ECLI:NL:RBMNE:2021:6

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
16/299440-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het veroorzaken van een explosie door een vuurwerkbom

Op 6 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 29-jarige man uit Urk, die op 3 november 2019 samen met een medeverdachte een explosief (vuurwerkbom) door de brievenbus van een woning in Urk heeft gegooid. De explosie die volgde, veroorzaakte aanzienlijke schade aan de woning en had het potentieel om de bewoners, waaronder twee jonge kinderen, ernstig letsel toe te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich bewust waren van de gevaren van hun handelen, aangezien zij besloten hadden om drie explosieven door de brievenbus te gooien in plaats van één, omdat ze niet zeker wisten of één explosief voldoende zou zijn. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachten rade en dat de verdachte als medepleger moet worden aangemerkt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, die schadevergoeding hebben geëist voor de gevolgen van de explosie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/299440-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 april 2020, 19 juni 2020, 4 september 2020, 25 september 2020 en 23 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer, alsmede de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , bijgestaan door hun raadsman mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 25 september 2020 nader omschreven. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1 primair
op 3 november 2019 te [woonplaats] , samen met een ander, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven door een explosief door de brievenbus van de woning aan de [adres] te duwen en tot ontploffing te brengen;
feit 1 subsidiair
op 3 november 2019 te [woonplaats] , samen met een ander, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een explosief door de brievenbus van de woning aan de [adres] te duwen en tot ontploffing te brengen;
feit 2
op 3 november 2019 te [woonplaats] , samen met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief door de brievenbus van de woning aan de [adres] te duwen waardoor er gemeen gevaar voor de woning en/of gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten en daartoe samengevat het volgende aangevoerd.
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om tot bewijs te komen voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut volgt dat er geen kans op dodelijk letsel bestond voor personen die zich in andere ruimten dan de hal bevonden en in deze hal bevonden zich geen personen.
Niet wordt betwist dat er een explosie in de woning aan de [adres] in [woonplaats] is geweest en dat verdachte daar op het moment van de explosie dicht in de buurt was, maar wel dat verdachte daarbij betrokkenheid zou hebben gehad. Verdachte heeft geen (voorafgaande) wetenschap gehad van hetgeen [medeverdachte] van plan was. De betrokkenheid van verdachte zou enkel volgen uit verklaringen van [medeverdachte] en getuige [getuige 1] . De verklaringen van [medeverdachte] zijn echter niet betrouwbaar en de (de auditu) verklaringen van [getuige 1] wisselen van inhoud.
Er is geen sprake geweest van medeplegen. Het wettig bewijs is niet voldoende om ervan overtuigd te zijn dat verdachte iets van doen heeft gehad met de gebeurtenis van 3 november 2019. Derhalve dient niet alleen vrijspraak te volgen van het onder 1 primair ten laste gelegde, maar ook van hetgeen onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste is gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverweging
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Ter zitting van 23 december 2020 heeft verdachte een verklaring afgelegd. Kort gezegd komt deze verklaring erop neer dat verdachte niet zijn aanwezigheid bij de ten laste gelegde gedragingen ontkent, maar wel dat hij enige wetenschap heeft gehad van het explosief dat door de brievenbus van de woning aan de [adres] in [woonplaats] is geduwd. Volgens verdachte zou het een door medeverdachte [medeverdachte] uitgevoerde actie zijn, die hem slechts is overkomen. Ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte] en van getuige [getuige 1] , die een tegengestelde lezing hebben, heeft de verdediging gesteld dat deze niet betrouwbaar zijn.
Nu de verklaringen van verdachte enerzijds en die van [medeverdachte] (en in het verlengde daarvan: die van [getuige 1] ) anderzijds niet met elkaar te verenigen zijn - en aannemelijkheid van de verklaring van verdachte aan een bewezenverklaring van het hem ten laste gelegde in de weg staat - ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag welke van beide verklaringen geloofwaardig is en welke dat niet is.
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte wel degelijk op de hoogte was van het plan met het explosief en zelfs de initiator van de actie was. Volgens [medeverdachte] heeft verdachte het explosief klaar gemaakt en aan hem overhandigd met de boodschap dat het door de brievenbus moest worden gedaan. In het kader van de weging van de betrouwbaarheid van de verklaringen acht de rechtbank van belang dat [medeverdachte] door zijn verklaring niet alleen verdachte, maar ook zichzelf heeft belast. Hij heeft daarbij de bal niet volledig bij verdachte neergelegd, maar ook zijn eigen rol toegelicht. [medeverdachte] heeft daarbij aangegeven niet alleen verdachte maar ook zichzelf als schuldige te zien. Bovendien heeft [medeverdachte] uitgebreid en gedetailleerd verklaard over het hele verloop van de bewuste avond en nacht. Deze verklaring wordt op alle relevante punten ondersteund door de overige onderzoeksresultaten.
Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 1] van belang. Zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte en [medeverdachte] beide hebben gezegd dat “ze er drie door de bus hadden gedaan omdat ze niet zeker wisten of dat één genoeg was”. Dit duidt erop dat verdachte samen met [medeverdachte] , zoals [medeverdachte] ook heeft verklaard, verantwoordelijk is geweest voor de actie.
Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte – in tegenstelling tot [medeverdachte] – een motief heeft gehad voor de aanslag. Eerder op dezelfde dag heeft getuige [getuige 2] een bericht op Facebook geplaatst over vuurwerkoverlast waar verdachte die dag bij betrokken is geweest. [getuige 2] woont aan de [adres] in [woonplaats] in een woning die grote gelijkenis vertoont met de woning waar de explosie heeft plaatsgevonden. [getuige 2] woont in die woning samen met haar partner [partner] . Verdachte kende [partner] en zegt ook te hebben geweten waar hij woonde. Verdachte was echter, blijkens zijn eigen verklaring, niet op de hoogte van het feit dat [getuige 2] de partner was [partner] . Het is dus goed mogelijk dat verdachte, als hij het adres van [partner] inderdaad kende, zich heeft vergist in het adres (van [getuige 2] ) en het explosief bij het verkeerde adres heeft afgeleverd.
