ECLI:NL:RBMNE:2021:602

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
16/159522-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak na vormverzuimen in strafzaak met betrekking tot cocaïne en amfetamine

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 17 februari 2021, is de verdachte vrijgesproken van de tenlasteleggingen van het vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne en amfetamine. De zaak kwam aan het licht na een staandehouding op 17 juni 2020, waarbij verbalisanten een voertuig controleerden dat slingeren vertoonde en waarvan de bestuurder met een telefoon in de hand reed. Tijdens de controle werden er substantiële vormverzuimen geconstateerd in het proces-verbaal van bevindingen, dat niet overeenkwam met camerabeelden van de staandehouding. De rechtbank oordeelde dat deze vormverzuimen, waaronder het niet tijdig geven van de cautie en het ontbreken van een deugdelijke grondslag voor doorzoekingen, een schending van het recht op een eerlijk proces met zich meebrachten. Ondanks de vordering van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen, leidde de bewijsuitsluiting tot vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat de resultaten van de onrechtmatige doorzoekingen niet konden bijdragen aan het bewijs, waardoor de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de feiten had begaan. De officier van justitie werd ontvankelijk verklaard in de vervolging, maar de verdachte werd vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/159522-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te distrikt [distrikt] (Suriname),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 september 2020, 25 november 2020 en 3 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.T. Brassé, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 17 juni 2020 in Almere opzettelijke 3.199,8 gram cocaïne en/of 3.002,3 gram amfetamine heeft vervoerd dan wel aanwezig heeft gehad;
feit 2:
op 17 juni 2020 in Almere voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor het plegen van een Opiumdelict door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, bestemd tot het plegen van dat feit.

3.VOORVRAGEN

De officier van justitie heeft gesteld dat er sprake is van een vormverzuim maar dat dit niet tot consequentie heeft dat zij niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
De rechtbank heeft geconstateerd dat zich vormverzuimen hebben voorgedaan in het voorbereidend onderzoek, zoals onder rubriek 4 hieronder nader zal worden toegelicht. De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of deze vormverzuimen tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zouden moeten leiden. Daartoe ziet de rechtbank echter onvoldoende aanleiding. Niet-ontvankelijkheid is alleen aan de orde in de uitzonderlijke gevallen waarin een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “
the proceedings as a whole were not fair” (ECLI:NL:HR:2020:1889). Die situatie doet zich hier niet voor. De vormverzuimen zijn immers gedeeltelijk gecompenseerd, door het toevoegen van de camerabeelden aan het dossier en het horen van de betrokken verbalisanten als getuige ter terechtzitting. Daarbij is ook van belang dat het Openbaar Ministerie geen directe rol heeft gespeeld bij de vormverzuimen. De conclusie van het voorgaande is dat de officier van justitie ontvankelijk is.
Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Daartoe heeft zij overwogen dat het proces-verbaal van bevindingen op essentiële onderdelen niet overeenkomt met de camerabeelden. De cautie is te laat gegeven en er is geen toestemming gegeven voor het doorzoeken van de auto. Hierdoor is er sprake van een vormverzuim. De consequentie van dit vormverzuim moet zijn dat er bewijsuitsluiting plaatsvindt en dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) heeft zij daartoe aangevoerd dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig was en dat er onjuist is geverbaliseerd over de gang van zaken. Dit levert een privacyschending op en een schending van artikel 6 EVRM. Er is sprake van een belangrijk strafvorderlijk rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden. Om die reden dient het resultaat van de onrechtmatige doorzoeking, uitgesloten te worden van het bewijs. Daarnaast dient een signaal te worden afgegeven om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en om te stimuleren om te handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de wetenschap van de aanwezigheid van de ten laste gelegde stoffen en voorwerpen bij verdachte ontbrak. Een duidelijke contra-indicatie is dat verdachte hands-on heeft gebeld in de auto en hij heel rustig bleef toen hij werd aangehouden. Ook om die reden dient volgens de raadsvrouw vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aanleiding
Op 17 juni 2020 zagen verbalisanten een voertuig vanuit Almere de A6 oprijden. Dit voertuig viel op omdat het aan het slingeren was en het achterlicht aan de linkerzijde kapot was. Tevens was de bestuurder van het voertuig aan het bellen met zijn telefoon in zijn hand.
