek aan onrechtmatig handelen door de huisarts

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, hebben eisers, geregistreerd partners, een kort geding aangespannen tegen hun huisarts, gedaagde, met het verzoek om rectificatie van meldingen die door gedaagde zijn gedaan bij Veilig Thuis. De eisers, die beiden kinderen uit eerdere relaties hebben, stellen dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door informatie over hun kinderen te delen met de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) zonder hun toestemming. De voorzieningenrechter heeft op 13 december 2021 geoordeeld dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar zijn. De voorzieningenrechter overweegt dat gedaagde, als huisarts, op basis van een redelijk vermoeden van een meldcode, verplicht was om informatie te verstrekken aan de RvdK. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door gedaagde, omdat zij handelde in overeenstemming met de KNMG-richtlijnen en de relevante wetgeving. De vorderingen van eisers worden afgewezen en zij worden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 965,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/529547 / KL ZA 21-288
Vonnis in kort geding van 13 december 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. G.J.A.M. Gloudi te Lelystad,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.C. de Die te Amsterdam.
Eisers zullen hierna tezamen [eisers c.s.] worden genoemd en ieder afzonderlijk [eiser sub 1] respectievelijk [eiseres sub 2] . Gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de brief van 16 november 2021 met een feitelijke beschrijving m.b.t. [minderjarige 1] en producties 1 t/m 5 aan de zijde van [gedaagde] ;
- de brief van 16 november 2021 met een feitelijke beschrijving m.b.t. [minderjarige 2] en producties 6 t/m 9 aan de zijde van [gedaagde] ;
- de akte overlegging producties aan de zijde van [eisers c.s.] ;
- de mondelinge behandeling op 23 november 2021;
- de pleitnota aan de zijde van [eisers c.s.] ;
- de pleitnota aan de zijde van [gedaagde] ;
- de akte uitlating producties m.b.t. [minderjarige 1] aan de zijde van [eiseres sub 2] ;
- de akte uitlating producties m.b.t. [minderjarige 2] aan de zijde van [eiser sub 1] ;
- de brief van 29 november 2021 m.b.t. [minderjarige 1] aan de zijde van [gedaagde] ;
- de brief van 29 november 2021 m.b.t. [minderjarige 2] aan de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De inleiding

2.1.
[eisers c.s.] zijn geregistreerd partners. Beiden hebben zij kinderen uit eerdere relaties. [eiser sub 1] is de vader van [minderjarige 2] . [eiseres sub 2] is de moeder van [minderjarige 1] .
[gedaagde] is de huisarts van [minderjarige 1] en de voormalige huisarts van [minderjarige 2] .
2.2.
In januari 2021 heeft [gedaagde] een melding gedaan bij Veilig Thuis over de situatie van [minderjarige 2] , naar aanleiding van een consult over een [aandoening] ( [aandoening] ) op het voorhoofd van [minderjarige 2] .
2.3.
In augustus 2021 is [gedaagde] als informant benaderd in een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK) naar de situatie van [minderjarige 1] . Zij heeft een afschrift van het medisch dossier van [minderjarige 1] aan de RvdK doen toekomen. Daarnaast heeft [gedaagde] in gesprek met de RvdK een verklaring afgelegd over een aantal ervaringen van haar als huisarts met [minderjarige 1] en met [eiseres sub 2] . [gedaagde] heeft in haar verklaring meegedeeld dat zij bij de moeder [aandoening] vermoedt, waarbij zij vermeldt dat geen diagnose is gesteld. [gedaagde] heeft aan de RvdK te kennen gegeven dat zij zich zorgen maakt over het welzijn van [minderjarige 1] .
2.4.
In deze procedure gaat het in de kern om de vraag of het aannemelijk is dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eisers c.s.] , doordat zij de melding genoemd in 2.2 heeft gedaan, en doordat zij de informatie genoemd in 2.3 heeft gedeeld met de RvdK.
2.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij in een kortgedingprocedure moet beoordelen of de aan haar voorgelegde vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat het gerechtvaardigd is daarop vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet het geval is en zal de vorderingen van [eisers c.s.] afwijzen. De redenen hiervoor legt de voorzieningenrechter hieronder uit.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisers c.s.] vordert, kort gezegd, dat [gedaagde] een rectificatie opstelt en doet uitgaan aan de RvdK, de vader van [minderjarige 1] en [eisers c.s.] , waarin [gedaagde] verklaart (samengevat):
dat de meldingen over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] uitsluitend uit rancune zijn gedaan,
dat zij de inhoud van die meldingen niet langer onderschrijft,
dat zij er spijt van heeft dat ze door de meldingen [eisers c.s.] in de problemen heeft gebracht; en
dat zij erkent dat zij de privacy van [eiseres sub 2] en [minderjarige 1] heeft geschonden.
