ECLI:NL:RBMNE:2021:5995

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
526773 KG ZA 21-494
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenkomst en vertrouwelijkheid in aanbestedingsprocedure

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een aanbestedingsprocedure, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 december 2021 een tussenuitspraak gedaan in een kort geding. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft de Gemeente Almere gedagvaard en een aantal producties ingediend. De tussenkomende partij, een andere besloten vennootschap, heeft verzocht om tussenkomst in de procedure en om toegang tot de ongecensureerde dagvaarding en producties. De eiseres heeft geweigerd om deze stukken ongecensureerd te verstrekken, met een beroep op bedrijfsvertrouwelijkheid. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de tussenkomende partij recht heeft op de ongecensureerde dagvaarding, maar dat de eiseres een beroep op vertrouwelijkheid kan doen voor bepaalde producties. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten dat de zaak naar een andere rechter moet worden verwezen, omdat hij kennis heeft genomen van vertrouwelijke stukken en de tussenkomende partij geen toestemming heeft gegeven voor het wijzen van een vonnis op basis van deze stukken. De uitspraak benadrukt het belang van hoor en wederhoor in het procesrecht en de noodzaak om vertrouwelijke informatie te beschermen in aanbestedingsprocedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/526773 / KG ZA 21-494
Vonnis in kort geding van 6 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer I] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot tussenkomst subsidiair voeging,
verweerster in het incident houdende een verzoek met betrekking tot de producties 3, 4 en 5,
advocaten mr. G. Verberne en mr. L.A.W.M. Heinsman te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ALMERE,
zetelend te Almere,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot tussenkomst subsidiair voeging,
verweerster in het incident houdende een verzoek met betrekking tot de producties 3, 4 en 5,
advocaten mr. T. van Wijk en mr. L. Bras te Arnhem,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer III] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verzoekster in het incident tot tussenkomst subsidiair voeging,
verzoekster in het incident houdende een verzoek met betrekking tot de producties 3, 4 en 5,
advocaat mr. S.C. Brackmann te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [procesdeelnemer I] , de Gemeente en [procesdeelnemer III] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[procesdeelnemer I] heeft op 27 augustus 2021 een dagvaarding met producties aan de Gemeente betekend en heeft deze op 31 augustus 2021 bij de rechtbank ingediend.
1.2.
Mr. Brackmann heeft op 1 oktober 2021 namens [procesdeelnemer III] een incidentele conclusie houdende een verzoek tot tussenkomst, subsidiair houdende een verzoek tot voeging met producties ingediend. In deze incidentele conclusie heeft [procesdeelnemer III] erop gewezen dat zij alleen een gecensureerde dagvaarding van [procesdeelnemer I] heeft ontvangen. Zij stelt zij zich op het standpunt dat, indien zij eenmaal is toegelaten als procespartij, recht heeft op het volledige procesdossier, waaronder de volledige, ongecensureerde dagvaarding en de daarbij behorende producties. Om de mondelinge behandeling goed te kunnen voorbereiden heeft zij de voorzieningenrechter daarom verzocht voorafgaand aan de mondelinge behandeling te beslissen op het verzoek tot interventie. [procesdeelnemer III] heeft in deze conclusie ook een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen.
1.3.
De mondelinge behandeling zou aanvankelijk plaatsvinden op 25 oktober 2021. De griffier heeft namens de voorzieningenrechter [procesdeelnemer I] bij e-mail van 4 oktober 2021 verzocht schriftelijk op het verzoek van [procesdeelnemer III] te reageren en daarbij in ieder geval te laten weten:
- of [procesdeelnemer I] bezwaar heeft tegen de tussenkomst/voeging van [procesdeelnemer III] en zo ja, waarom, en
- of [procesdeelnemer I] , indien zij daartegen geen bezwaar heeft, bereid is om de processtukken voor de mondelinge behandeling aan mr. Brackmann te sturen, en wanneer zij daartoe niet bereid is aan te geven wat daarvoor de reden is.
