In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de onroerendezaakbelasting (OZB) voor een bedrijfsverzamelgebouw. Eiseres, een B.V. gevestigd in Almere, heeft bezwaar gemaakt tegen de OZB-aanslagen die door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere zijn opgelegd voor de belastingjaren 2017, 2018 en 2019. De heffingsambtenaar had de waarde van het onroerend goed vastgesteld op € 815.000,- per jaar, met als waardepeildatum respectievelijk 1 januari 2016, 1 januari 2017 en 1 januari 2018. Eiseres betwistte de aanslagen en stelde dat het bedrijfsverzamelgebouw, dat voor 2/3 deel leegstaat en voor 1/3 deel verhuurd is, niet als één belastingobject kan worden aangemerkt.
Tijdens de zitting op 3 september 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat de verschillende delen van het gebouw zelfstandig gebruikt kunnen worden, terwijl de verweerder aanvoerde dat er geen sprake is van zelfstandige, afsluitbare ruimten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kantoor en de garage afzonderlijk afsluitbaar zijn en dat het kantoor over de noodzakelijke voorzieningen beschikt. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar het object te groot heeft afgebakend en dat er sprake is van drie afzonderlijke objecten: een kantoor, een garage en een loods.
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om nieuwe uitspraken op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 1.062,- moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.