Bovendien acht de rechtbank meerdere onderdelen van de verklaring van verdachte reeds op zichzelf beschouwd twijfelachtig. Zo is het opvallend dat verdachte na het afgaan van het explosief ‘adequaat’ heeft gehandeld door een andere route terug te rijden om te voorkomen dat zij de politie tegemoet zouden rijden (verklaring verdachte ter zitting op 23 december 2020) en dat hij onmiddellijk bedacht heeft dat het verstandig was om zich te ontdoen van de auto waarmee verdachte en [medeverdachte] naar de [straat] waren gereden. Voorts heeft verdachte gelijk maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat mogelijke getuigen hun mond zouden houden over hun betrokkenheid. Dit alles past beter in het beeld dat verdachte wel degelijk actief betrokken is geweest bij de ten laste gelegde gedragingen, dan bij het scenario van verdachte dat hij er niets mee te maken heeft gehad.
Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte op [woonplaats] bekend staat om zijn handel in illegaal (zwaar) vuurwerk en bovendien gebleken is dat hij vlak voor het afleveren van het explosief ook de beschikking hierover heeft gehad (dossier pagina’s 226 en 1416 en verklaring verdachte ter zitting op 23 december 2020), zodat hij een dergelijk explosief ook heeft kunnen fabriceren.
Bij de weging van de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] , en haar oordeel over de betrouwbaarheid van de beide verklaringen, betrekt de rechtbank ook hoe deze verklaringen tot stand zijn gekomen. [medeverdachte] was, zo valt uit zijn verklaring af te leiden, kort voor zijn aanhouding van plan zich bij de politie te melden, hetgeen door zijn bij zijn verhoor aanwezige raadsman is bevestigd. De politie heeft op 23 maart 2020 een bericht van zijn raadsman ontvangen dat hij “er emotioneel helemaal door heen zat”, waarna hij (op 30 maart 2020) een uitgebreide, bekennende, verifieerbare en geverifieerde verklaring heeft afgelegd. Verdachte heeft echter meer dan een jaar, naar eigen zeggen: onschuldig, in voorlopige hechtenis gezeten en heeft zich steeds (inhoudelijk) op zijn zwijgrecht beroepen. Ter zitting op 23 december 2020 heeft verdachte verklaard dat hij met zijn vorige raadsman mr. Van den Brink een verklaring heeft opgesteld, die mr. Van den Brink persoonlijk heeft getypt. Dit was reeds voor de zitting in september 2020. Ter zitting op 23 december 2020 is eveneens gebleken dat ook de huidige raadsman van verdachte al maandenlang bekend is met de inhoud van deze schriftelijke verklaring, zoals die uiteindelijk pas op 23 december 2020 is voorgelezen en overgelegd. Op de vraag van de rechtbank waarom verdachte niet eerder met zijn verklaring is gekomen (op 19 november 2020 vond nota bene nog een behandeling in raadkamer van een door verdachte ingediend schorsingsverzoek plaats) heeft verdachte aangegeven dat zulks op advies van zijn raadsman is geweest, maar ook dat hij op deze wijze wilde voorkomen dat getuige [getuige 1] gelegenheid zou hebben zijn verklaring (opnieuw) aan te passen naar aanleiding van de verklaring van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het er echter alle schijn van dat verdachte aldus een verklaring heeft geconstrueerd aan de hand van het dossier.
Ten slotte constateert de rechtbank dat door verdachte diverse elementen in zijn verklaring worden genoemd, die – mede doordat verdachte pas op het allerlaatste moment met een verklaring is gekomen – niet (meer) verifieerbaar zijn.
Al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig acht. Zij verwerpt dan ook deze lezing van de gebeurtenissen. De rechtbank acht de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] daarentegen wel betrouwbaar. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen aanleiding geeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 1] . De verklaringen van [medeverdachte] en van [getuige 1] kunnen en worden daarom voor het bewijs worden gebruikt, zoals volgt uit de hierna te formuleren bewijsconstructie.
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde poging tot doodslag (al dan niet met voorbedachten rade), omdat de daarvoor vereiste aanmerkelijke kans op het overlijden van de slachtoffers niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het rapport
Explosieven onderzoek naar aanleiding van een explosie in een woning in [woonplaats] op 3 november 2020van 18 juni 2020 van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) volgt dat het gevaar voor personen in de woning direct was gerelateerd aan waar ze zich bevonden ten tijde van de explosie. Als een persoon zich in de hal van de woning zou hebben bevonden op het moment dat het explosief daar afging, zou deze persoon zeer ernstig tot dodelijk letsel hebben kunnen oplopen. Het NFI concludeert echter niet dat er een kans op dodelijk letsel bestond voor personen wanneer ze zich in andere ruimten van de woning bevonden.
Op het moment van de ontploffing bevonden alle slachtoffers zich in hun slaapkamer op de bovenverdieping, zodat geen aanmerkelijke kans bestond dat zij door de ontploffing in de hal zouden komen te overlijden. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 [1]
[slachtoffer 1] heeft op 3 november 2019 bij de politie volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal aangiftegedaan en heeft daarbij onder meer het volgende verklaard:
Plaats delict: [adres] , [woonplaats]
Pleegdatum/tijd: 3 november 2019
Ik doe hierbij aangifte van zoals ik dat zelf noem een aanslag tegen mij en mijn gezin. Ik spreek over het feit dat onbekenden middels een springstof mijn huis hebben opgeblazen. Door het ontploffen van dit springstof is mijn huis onbewoonbaar verklaard en is de totale schade voor mij niet te overzien. In de nacht van zondag 3 november 2019 lag ik samen met mijn vrouw en kinderen te slapen. Mijn vrouw [slachtoffer 2] en mijn zoon [slachtoffer 3] en dochter [slachtoffer 4] . Op een gegeven moment werd ik wakker van een enorme knal. Ik hoorde het rookalarm en ik rook een vorm van brandgeur maar dit was het niet echt en ik zag rook. Ik ben gelijk naar de kinderen toegegaan die inmiddels ook wakker waren. Op sokken en blote voeten hebben wij over glas, puin en een kapotte trap de weg naar beneden gevonden. Over brokken steen geklommen en geklauterd om buiten te komen.