1.4.
[procesdeelnemer I] heeft zich bij e-mail van 6 oktober 2021 van mr. Verberne op het standpunt gesteld dat op grond van onder meer artikel 7.5 van het Procesreglement kort geding pas op de mondelinge behandeling kan worden beslist over de incidentele vordering en heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter ter zake. [procesdeelnemer I] heeft verder verklaard dat zowel in de dagvaarding als in de verschillende producties passages staan die bedrijfsgevoelige en bedrijfsgeheime informatie bevatten en dat zij daarom niet gehouden en bereid is de processtukken in zijn volledigheid aan mr. Brackmann te versturen. Openbaring van deze informatie aan [procesdeelnemer III] levert volgens [procesdeelnemer I] bijzonder ernstige schade op aan haar concurrentiepositie. [procesdeelnemer I] heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht in te stemmen met het delen van een ‘opgeschoonde’ (lees: deels zwartgemaakte) versie van de processtukken aan [procesdeelnemer III] op het moment dat beslist wordt dat [procesdeelnemer III] formeel partij is. Indien de voorzieningenrechter op dit moment niet instemt met dit verzoek, verzoekt [procesdeelnemer I] haar de gelegenheid te geven dit verzoek op de mondelinge behandeling toe te lichten voordat zij wordt gehouden enige processtukken met [procesdeelnemer III] te delen, anders dan de al met [procesdeelnemer III] gedeelde opgeschoonde dagvaarding.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft partijen bij e-mail van 11 oktober 2021 bericht dat het incident tot tussenkomst/voeging aan het begin van de mondelinge behandeling zal worden behandeld en dat hierover dus niet vóór de mondelinge behandeling op 25 oktober 2021 zal worden beslist. Omdat de voorzieningenrechter voor de mondelinge behandeling wil beschikken over dezelfde processtukken als partijen, is mr. Brackmann verzocht de deels zwartgemaakte/gecensureerde processtukken die door [procesdeelnemer III] van [procesdeelnemer I] zijn ontvangen te overleggen.
1.6.
Mr. Brackmann heeft bij e-mail van 11 oktober 2021 de gecensureerde versie van de dagvaarding die zij van [procesdeelnemer I] heeft ontvangen aan de voorzieningenrechter gestuurd, met de vermelding dat zij de producties bij de dagvaarding nog niet had ontvangen.
1.7.
Mr. Brackmann heeft de voorzieningenrechter bij e-mail van 18 oktober 2021 bericht dat zij tot op heden geen producties heeft ontvangen. Zij had van mr. Verberne begrepen dat hij de instructies van de voorzieningenrechter zo opvat dat de deels zwartgemaakte producties alleen aan de voorzieningenrechter zullen worden verstrekt en pas ter zitting aan [procesdeelnemer III] (of niet, in aangepaste vorm). Mr. Brackmann heeft te kennen gegeven dat zij de instructie van de voorzieningenrechter zo heeft opgevat dat de deels zwartgemaakte producties wèl voor de zitting aan haar worden verstrekt en dat zij deze producties ook moet verstrekken aan de voorzieningenrechter. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht hierover duidelijkheid te verschaffen.
1.8.
De voorzieningenrechter heeft partijen bij e-mail van 19 oktober 2021 bericht dat op de zitting een beslissing zal worden genomen over de uit te wisselen stukken en dat nog niet is beslist dat ook alle producties aan mr. Brackmann moeten worden verstrekt. De stukken die al wel zijn verstrekt maar zijn zwart gemaakt, dienen ook aan de voorzieningenrechter te worden verstrekt.
1.9.
[procesdeelnemer I] heeft bij brief van 20 oktober 2021 de deels zwart gemaakte producties aan de voorzieningenrechter gestuurd met de mededeling dat deze ook aan mr. Brackmann zullen worden verstrekt. Het gaat daarbij om de producties 3, 4a, 4b en 4c en 5.