De verbalisanten hebben de bestuurder een volgteken gegeven en hem aan de kant stilgezet.
Proces-verbaal van bevindingen
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is vervolgens opgenomen, zakelijk weergegeven:
Ik deelde de bestuurder mee dat hij werd gecontroleerd omdat hij een telefoon in zijn handen had. Ik vorderde van de bestuurder een geldig rijbewijs. Ik hoorde dat de bestuurder zei dat hij geen rijbewijs bij zich had. Ik vroeg aan de bestuurder een legitimatiebewijs. Ik hoorde dat de bestuurder aangaf dat hij deze ook niet bij zich had. Ik kreeg van de bestuurder een voornaam, achternaam en geboortedatum. Deze gegevens controleerde ik middels mijn diensttelefoon in het politiesysteem, om te kijken of de bestuurder in het bezit was van een geldig rijbewijs. Ik zag dat de bestuurder opgaf te zijn: [verdachte] .
Ik, verbalisant, zei tegen [verdachte] dat ik in het voertuig ging zoeken om zijn identiteit te kunnen vaststellen. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat dit prima
was, maar dat het niet zijn auto was. Ik deed vervolgens het dashboardkastje open.
Ik, verbalisant, zag aan de bijrijderszijde op de grond van het voertuig een
boodschappentas staan. Ik zag dat deze tas open was. Ik keek in de tas. In de tas zag ik iets wits zitten. Ik pakte het vervolgens uit de tas. Ik voelde dat het zacht aanvoelde. Ik zag dat er drie van deze pakken in de tas zaten. Ik haalde de drie pakken uit de tas. Ik, verbalisant, zei tegen [verdachte] dat hij geen antwoord hoeft te geven op de vragen die wij stellen. Ik vroeg vervolgens aan [verdachte] wat dit was. [verdachte] zei dat het Surinaams bakmeel was.
Wij, verbalisanten, zagen dat de gehele achterbank van het voertuig vol lag. Ik vroeg [verdachte] wat hij nog meer bij zich had. Wij hoorden hem zeggen dat hij wat spullen moest verhuizen voor een vriend. Wij zagen onder een zwart stuk plastic ook iets liggen wat leek op aluminiumfolie. Ik opende het rechter achterportier en zag onder het zwarte plastic op de achterbank van het voertuig een zogenoemd slakkenhuis liggen, als ook een stuk doek wat vermoedelijk leek op een kweektent. Vervolgens opende ik de achterbak van het voertuig. Ik zag hier een grote lamp liggen, die ik ambtshalve herkende als een groei/kweek lamp.
Verdachte is vervolgens aangehouden wegens verdenking van het overtreden van de Opiumwet en in voorarrest geplaatst.
Kennisnemen van camerabeelden
Nadat de gevangenhouding was bevolen, is de raadsvrouw ter ore gekomen dat er een filmpje van de staandehouding van verdachte en het doorzoeken van de auto op YouTube is geplaatst. Het filmpje blijkt afkomstig te zijn van verbalisant [verbalisant 1] die politievlogger is en die honderden filmpjes op het account ‘Politievlogger [naam] ’ heeft geplaatst.
Ter terechtzitting van 16 september 2020 heeft de raadsvrouw aangegeven dat in de beelden op YouTube is geknipt en geplakt. Zij heeft verzocht om de onbewerkte beelden aan het dossier toe te voegen. De rechtbank heeft vervolgens de officier van justitie opgedragen om de oorspronkelijke en onbewerkte beelden van de aanhouding in het dossier te voegen. Ter terechtzitting van 25 november 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de raadsvrouw tot het horen van de betrokken verbalisanten toegewezen.
Constateringen naar aanleiding van de camerabeelden
Ter terechtzitting van 3 februari 2021 heeft de rechtbank geconstateerd dat het proces-verbaal van bevindingen op een aantal cruciale punten niet overeenkomt met de camerabeelden en de handelwijze van de verbalisanten ook anderszins problematisch is.