V: Je herinnert je nu wat?
A: Ja ik geloof dat ik eerst wat geklepper hoorde afkomstig van de brievenbus en
daarna een enorme knal mijn oren deden er letterlijk pijn van. Vervolgens zoals ik
zei ging het brandalarm af, ik rook de brandgeur en zag allemaal rook en stof. [2]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een
proces-verbaal forensisch onderzoekwoning [adres] [woonplaats] van 18 april 2020 het volgende gerelateerd:
Op 3 november 2019 kwamen wij voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] , [woonplaats] .
Wij zagen dat de voordeur uit de sponning was geslagen. Wij zagen dat de voordeur in verschillende delen was gebroken en dat deze delen in de voortuin en de groenstrook lagen. Wij troffen de buitenklep van de brievenbus in het tegenover gelegen speeltuintje aan. In de hal zagen wij een grote ravage. Wij zagen dat de deksel van het kruipluik in meerdere stukken was gebroken. De isolatie afkomstig van deze deksel lag in de deuropening. Deze was daar door de brandweer neergelegd en was buiten de woning aangetroffen. Wij zagen dat de deur van de meterkast los in de hal, bovenop een grote hoeveelheid planken en kledingstukken lag. Wij zagen dat de gibo wand aan de linkerzijde door de explosie in de woonkamer was weggedrukt. Wij zagen dat de toegangsdeur naar de woonkamer weg was. Wij troffen deze deur, gebroken in 2 stukken, aan nabij het eetgedeelte in de keuken. Wij zagen een grote ravage in de woonkamer. Wij zagen dat de wanden scheuren vertoonden en dat er meerdere stukken pleisterwerk van de muren los waren gekomen. Wij zagen dat de schuifpui naar buiten toe ontzet was en aan de onderzijde was "opgebold”. Wij zagen dat de trapdelen van de vaste trap naar de eerste etage scheuren en schade vertoonden, waarbij enkele stootborden geheel weggeslagen waren. Wij zagen dat de
rechterwand, welke grenst met de naastgelegen woning te weten perceel [nummer] , meerdere scheuren vertoonde en dat ook hier het pleisterwerk van de wand was gekomen. Wij zagen dat alle wanden op de eerste etage scheuren vertoonden. Wij zagen dat door de explosie alle drie de deuren, welke de kamers indraaien bij openen, uit de ophanging waren geblazen en enkele meters naar achteren terecht waren gekomen, waarbij de slaapkamerdeur van de kamer van het jongste kind (rechts bovenaan de trap) half over het bed heen stond. De scharnieren bevonden zich nog in de scharnierpunten in het kozijn. De slaapkamerdeur van de ouders was tevens uit het slot geslagen. Deze zagen wij op de vloer liggen. Wij zagen dat de deur naar de natte ruimte, welke naar buiten open draait, schade vertoonde (scheuren). Wij zagen dat de zolder geen zichtbare schade vertoonde. Wij zagen van de buitenzijde dat er meerdere dakpannen los waren gekomen van het dak en her en der verspreid lagen, zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van de woning. Deze dakpannen waren losgekomen globaal op de plaats waaronder het trapgat van de eerste etage naar de zolder aanwezig is. Wij zagen dat de meterkast, welke in de hal waar de explosie plaats had gevonden, nog volledig intact was. Wij zagen dat zowel de elektrische installatie alsook de gasmeter nog onbeschadigd waren. Derhalve was een technische oorzaak, met als gevolg een gasexplosie uit te sluiten. In de hal zagen wij vele snippers van grijze "duct-tape" tegen het plafond en de wanden zitten. Op enkele plaatsen was deze tape diep in de deurpost geslagen. De meest tape vertoonde een zwarte beroeting en had een gerafelde vorm, passend bij een explosie. Ook zagen wij vele witte papiersnippers in de hal, waarvan het merendeel verbrand was. De taperesten, papierresten en zwarte beroeting waren passend bij de resten van het omhulsel (container) van een geïmproviseerd explosief. Wij troffen ondanks minutieus onderzoek geen (resten van) een (elektronische) ontsteking aan. Doordat de voordeur naar buiten was geblazen, en de gibo wand richting de woonkamer was weggedrukt, en het kruipluik was kapotgeslagen. En de drukgolf zich vanuit de hal door de hele woning had verplaatst, plaatsen wij de kern van de explosie op de mat achter de voordeur in de hal van de woning.
De volgende sporen en sporendragers werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld.
Sporendragers
Goednummer: PL0900-2019329076-2516357
SIN: AAMO5420NL
Object: Mat
Aantal/eenheid: 1 stuks
Verpakking: Sealbag
Land: Nederland
Bijzonderheden: Stuk van de deurmat voordeur. 10.30 uur.
Goednummer: PL0900-2019329076-2516360
SIN: AAMO5415NL
Object: Plakband
Aantal/eenheid: 1 stuks
Verpakking: Sealbag
Merk/type: Tape
Land: Nederland
Bijzonderheden: Stuk tape met zwarte handschoen. 09.55 uur.
Goednummer: PL0900-2019329076-2516364
SIN: AAMO5418NL
Object: Plakband
Aantal/eenheid: 1 stuks
Verpakking: Zak papier
Land: Nederland
Bijzonderheden: Stuk tape, aangetroffen in voortuin onder pylon. 08.57 uur. [3]
Een deskundigenrapport van het NFI: “
Explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie in een woning in [woonplaats] op 3 november 2019” van 12 maart 2020, waarin onder meer staat opgenomen:

3.Vraagstelling

Aan het deskundigheidsgebied Explosies en Explosieven van het NFI is door de
rechter-commissaris de volgende vraag gesteld:
"Wat voor soort explosief is er gebruikt?"
5.1
Uiterlijke kenmerken
De bevindingen over de uiterlijke kenmerken van de stuk deurmat [AAMO5420NL] zijn samengevat in tabel 3.
Tabel 3. Uiterlijke kenmerken onderzoeksmaterialen [AAMO5420NL, AAMO5415NL en AAMO5418NL]
onderzoeksmateriaal
AAMO5420NL
omschrijving politie
Mat; Stuk van deurmat voordeur.