1.10.
De geplande mondelinge behandeling heeft op 25 oktober 2021 geen doorgang gevonden omdat de voorzieningenrechter zich heeft moeten verschonen. De mondelinge behandeling is verplaatst naar 22 november 2021.
1.11.
Mr. Brackmann heeft op 11 november 2021 namens [procesdeelnemer III] een incidentele conclusie houdende een verzoek met betrekking tot de producties 3, 4 en 5 van [procesdeelnemer I] ingediend. Zij heeft erop gewezen dat [procesdeelnemer I] de producties 3, 4 en 5 aan haar heeft verstrekt, maar dat deze volledig zijn zwartgemaakt. Hiermee beschikt [procesdeelnemer III] feitelijk niet over de stukken en handelt [procesdeelnemer I] in strijd met het uitgangspunt dat alle partijen recht hebben op de stukken waarop [procesdeelnemer I] zich beroept. [procesdeelnemer III] is van mening dat [procesdeelnemer I] haar beroep op bedrijfsvertrouwelijkheid van deze stukken onvoldoende heeft onderbouwd. [procesdeelnemer III] vordert daarom primair dat de producties 3, 4 en 5 van [procesdeelnemer I] bij de behandeling van het kort geding buiten beschouwing worden gelaten althans dat de voorzieningenrechter ten nadele van [procesdeelnemer I] oordeelt waar (onderdelen van) de producties 3, 4 en 5 relevant zijn en die niet ook aan [procesdeelnemer III] zijn verstrekt. [procesdeelnemer III] vordert subsidiair - kort samengevat - [procesdeelnemer I] te gebieden de producties 3, 4 en 5 alsnog volledig en ongecensureerd aan [procesdeelnemer III] te verstrekken.
1.12.
De voorzieningenrechter heeft ter instructie van de mondelinge behandeling van het kort geding partijen, [procesdeelnemer I] , de Gemeente en [procesdeelnemer III] , bij e-mail van 18 november 2021 geschreven dat uitgangspunt is dat de tussenkomende partij de beschikking krijgt over de processtukken en dat dit betekent dat [procesdeelnemer I] de ongecensureerde dagvaarding onverwijld aan [procesdeelnemer III] moet verstrekken. Ten aanzien van de producties kan [procesdeelnemer I] een beroep op de vertrouwelijkheid doen. De voorzieningenrechter heeft erop gewezen dat, als dat beroep op vertrouwelijkheid terecht is en partijen hiervoor geen pragmatische oplossing vinden, dit een goede en efficiënte beoordeling zal compliceren omdat de voorzieningenrechter reeds kennis heeft genomen van de vertrouwelijke stukken en geen vonnis zal kunnen wijzen indien [procesdeelnemer III] daar geen toestemming voor verleent (art. 22 lid 6 Rv). Er zal dan een andere rechter benaderd moeten worden die geen kennis van de betreffende producties heeft en in het kader van de beoordeling van de vordering een beslissing dient te nemen die hij/zij geraden acht. De voorzieningenrechter heeft partijen verzocht hem op de hoogte te stellen van een - hopelijk - door hen te bereiken pragmatische oplossing.
1.13.
Mr. Verberne heeft zich bij e-mail van 19 november 2021 op het standpunt gesteld dat het bericht van de voorzieningenrechter van 18 november 2021 strijdig is met de eerdere beslissing van de rechtbank van 19 oktober 2021. [procesdeelnemer I] beroept zich nog steeds op de vertrouwelijkheid van de overgelegde documenten, omdat zowel in de dagvaarding als in de verschillende producties passages staan die onmiskenbaar bedrijfsgevoelige en bedrijfsgeheime informatie bevatten. Mr. Verberne heeft daarbij onder meer gewezen op het arrest Klaipédos - Litouwen van het HvJEU van 7 september 2021 (C-927/19) ter bevestiging van het arrest Varec SA - België van 14 februari 2008 (C-450/06).