Dit op straffe van een dwangsom van € 750,- per dag. Verder vordert [eisers c.s.] om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan de vorderingen legt [eisers c.s.] ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eisers c.s.] Hiertoe voert [eisers c.s.] aan dat [gedaagde] als huisarts het medische dossier van [minderjarige 1] en medische informatie over [eiseres sub 2] zonder toestemming van [eiseres sub 2] heeft verstrekt aan de RvdK. Daarbij heeft [gedaagde] bewust onjuiste informatie gedeeld over het incident met [minderjarige 2] in januari 2021 aan de RvdK. Volgens [eisers c.s.] heeft [gedaagde] de informatie over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [eisers c.s.] uitsluitend uit rancune gedeeld met de RvdK, omdat [eiseres sub 2] een klacht over [gedaagde] heeft ingediend bij het Medisch Tuchtcollege. [eiseres sub 2] stelt dat de informatieverstrekking van [gedaagde] ertoe heeft geleid dat de RvdK de rechtbank zal gaan verzoeken om [minderjarige 1] onder toezicht te stellen.
3.3.
[gedaagde] verzoekt [eisers c.s.] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen dan wel de vorderingen af te wijzen met veroordeling van [eisers c.s.] in de proceskosten. [gedaagde] weerspreekt dat zij informatie over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [eiseres sub 2] uit rancune heeft gedeeld met de RvdK. [gedaagde] voert onder andere aan dat zij op verzoek van de RvdK een afschrift van het medische dossier van [minderjarige 1] heeft gedeeld. Daarbij heeft zij voor de context van de situatie van [minderjarige 1] in haar verklaring aan de RvdK haar ervaringen met [eiseres sub 2] en [minderjarige 2] betrokken. [gedaagde] voert aan dat ze bij deze informatieverstrekking zorgvuldig heeft gehandeld met inachtneming van de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens (hierna: de KNMG-richtlijn) en de KNMG-meldcode [meldcode] en [meldcode] (hierna: de KNMG-meldcode) en tevens na raadpleging van de KNMG artseninfolijn.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang aan de kant van [eiseres sub 2]
4.1.
Voor een vordering in kort geding is een spoedeisend belang nodig. Aan de kant van [eiseres sub 2] volgt spoedeisendheid uit de lopende procedure tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] .
Geen (spoedeisend) belang aan de kant van [eiser sub 1]
4.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het (spoedeisend) belang van [eiser sub 1] voor een rectificatie ten aanzien van de melding over [minderjarige 2] in januari 2021 ontbreekt. [eiser sub 1] heeft gesteld dat zijn spoedeisend belang erin bestaat dat tussen hem en zijn ex-partner een procedure aanhangig is met betrekking tot het hoofdverblijf van [minderjarige 2] . Hierbij zou het van belang zijn dat hij zijn ex-partner kan overtuigen dat de [aandoening] van [minderjarige 2] niet het gevolg is van mishandeling. Ter zitting is gebleken dat de melding van [gedaagde] over [minderjarige 2] bij Veilig Thuis in januari 2021 is onderzocht en al in februari 2021 is afgerond door Veilig Thuis. Verder heeft [eiser sub 1] ter zitting verklaard dat de rechtbank inmiddels heeft bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij [eiser sub 1] is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser sub 1] als gevolg hiervan geen (spoedeisend) belang (meer) heeft bij zijn vordering. Om die reden zal de voorzieningenrechter de vordering van [eiser sub 1] afwijzen.
Kader voor rectificatie
4.3.
[eiseres sub 2] vordert een rectificatie. Een rectificatie kan aan de orde zijn als iemand een fout heeft gemaakt en de gedupeerde er belang bij heeft dat die fout wordt rechtgezet met een schriftelijke verklaring. Een vordering tot het aanbieden van excuses kan in rechte niet worden afgedwongen.
Inzake [minderjarige 1]
4.4.