-
onderzoeksmateriaal
AAMO5415NL
omschrijving politie
Plakband; Stuk tape met zwarte handschoen
-
onderzoeksmateriaal
AAMO5418NL
omschrijving politie
Plakband; Stuk tape met zwarte handschoen
-
5.2
Chemische analyses
De resultaten van de uitgevoerde chemische analyses zijn in tabel 4 samengevat weergegeven.
Tabel 4. Overzicht uitkomsten chemische analyses.
SIN
geselecteerd object
uitkomst chemische analyses
AAMO5420NL (stuk van de deurmat voordeur)
waterextract van een bemonstering bovenzijde van de mat
hoofdzakelijk: chloride-, sulfaat-, kalium- en calciumionen
in mindere mate: perchloraat- en natriumionen
in zeer geringe mate: nitraat-, magnesium-, strontium- en bariumionen
waterextract van een bemonstering onderzijde van de mat
hoofdzakelijk: sulfraat- en calciumionen
in mindere mate: chloride-, natrium- en kaliumionen
in zeer geringe mate: nitraat-, perchloraat-, magnesium- en strontiomionen
waterextract van de stukjes beigekleurig papier (afkomstig van mat)
hoofdzakelijk: chloride-, sulfaat-, natrium-, kalium- en calciumionen
in mindere mate: nitraat-, perchloraat-, ammonium- en magnesiumionen
in zeer geringe mate: strontium- en bariumionen
waterextract van de stukjes duct-tape (afkomstig van de mat)
hoofdzakelijk: chloride-, sulfaat-, kalium- en calciumionen
in mindere mate: nitraat-, perchloraat-, en natriumionen
in zeer geringe mate: ammonium-, magnesium-, strontium- en bariumionen

7.Conclusies

Op basis van de uitkomsten van de chemische analyses kan gesteld worden dat er
aanwijzingen zijn verkregen dat er een explosieve lading op basis van kaliumperchloraat gebruikt is. Eén van de bekendste en meest toegepaste explosieve mengsels op basis kaliumperchloraat is zogenaamd flitspoeder. Flitspoeder is een pyrotechnisch mengsel dat tot zeer krachtige explosies kan leiden. [4]
Een deskundigenrapport van het NFI: “
Explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie in een woning in [woonplaats] op 3 november 2019” van 18 juni 2020, onder meer inhoudende:

6.Conclusies

1. Is het mogelijk om aan de hand van de aangeleverde informatie welke reeds
bekend is bij de deskundige van het NFI een duiding te geven aan de kracht van het
gebruikte explosief en de gevaarzetting die hiermee gepaard gaat?
Er zijn sterke aanwijzingen dat de explosieve constructie flitspoeder als explosieve
lading heeft bevat. Op basis van de schade zoals zichtbaar op de foto’s van de plaats
delict is de ordegrootte van de hoeveelheid ontploft flitspoeder geschat op 500 gram.
De veiliggestelde restanten [AAMO5415NL en AAMO5418NL] geven enkele
aanwijzingen over de opbouw van de explosieve constructie (m.n. de materiaalkeuze
van de container: papier en duct-tape). Van dergelijke explosieve constructies is bekend dat ze over het algemeen een verwoestend effect op de directe omgeving hebben. Wanneer de explosieve constructie tegen een object aan ontploft, zal dit object vrijwel zeker beschadigd raken door de druk en de hitte van de explosie. De ernst van de beschadiging is afhankelijk van de specifieke eigenschappen van het object. Ook objecten tot op een afstand van tientallen meters van het explosief kunnen beschadigd raken door de explosie. Met name wanneer ze weggeblazen worden door de drukgolf of geraakt worden door brokstokken van andere objecten. De explosieve constructie kan tot dodelijk letsel leiden. Wanneer dit explosief in iemands handen ontploft, zal die persoon het niet overleven door de drukgolf en de hitte die vrijkomen. Voor personen tot op enkele meters afstand van het explosief bestaat om dezelfde reden ook een aanzienlijke kans op ernstig, zeer ernstig of dodelijk letsel. Afhankelijk van specifieke omstandigheden kan voor personen tot op tientallen meters afstand een kans bestaan op gehoorschade (door de knal) en diverse soorten letsel door rondvliegende brokstukken.
2. Wat was het gevaar voor personen die tijdens de explosie in de woning aanwezig
waren?
Het gevaar voor personen in de woning was direct gerelateerd aan waar ze zich
bevonden ten tijde van de explosie. Als een persoon zich in de hal van de woning zou hebben bevonden, op het moment dat het explosief daar afging, zou deze persoon vrijwel zeker zeer ernstig tot dodelijk letsel hebben opgelopen. Voor een persoon in de woonkamer bestond gevaar voor letsel tot ernstig letsel door rondvliegende brokstukken en op tijdelijke tot blijvende gehoorschade door de drukgolf. Voor een persoon op de trappen, de overloop op de eerste verdieping en de open tweede verdieping bestond er ook een gevaar voor tijdelijke tot blijvende gehoorschade. Voor een persoon op de trap bestond er tevens gevaar voor indirect gerelateerd letsel als gevolg van bijvoorbeeld een val van de trap door de explosie. Voor personen in de slaapkamers bestond er gevaar voor tijdelijke tot blijvende gehoorschade en/of gevaar voor trauma door een botsing met de deuren die de slaapkamers zijn in geblazen. Ik kan geen inschatting maken van de ernst van het letsel dat ze hierdoor hadden kunnen oplopen. [5]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen uitwerken verdachte verhoorvan verdachte [medeverdachte] op 30 maart 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
[verbalisant 4] : Vraag en/of opmerking verbalisant [verbalisant 4]
[medeverdachte] : Antwoord en/of opmerking verdachte [medeverdachte]
[verbalisant 4] : Wij doen onderzoek naar een zaak op [woonplaats] . Dat heeft te maken met een explosie in een woning op de [straat] . [6]
: Toen vroeg ie of ik in ieder geval een muts mee kon nemen en zwarte kleren. Of in ieder geval een trui ofzo. En ductape had ie nodig en dat heb ik meegenomen. … Hij wou in ieder geval even een euh... Ja, even een pakketje gemaakt. Daar deed ie ductape omheen. Daar deed ie met een mes een lont in. Dus toen zijn we uiteindelijk ingestapt en er heen gereden. [7]
[verbalisant 4] : En op welk moment zei ie tegen jou dat ie dit gemaakt had voor dat adres, zeg maar?