1.14.
Op 22 november 2011 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.
1.15.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het incident tot tussenkomst subsidiair voeging

2.1.
[procesdeelnemer III] vordert primair haar toe te staan tussen te komen in het kort geding tussen [procesdeelnemer I] en de Gemeente en subsidiair haar toe te staan zich te voegen aan de zijde van de Gemeente in dit kort geding, met veroordeling van [procesdeelnemer I] en/of de Gemeente in de kosten van het incident.
2.2.
De primaire incidentele vordering van [procesdeelnemer III] strekkende tot tussenkomst in het geding tussen [procesdeelnemer I] en de Gemeente is op de wet gegrond. [procesdeelnemer III] heeft bij haar vordering tot tussenkomst voldoende belang. [procesdeelnemer I] en de Gemeente hebben tegen deze incidentele vordering op zich geen bezwaar gemaakt. [procesdeelnemer I] heeft wel bezwaar gemaakt tegen de consequenties die [procesdeelnemer III] daaraan verbindt, namelijk dat zij dan de beschikking dient te krijgen over het volledige procesdossier, maar dit bezwaar staat los van de vraag of [procesdeelnemer III] op grond van de wet in deze procedure tussen mag komen en of zij daarbij voldoende belang heeft. De vordering tot tussenkomst zal daarom worden toegewezen en [procesdeelnemer III] wordt toegelaten als tussenkomende partij. De proceskosten in het incident zullen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij haar eigen kosten in het incident zal hebben te dragen.

3.De exceptie tot onbevoegdheid

3.1.
[procesdeelnemer III] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank Midden-Nederland onbevoegd is om van deze zaak kennis te nemen, omdat de rechtbank Amsterdam in de aankondigingen van deze aanbestedingsprocedure via Tenderned, de website aanbestedingskalender.nl en Tenders Electronic Daily als bevoegde beroepsinstantie is aangewezen.
3.2.
[procesdeelnemer I] stelt dat de rechtbank Midden-Nederland wèl bevoegd is van deze zaak kennis te nemen, omdat deze rechtbank in de Inschrijvingsleidraad als bevoegde beroepsinstantie is aangewezen en de Inschrijvingsleidraad leidend is. [procesdeelnemer I] stelt verder dat zij vooraf met de Gemeente heeft afgestemd dat de rechtbank Midden-Nederland in deze zaak bevoegd is. Voor zover enige tegenstrijdigheid in de aanbestedingsstukken zou leiden tot de conclusie dat partijen ten gevolge daarvan geen overeenstemming hebben bereikt over de aan te wijzen rechtbank, is de rechtbank Midden-Nederland volgens [procesdeelnemer I] ook bevoegd op basis van artikel 99 Rv.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er in de Inschrijvingsleidraad en in de verschillende aankondigingen van deze aanbestedingsprocedure verschillende forumclausules zijn opgenomen. Dit heeft kennelijk bij [procesdeelnemer I] de vraag doen rijzen welke rechtbank bevoegd is en zij heeft alvorens de dagvaarding uit te laten brengen hierover overleg gehad met de Gemeente. De Gemeente heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat zij in dat overleg aan [procesdeelnemer I] heeft gezegd dat de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland aanhangig kon worden gemaakt. De keuze om deze zaak bij de rechtbank Midden-Nederland aanhangig te maken, berust zodoende op een afspraak tussen [procesdeelnemer I] en de Gemeente. Nu de Gemeente is gezeteld binnen het arrondissement van de rechtbank Midden-Nederland, hebben [procesdeelnemer I] en de Gemeente met deze afspraak aangesloten bij de hoofdregel voor het bepalen van de relatieve bevoegdheid die is neergelegd in artikel 99 Rv. De voorzieningenrechter acht zich op basis van deze afspraak bevoegd van deze zaak kennis te nemen. Dit betekent dat de vraag of [procesdeelnemer III] enig belang heeft bij het inroepen van de onbevoegdheid van de rechtbank geen verdere beoordeling behoeft.