Ten aanzien van [minderjarige 1] is niet aannemelijk geworden dat de verwijten aan het adres van [gedaagde] terecht zijn. Vooropgesteld: de mededeling in het e-mailbericht van 23 februari 2021 met de strekking “
In het geval dat u juridische stappen onderneemt zullen er van mij uit ook twee meldingen naar Veilig Thuis gaan” is niet correct geweest en werkt in de hand dat [eiseres sub 2] de handelingen van [gedaagde] als rancuneus heeft opgevat. Maar dat maakt nog niet dat de informatieverstrekking van [gedaagde] aan de RvdK in augustus 2021 onrechtmatig is.
4.5.
In artikel 8 van de KNMG-meldcode is bepaald dat een arts die door de RvdK wordt benaderd met een verzoek om informatie, alle tot haar beschikking staande informatie verstrekt voor zover noodzakelijk om de [meldcode] te stoppen of een redelijk vermoeden daarvan te laten onderzoeken. Verder is bepaald dat dit bij voorkeur schriftelijk gedaan wordt en zo mogelijk met toestemming of medeweten van de ouders en/of het kind. In de KNMG-code is uitgelegd dat, wanneer een ouder geen toestemming geeft de informatie te verstrekken, de arts toch de relevante informatie moet geven. Dit volgt uit artikel 1:240 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De RvdK heeft [gedaagde] als informant benaderd en verzocht het medische dossier van [minderjarige 1] te verstrekken. Dit blijkt uit de e-mail van 25 augustus 2021 aan [gedaagde] , overgelegd als productie 4 aan de zijde van [gedaagde] en stemt overeen met een verslag van de RvdK op pagina 18, overgelegd als productie 3 bij dagvaarding. Naar aanleiding van dit verzoek heeft [gedaagde] besloten een afschrift van het medische dossier van [minderjarige 1] te verstrekken, omdat zij een vermoeden had van [meldcode] . De omstandigheden die [gedaagde] heeft aangewezen waarop haar vermoeden van [meldcode] was gebaseerd maken dat vermoeden begrijpelijk. Gelet op artikel 8 van de KNMG-meldcode en artikel 1:240 BW was [gedaagde] vanwege haar redelijke vermoeden gehouden de verzochte informatie, voorzover noodzakelijk, aan de RvdK te verstrekken, ook al had zij geen toestemming daartoe van [eiseres sub 2] . In haar begeleidende verklaring aan de RvdK, die schriftelijk is vastgelegd, heeft [gedaagde] haar keuze voor de verstrekking van een afschrift van het medische dossier gemotiveerd. Deze motivering is voor de voorzieningenrechter te volgen.
4.6.
Ten aanzien van de begeleidende verklaring gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat voor de beoordeling van de RvdK uitsluitend de schriftelijke, door [gedaagde] geaccordeerde verklaring, relevant is. Daarin deelt [gedaagde] een aantal ervaringen van haar met [eiseres sub 2] als moeder van [minderjarige 1] . Dat is begrijpelijk aangezien de zorgen over het welzijn van [minderjarige 1] betrekking hebben op de gezinssituatie. Dat [gedaagde] in dat verband ook meedeelt dat Veilig Thuis betrokken is bij de kinderen van de partner van de moeder (lees: [eiser sub 1] ) is om dezelfde reden begrijpelijk. [gedaagde] heeft ter zitting - onweersproken - verklaard dat zij niet wist dat het onderzoek van Veilig Thuis naar de situatie van [minderjarige 2] inmiddels was afgerond. Verder heeft zij de naam van [minderjarige 2] niet genoemd in haar verklaring en is de verstrekte informatie die betrekking heeft op [minderjarige 2] en [eiser sub 1] summier.
4.7.
Tot slot stelt [eiseres sub 2] dat [gedaagde] niet correct de KNMG-regelgeving bij het delen van de informatie aan de RvdK heeft nageleefd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de voorzieningenrechter niet op welke gronden [gedaagde] de KNMG-regelgeving onjuist heeft toegepast. Nog daargelaten of de onjuiste toepassing dusdanig zou zijn dat het aannemelijk is dat [gedaagde] daardoor onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiseres sub 2] .
4.8.
De slotsom is dat niet aannemelijk is geworden dat de verwijten die [eiseres sub 2] maakt aan het adres van [gedaagde] terecht zijn. Een grondslag voor toewijzing van de vordering ontbreekt daarom.
proceskosten
4.9.
[eisers c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat
656,00
Totaal € 965,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers c.s.] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 965,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2021.