: Ja, over dat euh, over dat adres enzo... Kijk, ik weet ook niet welk huis of precies waar het over ging, maar euh hij had wat gezeik gehad en hij wou die mensen laten schrikken in ieder geval.
[verbalisant 4] : Wanneer heeft ie dat tegen jou gezegd?
: Ja, gewoon in de box volgens mij dat ie dat aan het maken was ofzo voordat ie dat tegen... Ik weet niet of... Ik weet het echt niet precies, maar dat ie het gezegd heeft, dat weet ik wel. Maar euh precies wanneer weet ik ook echt niet. Maar volgens mij misschien in de box of onderweg heeft ie het wel gezegd.
[verbalisant 4] : Okay, kan je je nog herinneren wat voor problemen ie had of wat ie gezegd heeft daarover?
: Nou, ik weet natuurlijk niet euh... Ik weet het ook niet precies, maar ik wist natuurlijk wel dat ze natuurlijk euh... Ik heb dat natuurlijk zelf even niet gezien, maar ik heb wel gehoord dat er een hoop gezeik was over Facebook ofzo dat euh... Die jongens waren gezien ofzo op Facebook en dat er een vrouw dat op internet gezet had ofzo. [8]
[verbalisant 4] : Hadden jullie allebei een muts en handschoenen aan?
: Ja.
[verbalisant 4] : Okay, en toen?
: Ja, toen zijn we gewoon gegaan. Die handschoenen had hij al aan. [9]
[verbalisant 4] : Bij de box gaf hij het pakketje al aan jou?
: Ja.
[verbalisant 4] : En jij had het pakketje al die tijd in je hand?
: Volgens mij wel, ja.
: Volgens mij heeft hij hem aan mij gegeven bij de box dat wij instapten.
[verbalisant 4] : Nou, dan gaan we even naar de [straat] en dan stopt het voertuig.
: Ja. [10]
: Toen heb ik nog gevraagd of ik het voor de deur moest gooien. Toen zegt ie: “Gooi maar door de brievenbus naar binnen, want anders dan schrikken ze er nog niet van.” ... Hij zegt van: “Als je het voor de deur gooit, dan heb je kans dat ze er alleen maar wakker van worden.” Hij zegt: “Maar ze moeten wel even goed wakker worden.” Even laten schrikken, zegt ie. [11]
: Toen zegt hij: “Hij moet wel even naar binnen toe.”
: Hij zegt: “Want anders dan euh worden ze misschien amper wakker ervan of schrikken ze er misschien wel allemaal niet euh, niet genoeg.” [12]
: Ja, toen ben ik uitgestapt en toen heb ik hem in de brievenbus gedaan. [13]
[verbalisant 4] : Okay, en toen ben je alleen naar de voordeur gelopen?
: Ja.
[verbalisant 4] : Okay. En toen?
: Ja, toen heb ik hem aangestoken en hem gewoon door de brievenbus heen gedaan. Toen ben ik weer ingestapt en toen waren wij euh... Ja, we waren amper een paar meter weg... Of op de hoek, zeg maar. Net een stukje vooruit en daar kun je omheen rechtsaf weer en toen plofte ie al. [14]
: We hoorden zo'n harde klap. … Hij had tegen mij gezegd dat ik m'n bek moest houden en dat had ie later weer een keer gedaan. [15]
Een
proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte]op 7 september 2020 bij de rechter-commissaris:
Op vragen van mr. Overes:
Hoe zeker bent u van de grote van het pakketje? de lengte, de breedte, de dikte?
Ik kreeg het in mijn hand gedrukt, dus weet ik hoe groot het was. Hij had er ductape om gedaan.
Op vragen van de rechter-commissaris:
Was het pakketje zo groot als uw hand?
Ja.
Hoe weet u dat?
Ik heb het in mijn hand gehad.
Op vragen van de raadsvrouw:
Hoe zeker bent u over de dikte van het pakket?
Ik denk dat het zo dik was als de dikte van mijn hand. Het zal zijn geweest één centimeter of anderhalf centimeter. Het was in ieder geval zo dun of dik als dat het door de brievenbus heen kon
Hebt u in de Audi gereden of [verdachte] ?
De heer [verdachte] reed.
Weet u waarom [verdachte] zelf reed?
Nee. Ik dacht dat zijn bedoeling was dat ik zou gaan rijden. Het lijkt alsof hij mij voor zijn karretje heeft gespannen en mij erin geluisd heeft.
U zei dat de heer [verdachte] had gezegd dat hij mensen wilden laten schrikken. Weet u nog wat jullie met elkaar hebben afgesproken daarover?
Hij wilde die mensen laten schrikken. … Het ging over dat facebookbericht en dat hij dat vervelend vond.
Heeft u bij [verdachte] geverifieerd bij welk huis het pakketje door de brievenbus moest?
Hij wees het huis aan.
Op vragen van mr. Overes:
Hoe hebt u het pakketje aangestoken?
Met een aansteker. Die kwam uit de auto.
U verklaart dat [verdachte] vol gas wegreed. Hoe klonk die auto toen die wegreed?
Hij gaf gewoon gas, weg. [16]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een
proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1]van 5 maart 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
V: Hebben ze het over die bom zelf gehad?
A: Ja, dat is wel besproken. Ik weet echt niet meer wanneer of waar dit besproken is. Maar [verdachte] heeft tegen mij gezegd: “We hebben er drie in gegooid, omdat we dachten dat één niet genoeg was”. [17]
Een
proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1]op 24 augustus 2020 bij de rechter-commissaris:
Raadsman:
Op 17 februari (pagina 1428) heeft u verklaard dat: van "weet jij ook hoe ze te werk zijn gegaan"- tot “omdat ze niet zeker weten dat één genoeg was". Kunt u zich dit gesprek met de politie herinneren?