4. Het beroep van [procesdeelnemer I] op bedrijfsvertrouwelijkheid en het daarmee samenhangende incident ten aanzien van de producties 3, 4 en 5
de standpunten van partijen
4.1.
[procesdeelnemer I] heeft haar beroep op vertrouwelijkheid ten aanzien van een aantal passages in de dagvaarding en de producties 3 (het plan van aanpak van [procesdeelnemer I] ), 4a (de gunningsbeslissing ten aanzien van perceel 2), 4b (de gunningsbeslissing ten aanzien van perceel 3) 4c (de ‘Toelichting beoordeling kwalitatieve criteria’ die als bijlage bij de gunningsbeslissingen was gevoegd) en 5 (de klacht van [procesdeelnemer I] tegen de gunningsbeslissingen ten aanzien van de percelen 2 en 3) op de mondelinge behandeling kort toegelicht. Zij heeft verwezen naar wat zij hierover in haar e-mails aan de voorzieningenrechter heeft geschreven en heeft benadrukt dat het hier om een kleine markt gaat. Als het plan van aanpak en de ongecensureerde dagvaarding aan [procesdeelnemer III] verstrekt zou moeten worden, dan zou dit volgens [procesdeelnemer I] in strijd zijn met het Klaipédos-arrest. [procesdeelnemer I] heeft gesteld dat het plan van aanpak ook niet per se nodig is om de discussie over de juistheid van de gunningsbeslissingen te voeren en heeft toegelicht dat zij dit plan van aanpak heeft overgelegd om te laten zien hoe serieus en gedetailleerd zij bij haar inschrijving te werk is gegaan.
4.2.
De Gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat [procesdeelnemer III] als tussenkomende partij recht heeft op alle stukken en heeft het belang van een goede voortgang van de procedure benadrukt. Zij heeft aangegeven ermee akkoord te kunnen gaan als het plan van aanpak (productie 3) door [procesdeelnemer I] ingetrokken wordt zodat dat geen onderdeel meer is van het procesdossier.
4.3.
[procesdeelnemer III] heeft haar standpunt gehandhaafd dat zij in principe recht heeft op kennisname van de volledige ongecensureerde dagvaarding en producties en dat [procesdeelnemer I] haar beroep op bedrijfsvertrouwelijkheid van (delen van) deze stukken onvoldoende heeft onderbouwd. Zij stelt dat het Klaipédos-arrest betrekking had op een andere situatie dan hier aan de orde en zich daarom niet voor overeenkomstige toepassing leent.
de beoordeling van het beroep op bedrijfsvertrouwelijkheid op de mondelinge behandeling
4.4.
Nadat partijen hun standpunten ten aanzien van het beroep van [procesdeelnemer I] op bedrijfsvertrouwelijkheid van de stukken hadden toegelicht en gebleken was dat [procesdeelnemer I] en [procesdeelnemer III] toepassing van artikel 22a lid 3 Rv niet goed werkbaar achtten en na een schorsing van de mondelinge behandeling, heeft de voorzieningenrechter voorop gesteld dat hij in zijn e-mailbericht van 18 november 2021 [procesdeelnemer I] reeds had bevolen de ongecensureerde dagvaarding (zonder producties) aan [procesdeelnemer III] ter beschikking te stellen. Voorts heeft de voorzieningenrechter ter zitting beslist dat het beroep van [procesdeelnemer I] op de bedrijfsvertrouwelijkheid ten aanzien van de producties 3 en 5 wordt gehonoreerd en dat het beroep op bedrijfsvertrouwelijkheid niet wordt gehonoreerd ten aanzien van de gecensureerde dagvaarding en de gecensureerde producties 4a, 4b en 4c. De voorzieningenrechter heeft [procesdeelnemer I] op grond van artikel 22 lid 1 Rv verzocht de dagvaarding en de producties 4a, 4b en 4c ongecensureerd aan [procesdeelnemer III] te verstrekken.