Op de beelden is te zien dat verdachte eerst naar zijn rijbewijs wordt gevraagd en nadat hij mededeelt dat niet bij zich te hebben, naar een ander bewijs waaruit zijn identiteit zou kunnen blijken. Terwijl verdachte bezig is op zijn telefoon, zegt verbalisant “Ga ik even hierin kijken, misschien dat hij per ongeluk toch hier ligt” en hij opent het dashboardkastje. De rechtbank constateert dat verbalisant verdachte niet vraagt naar zijn personalia. Dit roept de vraag op waar verbalisant naar zoekt in het dashboardkastje als hij nog niet weet wie hij voor zich heeft en of het openen van het dashboardkastje derhalve kan worden gezien als een doorzoeking gericht op het achterhalen van de identiteit van verdachte.
Uit de camerabeelden blijkt niet dat verdachte toestemming geeft voor het zoeken in het voertuig al dan niet om zijn identiteit vast te stellen, zoals in het proces-verbaal is vastgelegd. Bovendien blijkt uit de beelden dat verdachte pas naar zijn personalia wordt gevraagd en dat deze worden gecontroleerd in de diensttelefoon, nadat de pakketten met wit poeder zijn aangetroffen, uit de tas zijn gehaald, op de bijrijdersstoel zijn gelegd en gevraagd is wat er in de pakketten zit. Het proces-verbaal is ook op dit punt niet in overeenstemming met de beelden.
In de tweede plaats blijkt er een verschil te zitten tussen het proces-verbaal van bevindingen en de camerabeelden ten aanzien van de plastic tas bij de passagiersstoel. In het proces-verbaal van bevindingen is opgenomen dat de tas open was, dat er in is gekeken en dat de verbalisant iets wits in een plastic verpakking zag. Uit de camerabeelden blijkt echter dat de verbalisant de tas eerst naar zich toetrekt en dat er in de tas nog een plastic tas zit. Vervolgens is te zien dat hij handelingen verricht om de tassen open te doen. Daarna worden de pakketjes met wit poeder uit de tas gehaald.
Een derde cruciaal verschil is het moment waarop de cautie is gegeven. Volgens het proces-verbaal van bevindingen is de cautie gegeven op het moment dat de pakketjes met wit poeder uit de tas werden gehaald en voordat gevraagd werd wat de pakketjes bevatten. Uit de camerabeelden blijkt echter dat eerst gevraagd wordt naar de inhoud van de pakketjes, waarop verdachte heeft geantwoord dat dit Surinaams meel betreft. Vervolgens wordt gevraagd of verdachte nog stoffen of voorwerpen in de auto heeft die hij niet bij zich mag hebben, zoals drugs of wapens. Na het controleren van de personalia wordt het achterportier geopend en gevraagd wat er allemaal in de vuilniszakken zit. Een vuilniszak op de achterbank wordt geopend. Pas op dat moment wordt aan verdachte medegedeeld dat hij geen antwoord hoeft te geven op de vragen.
Ten slotte heeft de rechtbank geconstateerd dat in het proces-verbaal van bevindingen niet is opgenomen dat er camerabeelden zijn gemaakt van de staandehouding van verdachte en de doorzoeking van de auto. De officier van justitie heeft ter terechtzitting op 3 februari 2021 aangegeven dat zij ook niet op de hoogte was van het feit dat er camerabeelden waren. Zij heeft dit besproken en aangegeven dat voortaan in het proces-verbaal dient te worden vermeld als er camerabeelden zijn gemaakt.
Vormverzuimen
De rechtbank constateert op grond van het bovenstaande dat zich de volgende vormverzuimen hebben voorgedaan:
het openen en doorzoeken van het dashboardkastje en het openvouwen en kijken in de plastic tas kunnen niet worden gekwalificeerd als een onderzoek naar de identiteit van verdachte en deze handelingen zijn zonder toestemming van verdachte verricht.
de cautie is niet tijdig aan verdachte gegeven;
een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal strookt op cruciale punten niet met hoe het werkelijk is gegaan;
er was geen deugdelijke grondslag voor het doorzoeken van de vuilniszak op de achterbank; en
er is in het proces-verbaal informatie achtergehouden door na te laten te vermelden dat er camerabeelden zijn gemaakt.