Ik kan mij dat wel herinneren, maar niet woordelijk.
Kunt u zich herinneren dat [medeverdachte] en [bijnaam][de rechtbank begrijpt: verdachte]
zeiden dat ze er drie door de bus hadden gedaan omdat ze niet wisten of één genoeg was?Ik heb het van beiden gehoord. Van [bijnaam] heb ik het in ieder geval in de man-cave gehoord. [medeverdachte] kwam daar niet zo vaak. Er wordt wel eens gesproken. Zodoende is dat een keer ter sprake gekomen.
Mr. Smeets:
Heeft u specifiek van [medeverdachte] gehoord dat “ze” er drie door de bus hebben gegooid?
Ja.
Weet u nog waar dat was?
Dat was in de tijd dat hij gezocht werd. Hij zei toen ook dat er drie zijn in gegaan. [18]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de volgende gang van zaken:
  • verdachte is in de nacht van 3 november 2019 met medeverdachte [medeverdachte] naar de woning aan de [adres] te [woonplaats] gereden. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] een pakket met explosief in handen gegeven;
  • bij de woning heeft medeverdachte [medeverdachte] het pakket met een explosief (bevattende flitspoeder) aangestoken en door de brievenbus van de daar gelegen woning geduwd, waarna dat op de mat achter de voordeur van de woning is ontploft;
  • de bewoners van de woning, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , een gezin met twee kinderen van 10 jaar en 7 jaar oud, lagen ten tijde van de ontploffing te slapen in de slaapkamers op de eerste verdieping;
  • de ontploffing heeft grote schade aan de woning veroorzaakt. Onder meer zijn op de eerste verdieping de drie slaapkamerdeuren (die de kamers indraaien) uit de ophanging geblazen en enkele meters naar achteren terecht gekomen, waarbij de slaapkamerdeur van de kamer van het jongste kind half over het bed heen stond;
  • zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] hebben nadien verklaard dat ze er ‘drie’ door de bus hadden gedaan, omdat ze niet wisten of ‘één’ genoeg was;
  • volgens nader onderzoek van het NFI was het gevaar voor personen in de woning ten tijde van de explosie direct gerelateerd aan waar ze zich bevonden. Voor personen in de slaapkamers bestond er gevaar voor tijdelijke tot blijvende gehoorschade en/of gevaar voor trauma door een botsing met de deuren die de slaapkamers zijn in geblazen.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet had op zwaar lichamelijk letsel bij de leden van het gezin [gezin] , waarmee sprake zou zijn van een poging tot zware mishandeling. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende bewijs dat verdachte vol opzet had op zware mishandeling, maar wel dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals het hier subsidiair ten laste gelegd zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In het licht van bovenstaand kader wordt het volgende overwogen. Verdachte is midden in de nacht met medeverdachte [medeverdachte] naar de woning aan de [adres] in [woonplaats] gereden. Medeverdachte [medeverdachte] heeft een hem door verdachte aangereikt explosief met flitspoeder door de brievenbus van voornoemde woning geduwd en tot ontploffing gebracht. De leden van het gezin [gezin] lagen op dat moment in deze woning te slapen. De ontploffing heeft een enorme schade veroorzaakt aan de woning. Uit de rapportage van het NFI van 18 juni 2020 leidt de rechtbank af dat hierbij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de leden van het gezin [gezin] aanwezig is geweest, omdat er voor personen in de slaapkamers ten tijde van de explosie gevaar bestond voor blijvende gehoorschade en gevaar voor trauma door een botsing met de deuren die de slaapkamers zijn in geblazen. Indien er iemand ten tijde van de ontploffing in de woonkamer was geweest, bestond er voor diegene het gevaar op letsel tot ernstig letsel door rondvliegende brokstukken en op tijdelijke tot blijvende gehoorschade door de drukgolf. Voor een persoon op de trap bestond er tevens gevaar voor indirect gerelateerd letsel als gevolg van bijvoorbeeld een val van de trap door de explosie.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen hebben besloten om ‘drie’ door de brievenbus te gooien in plaats van ‘één’, omdat ze niet wisten of ‘één’ genoeg was. Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich er van bewust waren dat het pakket gevaarlijk was en dat zij samen hebben gesproken over de hoeveelheid explosieven die door de brievenbus naar binnen moesten worden gegooid om een voldoende stevig effect te hebben en daarin een bewuste afweging hebben gemaakt. Door dit pakket met een aangestoken lont door de brievenbus aan de [adres] te duwen, is bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het pakket met explosieven een ontploffing teweeg zou brengen en dat hierdoor de woning en goederen beschadigd konden raken, evenals dat de aanwezige personen zwaar lichamelijk letsel konden oplopen.
Voorbedachten rade
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van voorbedachten rade bij verdachte. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen, of het genomen, besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het voorgenomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
In dit verband acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachte heeft in de avond van 2 november 2019 contact opgenomen met medeverdachte [medeverdachte] en hem gevraagd die nacht mee te helpen mensen te laten schrikken naar aanleiding van een Facebookbericht over vuurwerkoverlast op [woonplaats] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft hiermee ingestemd. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] verzocht om hem op te halen, en hierbij een muts en ductape mee te nemen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben gesproken over de hoeveelheid explosieven die ze zouden gebruiken (drie in plaats van één), en verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] het pakket met explosieven in handen gegeven, waarna medeverdachte [medeverdachte] dit pakket bij zich heeft gehouden. Bij de woning aan de [adres] heeft medeverdachte [medeverdachte] het pakket aangestoken en door de brievenbus geduwd.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een vooropgezet plan hebben uitgevoerd. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat verdachte vóórdat het pakket in de brievenbus tot ontploffing is gebracht, heeft kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van deze door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Niet is gebleken van contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat sprake is geweest van voorbedachten rade aan de zijde van verdachte.
Medeplegen
De rechtbank stelt vast dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Zo zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen naar de woning toegereden, waren beiden betrokken bij het door de brievenbus gooien van het explosief en zijn ze vervolgens samen weer weggereden. Verdachte is derhalve aan te merken als medepleger.