4.5.
Vervolgens heeft [procesdeelnemer I] te kennen gegeven de producties 4a en 4b ongecensureerd aan [procesdeelnemer III] te willen verstrekken, maar de dagvaarding en productie 4c niet. De voorzieningenrechter heeft [procesdeelnemer I] voorgehouden dat hij aan deze weigering de gevolgtrekking kan verbinden die hij geraden acht.
4.6.
Tevens is partijen voorgehouden dat het procesrechtelijke gevolg van het door de voorzieningenrechter gehonoreerde beroep op bedrijfsvertrouwelijkheid van de producties 3 en 5, is dat de voorzieningenrechter kennis draagt van de inhoud van deze stukken en [procesdeelnemer III] niet en dat voor dit geval artikel 22 lid 6 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter de zaak naar een andere rechter moet verwijzen indien [procesdeelnemer III] geen toestemming geeft aan de voorzieningenrechter om op grondslag van deze stukken uitspraak te doen. De voorzieningenrechter heeft [procesdeelnemer III] deze toestemming verzocht en de zitting enige tijd geschorst om [procesdeelnemer III] in de gelegenheid te stellen zich hierover te beraden.
4.7.
Na hervatting van de mondelinge behandeling heeft [procesdeelnemer III] te kennen gegeven dat zij de voorzieningenrechter geen toestemming geeft om mede op grondslag van de vertrouwelijke stukken vonnis te wijzen.
4.8.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens de zitting beëindigd omdat de zaak wegens het ontbreken van de vereiste toestemming van [procesdeelnemer III] niet verder inhoudelijk kan worden behandeld en beslist dat de zaak naar een andere rechter wordt verwezen. Ter nadere motivering van deze beslissing dient het volgende. In deze zaak doet zich eerst de vraag voor of de weigering van [procesdeelnemer I] de ongecensureerde dagvaarding met alle producties aan [procesdeelnemer III] te verstrekken onder het toepassingsbereik valt van artikel 22 Rv. Die vraag laat zich stellen omdat artikel 22 lid 1 Rv betrekking heeft op het bevel van de rechter bepaalde stellingen toe te lichten of bescheiden te overleggen en niet op de verplichting dat partijen aan elkaar de eigen volledige processtukken verstrekken. Die laatste verplichting spreekt voor zich en vloeit voort uit artikel 19 lid 1 Rv, het beginsel van hoor en wederhoor.
4.9.
Het feit dat [procesdeelnemer I] bepaalde delen van de aan de Gemeente betekende dagvaarding en een aantal daaraan gehechte producties voor [procesdeelnemer III] onleesbaar heeft gemaakt en daarbij - voor [procesdeelnemer III] kenbaar - heeft aangegeven dat die delen en producties bedrijfsvertrouwelijke informatie betreffen, heeft grote gelijkenis met een beroep op gewichtige redenen als bedoeld in artikel 22 lid 2 Rv. Vanwege deze gelijkenis is artikel 22 Rv van toepassing op de weigering van [procesdeelnemer I] de ongecensureerde dagvaarding met alle producties aan [procesdeelnemer III] te verschaffen. Dit strookt met artikel 22 lid 7 van het wetsvoorstel (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35.498 nr 2) Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht (Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht) dat als volgt luidt:
7. Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing als een partij de rechter meedeelt dat zij zelf bepaalde stellingen wil toelichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende gegevens in de procedure wil overleggen waarvan uitsluitend de rechter of ook een gemachtigde als bedoeld in artikel 22a kennis mag nemen.
4.10.
