Het oordeel van de rechtbank
Motivering van het besluit
3. Eisers voeren aan dat de motivering om medewerking te verlenen aan de omgevingsvergunning steeds wisselend is.
4. De rechtbank stelt voorop dat in beroep het bestreden besluit ter toetsing voorligt. Als de motivering van het bestreden besluit afwijkt van het primaire besluit, betekent dat niet dat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen. Gelet op het uitgangspunt van volledige heroverweging van het besluit waartegen bezwaar is gemaakt, had verweerder de ruimte om in het bestreden besluit een ander standpunt in te nemen. De bezwaarschriftprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet gebonden is aan argumenten of omstandigheden die in bezwaar aan de orde zijn gesteld.Eisers hebben verder geen andere gronden aangevoerd die aanleiding geven tot het oordeel dat de motivering van het besluit onvoldoende is of dat verweerder in strijd met een goede procesorde heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bekendmaking van het besluit
5. Eisers voeren aan dat verweerder zich niet heeft gehouden aan artikelen 3.8 en 3.9 van de Wabo. Eisers zijn hierdoor in hun belangen geschaad.
6. Op grond van artikel 3.8 van de Wabo geeft het bevoegd gezag bij de toepassing van titel 4.1 van de Awb tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Het vermeldt daarbij de in artikel 3.1, tweede lid, bedoelde datum waarop de aanvraag is ontvangen.
7. Op grond van artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
8. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van 23 juni 2020 is gepubliceerd op 26 juni 2020. Het besluit van 25 juni 2020 om de omgevingsvergunning te verlenen is op 29 juni 2020 gepubliceerd. De rechtbank overweegt dat de bepalingen in de artikelen 3.8 en 3.9 van de Wabo geen volgorde voorschrijven. Uit deze bepalingen volgt dus niet dat er pas na de bekendmaking van de aanvraag van de omgevingsvergunning mag worden beslist op de aanvraag. Artikel 3.9 van de Wabo geeft slechts een beslistermijn en schrijft voor dat het besluit op dezelfde manier gepubliceerd moet worden als de publicatie van de aanvraag. Het feit dat het primaire besluit is genomen voordat de aanvraag is gepubliceerd, is daarom niet in strijd met de artikelen 3.8 en 3.9 van de Wabo. Eisers zijn hierdoor ook niet in hun belangen geschaad. Omdat de vergunning is verleend met de reguliere voorbereidingsprocedure was er geen wettelijke mogelijkheid tot inspraak voordat het besluit zou worden genomen. Ook is de bezwaarperiode door de handelswijze van verweerder niet ingekort. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eisers voeren aan dat er geen sprake is van een tijdelijke behoefte van de noodlokalen voor een periode van vijf jaar.
10. De rechtbank overweegt dat een tijdelijke vergunning verleend kan worden op grond van artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In de nota van toelichting bij de wijziging van het Bor in 2014 (Stb. 2014, 333), is onder meer vermeld dat de beperking dat slechts een tijdelijke vergunning kan worden verleend voor een activiteit die voorziet in een tijdelijke behoefte is vervallen. Ook vanwege een activiteit die voorziet in een permanente behoefte, is het mogelijk om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen. Het hoeft slechts feitelijk mogelijk en aannemelijk te zijn dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd, omdat namelijk anders impliciet de activiteit voor onbepaalde tijd zou worden vergund, aldus de nota van toelichting.
11. Gelet op het voorgaande is de stelling van eisers dat er geen sprake is van een tijdelijke behoefte niet van belang voor de beoordeling van de vraag of verweerder met toepassing van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor de duur van vijf jaar. Nu tussen partijen niet in geding is dat de noodlokalen makkelijk verwijderd kunnen worden, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor de duur van vijf jaar. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eisers voeren verder aan dat de plaatsing van de nieuwe gebouwen voor toename van parkeeroverlast bij het bedrijf van eisers zal zorgen.
13. De rechtbank stelt voorop dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is getoetst aan het bestemmingsplan ‘ [.] ’. Omdat de goothoogte van de noodlokalen iets hoger is dan het bestemmingsplan voorschrijft, is er sprake van strijd met het bestemmingsplan. Voor het overige is het plan niet in strijd met het bestemmingsplan. Dat betekent dat verweerder voor dat deel van het bouwplan geen beleidsruimte heeft en de omgevingsvergunning moet verlenen als de aanvraag verder voldoet aan de voorschriften uit het Bouwbesluit en de bouwverordening en in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand. Het voorgaande betekent ook dat de ruimtelijke effecten van wat reeds op grond van het bestemmingsplan is toegestaan buiten beschouwing moeten blijven. Omdat het bouwplan alleen wat betreft de goothoogte van de noodlokalen afwijkt van het bestemmingsplan, mag verweerder dus alleen rekening houden met de ruimtelijke gevolgen van die overschrijding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat er op dit punt geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft onder andere overwogen dat de hogere goothoogte ruimtelijk aanvaardbaar is omdat deze de maximale bouwhoogte niet overschrijdt, de overschrijding van de goothoogte gering is, de noodlokalen niet grenzen aan openbaar gebied en op ruime afstand zijn gerealiseerd van het perceel van omwonenden (en eisers). De rechtbank overweegt hierbij dat de vrees voor een toename van parkeeroverlast niet het gevolg is van het afwijken van de in het bestemmingsplan voorgeschreven goothoogte. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen verlenen voor een periode van vijf jaar.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.