Conclusie
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en -overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hierna omschreven in rubriek 5.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair
op 3 november 2019 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
  • een explosief bevattende flitspoeder door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] heeft geduwd en
  • voornoemd explosief in voornoemde woning tot ontploffing heeft gebracht,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

feit 2
op 3 november 2019 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
  • een explosief bevattende flitspoeder door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] te duwen en
  • voornoemd explosief in voornoemde woning tot ontploffing te brengen

en daarvan gemeen gevaar voor de woning gelegen aan de [adres] en gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te duchten was.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Eendaadse samenloop
Van eendaadse samenloop is sprake als een feit in méér dan een strafbepaling valt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake bij het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de eendaadse samenloop van de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair
medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachten raad;
feit 2
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafoplegging komt, een mogelijk op te leggen gevangenisstraf niet langer te laten duren dan vier jaren en een gedeelte van deze straf in voorwaardelijke zin op te leggen. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte een operatie dient te ondergaan in verband met een hernia en dat deze operatie makkelijker en eerder zal kunnen plaatsvinden indien verdachte eerder in vrijheid zal worden gesteld.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft in de nacht van 3 november 2019 samen met een ander een explosief door de brievenbus van een eengezinswoning geduwd. Hij was daarbij in de veronderstelling dat dit de woning was van een vrouw die eerder die week een kritisch facebookbericht over de handel in illegaal vuurwerk te [woonplaats] had geplaatst.
Het explosief is in de hal van de woning van het gezin [gezin] tot ontploffing gekomen en heeft gigantische schade aan de woning en de inboedel veroorzaakt. Het gezin (met twee jonge kinderen) lag ten tijde van de ontploffing te slapen op de eerste verdieping. Zij hadden het gevoel dat er een aanslag op hen werd gepleegd. Dat niemand door de ontploffing gewond is geraakt, is gelet op de enorme ravage puur geluk geweest.
De ontploffing heeft grote gevolgen gehad voor de familie [gezin] , zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring. Zo heeft het gezin zes maanden lang elders moeten wonen en hebben de gezinsleden professionele geestelijke ondersteuning moeten inschakelen om de klap te kunnen verwerken. De heer en mevrouw [slachtoffer 2] kampen met diverse psychische en lichamelijke klachten. De psychische gevolgen voor de kinderen zijn voor de ouders duidelijk merkbaar, al is het nog niet geheel duidelijk in welke omvang. De kinderen hebben slaapproblemen en nachtmerries en hebben een (forse) achterstand opgelopen in hun schoolprestaties. De nog jonge dochter van het gezin is momenteel aangewezen op EMDR therapie. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat midden in de nacht, op zeer lichtzinnige wijze, de veiligheid van de familie [gezin] in hun eigen woning in gevaar is gebracht.
Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachte zijn niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers te weeg gebracht, maar ook in de samenleving en in het bijzonder op [woonplaats] . Als enkel het plaatsen van een onwelgevallig bericht op een sociaal medium mensen als verdachte en zijn medeverdachte tot dit soort extreme acties kan brengen is het einde zoek en kan het idee ontstaan dat elke melding van overlast risico’s voor de eigen veiligheid met zich mee brengt.
Verdachte dient te worden aangemerkt als de intellectuele dader van de bewezen verklaarde feiten. Uit het dossier volgt dat verdachte de initiatiefnemer is geweest en medeverdachte [medeverdachte] bij zijn handelen heeft betrokken. De rol van verdachte bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten is dan ook cruciaal geweest. Verdachte heeft echter tot op de dag van vandaag geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen; hij heeft de rechtbank juist willen doen geloven dat het initiatief niet van hem, verdachte, was uitgegaan, maar van medeverdachte [medeverdachte] . Bovendien heeft verdachte geprobeerd medeverdachte [medeverdachte] ertoe te bewegen zijn mond te houden en getuige [getuige 1] zijn (voor verdachte belastende) verklaring te laten intrekken door hem onder druk te zetten en te bedreigen. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële Documentatie (‘strafblad’) van 13 juli 2020. Hieruit blijkt niet alleen dat verdachte meermalen wegens het plegen van strafbare feiten is veroordeeld, maar (nota bene) ook dat hij slechts enkele weken voorafgaand aan de thans bewezen verklaarde feiten is veroordeeld wegens het overtreden van het Vuurwerkbesluit. De bij dat vonnis aan een gedeeltelijk voorwaardelijk opgelegde taakstraf gekoppelde proeftijd was nog maar enkele dagen voorafgaand aan het plegen van de thans bewezen verklaarde feiten ingegaan. De eerder opgelegde straffen hebben verdachte er dus niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dit in strafverzwarende zin meewegen.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 22 mei 2020, waarin wordt geadviseerd om, indien verdachte schuldig wordt verklaard, te komen tot oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, de (initiërende) rol van verdachte bij het plegen van deze feiten en de omstandigheid dat verdachte deze feiten heeft gepleegd (zeer) kort na een vorige veroordeling en hij bovendien in proeftijd liep, ertoe leidt dat oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Voor het voorwaardelijk opleggen van (een gedeelte van) deze gevangenisstraf, zoals door de raadsman is bepleit, is geen ruimte.
Gelet op al het voorgaande en rekening houdend met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
Gelet op (de duur van) de op te leggen gevangenisstraf, zal het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis worden afgewezen.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.049,45. Dit bedrag is opgebouwd uit € 49,45 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij om hem in een ander deel van de vordering, te weten € 3.500,-, (opgebouwd uit € 1.000,- toekomstige materiële schade en € 2.500,- toekomstige immateriële schade) niet-ontvankelijk te verklaren.
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.549,45. Dit bedrag is opgebouwd uit € 49,45 aan materiële schade en € 6.500,- aan immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij om haar in een ander deel van de vordering, te weten € 3.500,-, (opgebouwd uit € 1.000,- toekomstige materiële schade en € 2.500,- toekomstige immateriële schade) niet-ontvankelijk te verklaren.
[slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.000,-. Dit bedrag is opgebouwd uit immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij om hem in een ander deel van de vordering, te weten € 3.500,- (opgebouwd uit € 1.000,- toekomstige materiële schade en € 2.500,- toekomstige immateriële schade) niet-ontvankelijk te verklaren.