Dit samenstel van vormverzuimen maakt dat het voorbereidend onderzoek op gespannen voet staat met de artikelen 6 (recht op een eerlijk proces) en 8 (recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer) van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank merkt daarbij op dat in het strafprocesrecht bijzondere bewijskracht toekomt aan een ambtsedig opgesteld proces-verbaal. Zij moet er daarom van uit kunnen gaan dat hetgeen in een ambtsedig proces-verbaal is opgenomen, klopt. Het is te betreuren dat dat hier niet het geval is gebleken.
De verbalisanten zijn ter terechtzitting op 3 februari 2021 gehoord. Hetgeen zij verklaard hebben, heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Van belang is wel dat beide verbalisanten hebben verklaard geen verdenkingen ten aanzien van de Opiumwet te hebben gehad tot het moment waarop zij de inhoud van de vuilniszak achterin zagen.
Rechtsgevolg
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag welke rechtsgevolgen moeten worden verbonden aan voornoemde vormverzuimen. Ten aanzien van de vormverzuimen 3 en 5 hierboven, geldt dat deze in de loop van de procedure zijn hersteld, nu de camerabeelden aan het dossier zijn toegevoegd en de rechtbank heeft kunnen vaststellen op welke punten het proces-verbaal van bevindingen niet strookt met de werkelijkheid. Het vormverzuim ten aanzien van de cautie (punt 2 hierboven) leidt in beginsel tot uitsluiting van het bewijs van de afgelegde verklaring. In de onderhavige zaak heeft de verdachte echter geen voor hem belastende verklaring afgelegd, zodat ook dit vormverzuim niet direct tot nadelige consequenties voor verdachte heeft geleid. Dat ligt anders voor de vormverzuimen onder 1 en 4 hierboven. De doorzoeking van de tas bij de passagiersstoel en van de vuilniszak op de achterbank is verricht zonder deugdelijke juridische grondslag, terwijl hierbij wel voor verdachte belastend materiaal is aangetroffen. Als gevolg hiervan is verdachte aangehouden en heeft hij geruime tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht. Deze vormverzuimen kunnen niet meer worden hersteld. De rechtbank is van oordeel dat het uitsluiten van de resultaten van het opsporingsonderzoek voor het gebruik van het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen. Concreet betekent dat dat de voorwerpen en stoffen die zijn aangetroffen in de tas bij de passagiersstoel en in de vuilniszak op de achterbank van de auto niet kunnen bijdragen aan het bewijs. Al het overige voor verdachte belastende materiaal uit het dossier omvat eveneens stoffen en voorwerpen die in de auto zijn aangetroffen. Deze bevindingen vloeien direct voort uit de onrechtmatige doorzoekingen en moeten daarom worden gezien als
fruits of the poisonous tree, zodat ook deze bevindingen van het bewijs worden uitgesloten.
Al met al betekent het voorgaande dat alle in de auto aangetroffen stoffen en voorwerpen voor het bewijs buiten beschouwing moeten worden gelaten. Voor het overige zijn voor verdachte geen belastende zaken aangetroffen. Daarom acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en zal zij verdachte hiervan vrijspreken.
Het subsidiaire verweer van de raadsvrouw dat niet kan worden bewezen dat verdachte geen wetenschap had van de verdovende middelen en aanverwante voorwerpen in de auto, behoeft derhalve geen bespreking.
De rechtbank heeft het geschorste bevel tot gevangenhouding reeds bij apart bevel opgeheven.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mr. M.C. Danel en mr. I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 februari 2021.
Mrs. M.C. Danel, I.L. Gerrits en B.T. Feenstra zijn buiten staat om het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Almere en/of de rijksweg A6, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 3199,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of (ongeveer) 3002,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Almere, in elk geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- 21, althans een of meer flessen Aceton
- een of meer fles(sen) met alcohol
- een drukpers
- een persplaat
- een persmal
- een weegschaal
- een vacumeermachine
- diverse verpakkingsmaterialen
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).