[slachtoffer 4]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.500,-. Dit bedrag is opgebouwd uit immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij om haar in een ander deel van de vordering, te weten € 3.500,- (opgebouwd uit € 1.000,- toekomstige materiële schade en € 2.500,- toekomstige immateriële schade) niet-ontvankelijk te verklaren.
ABN AMRO
ABN AMRO heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 180.615,- aan materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de vier benadeelde partijen kunnen worden toegewezen tot de door hen gevorderde bedragen en dat zij (ieder) voor wat betreft het bedrag van € 3.500,- niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering. De officier van justitie heeft tevens toewijzing gevorderd van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van ABN AMRO
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van ABN AMRO niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Primair ten aanzien van alle benadeelde partijen
In verband met zijn conclusie tot vrijspraak dienen alle benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Subsidiair ten aanzien van [slachtoffer 1]
De vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.049,45. De benadeelde partij dient voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Subsidiair ten aanzien van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
De vorderingen kunnen ieder worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-. De benadeelde partijen dienen voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen.
Subsidiair ten aanzien van ABN-AMRO
De vordering is onvoldoende onderbouwd en behandeling van deze vordering vormt een onevenredige belasting van het strafgeding. Bovendien geldt dat bij bewezenverklaring van enig feit, verdachte de mogelijkheid wil hebben om [medeverdachte] in vrijwaring op te roepen en binnen het strafproces is daar geen mogelijkheid voor. Gelet op het voorgaande dient de behandeling van de vordering aan de civiele kamer van de rechtbank te worden overgelaten.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende met stukken onderbouwd. De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost materiële schade van € 49,45 en immateriële schade ter hoogte van € 5.000,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 5.049,45 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft de toekomstige materiële schade van € 1.000,- en de toekomstige immateriële schade van € 2.500,- niet-ontvankelijk verklaren. Reden daarvoor is dat niet kan worden uitgesloten dat in de toekomst de schade groter blijkt te zijn geweest.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.049,45, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 2]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende met stukken onderbouwd. De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost materiële schade van € 49,45 is al aan [slachtoffer 1] vergoed en zal daarom worden afgewezen. De immateriële schade ter hoogte van € 6.500,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 6.500,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor wat betreft de toekomstige materiële schade van € 1.000,- en de toekomstige immateriële schade van € 2.500,- niet-ontvankelijk verklaren. Reden daarvoor is dat niet kan worden uitgesloten dat in de toekomst de schade groter blijkt te zijn geweest.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 67 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 3]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende met stukken onderbouwd. De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade ter hoogte van € 5.000,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 5.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor wat betreft de toekomstige materiële schade van € 1.000,- en de toekomstige immateriële schade van € 2.500,- niet-ontvankelijk verklaren. Reden daarvoor is dat niet kan worden uitgesloten dat in de toekomst de schade groter blijkt te zijn geweest.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 4]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende met stukken onderbouwd. De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade ter hoogte van € 6.500,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 6.500,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor wat betreft de toekomstige materiële schade van € 1.000,- en de toekomstige immateriële schade van € 2.500,- niet-ontvankelijk verklaren. Reden daarvoor is dat niet kan worden uitgesloten dat in de toekomst de schade groter blijkt te zijn geweest.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 67 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
ABN AMRO
De rechtbank is van oordeel dat ABN AMBRO haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Het gaat om een aanzienlijk bedrag opgebouwd uit meerdere posten en, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, is er ter terechtzitting niemand namens ABN AMRO verschenen om de vordering toe te lichten. De rechtbank zal daarom de ABN AMRO niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Alsnog nadere behandeling van de vordering, mogelijk door middel van heropening van het onderzoek ter terechtzitting, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 157, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
Benadeelde partijen
De vordering van [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 5.049,45;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover door verdachtes mededader (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 5.049,45 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 60 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
De vordering van [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 6.5000,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover door verdachtes mededader (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering af voor zover deze betrekking heeft op de gestelde materiële schade van € 49,45;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 6.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 67 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
De vordering van [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 5.000,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover door verdachtes mededader (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 60 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
De vordering van [slachtoffer 4]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 6.5000,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover door verdachtes mededader (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 6.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 67 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
De vordering van ABN AMRO
- verklaart ABN AMRO niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. A.M. Crouwel en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 januari 2021.
Mrs. Crouwel en Kool zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de (nader omschreven) tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 3 november 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- een explosief (bevattende flitspoeder) door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] heeft gegooid en/of geduwd en/of
- voornoemd explosief in de voornoemde woning tot ontploffing heeft gebracht,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 3 november 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een explosief (bevattende flitspoeder) door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] heeft gegooid en/of geduwd en/of
- voornoemd explosief in de voornoemde woning tot ontploffing heeft gebracht,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2
hij, op of omstreeks 3 november 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
- een explosief (bevattende flitspoeder) door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] te gooien en/of te duwen en/of
- voornoemd explosief in voornoemde woning tot ontploffing te brengen,
en daarvan gemeen gevaar voor de woning gelegen aan de [adres] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval levensgevaar voor voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 mei 2020, genummerd 2019329076, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 284, 1000 tot en met 1297, 1298 tot en met 1679. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
2.Pagina’s 1008 en 1009
3.Pagina’s 1547-1552
4.Pagina’s 1211-1219
5.Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut: “Explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie in een woning in [woonplaats] op 3 november 2019” van 18 juni 2020, pagina’s 12 en 13
6.Pagina’s 224 en 225
7.Pagina 226
8.Pagina 241
9.Pagina 242
10.Pagina 244
11.Pagina 226
12.Pagina 245
13.Pagina 226
14.Pagina 245
15.Pagina 248
16.Een proces-verbaal van het verhoor van getuige [medeverdachte] op 7 september 2020 bij de rechter-commissaris, pagina’s 4 tot en met 7 (niet genummerd)
17.Pagina 1414.
18.Een proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 1] op 24 augustus 2020 bij de rechter-commissaris, pagina 8.