De tweede vraag betreft de samenloop van artikel 22 lid 4 en 22 lid 6 Rv omdat de beperkte kennisneming van de dagvaarding en productie 4c niet, en van de producties 3 en 5 wel gerechtvaardigd is. Artikel 22 lid 4 Rv geldt voor de dagvaarding en productie 4c en artikel 22 lid 6 Rv is van toepassing op de producties 3 en 5. Het is de vraag of het maken van de gevolgtrekking als bedoeld in artikel 22 lid 4 Rv aan de rechter is die niet over de vereiste toestemming als bedoeld in artikel 22 lid 6 Rv beschikt. De voorzieningenrechter acht dat niet het geval omdat een gevolgtrekking als bedoeld in artikel 22 lid 4 Rv een uitspraak is als bedoeld in artikel 22 lid 6 Rv althans in ieder geval gevolgen voor de uiteindelijke uitspraak in de zaak zal (kunnen) hebben. Het is om die reden dat de voorzieningenrechter ter zitting voorrang heeft gegeven aan toepassing van artikel 22 lid 6 Rv. Dit strookt met artikel 22 lid 4 Rv van het wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht dat als volgt luidt:
Als de rechter beslist dat de weigering of de beperking niet gerechtvaardigd is, maar een partij blijft weigeren te voldoen aan een bevel als bedoeld in het eerste lid, wordt de zaak voor de verdere behandeling verwezen naar een andere kamer, die uit de weigering van die partij de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
4.11.
Ter zitting heeft [procesdeelnemer I] nog de mogelijkheid geopperd dat de voorzieningenrechter de zaak aan zich zou kunnen houden en hoor en wederhoor eerst herstelt zodra hij op basis van de vertrouwelijke stukken voornemens is een oordeel te vellen dat in het nadeel van [procesdeelnemer III] is. De voorzieningenrechter acht deze mogelijkheid niet werkbaar in kort geding en evenmin in de verhouding tot een tussenkomende partij.
4.12.
Gezien deze uitkomst behoeft het incident van [procesdeelnemer III] ten aanzien van de producties 3, 4 en 5 hier verder geen bespreking meer. Ook zonder het instellen van dat incident had geoordeeld moeten worden over het beroep van [procesdeelnemer I] op artikel 22 Rv. De kosten van die incidentele conclusie komen voor rekening van [procesdeelnemer III] .
bespreking van het beroep van [procesdeelnemer I] op het Klaipédos-arrest
4.13.
Ten aanzien van het beroep van [procesdeelnemer III] op het Klaipédos-arrest wenst de voorzieningenrechter nog het volgende op te merken. Het belang van partijen in aanbestedingszaken dat bedrijfsvertrouwelijke informatie niet met concurrenten wordt gedeeld en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie over dit onderwerp laat onverlet dat de Nederlandse rechter het nationale procesrecht moet toepassen zoals neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waaronder de regeling in artikel 22 Rv waarbij in deze zaak dient te worden aangesloten.
4.14.
Nu de voorzieningenrechter het beroep van [procesdeelnemer I] op bedrijfsvertrouwelijkheid van de producties 3 en 5 heeft gehonoreerd en [procesdeelnemer III] geen toestemming heeft gegeven om mede op grondslag van deze stukken uitspraak te doen, moet deze zaak op grond van artikel 22 lid 6 Rv naar een andere rechter worden verwezen. Het is vervolgens aan deze rechter om aan de weigering van [procesdeelnemer I] om de ongecensureerde dagvaarding en de ongecensureerde productie 4c aan [procesdeelnemer III] te verstrekken de gevolgtrekking te maken die hij of zij geraden acht.
hoe nu verder?
4.15.
De voorzieningenrechter zal bepalen dat de zaak wordt verwezen naar een andere rechter. Daartoe zullen de producties 3 en 5 uit het dossier worden gehaald en aan [procesdeelnemer I] worden teruggestuurd. Voor zover deze stukken ook digitaal zijn ingediend zullen zij uit het systeem van de rechtbank worden verwijderd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident tot voeging/tussenkomst
5.1.
wijst de vordering tot tussenkomst toe;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
in de exceptie van onbevoegdheid
5.3.
verklaart zich bevoegd van deze zaak kennis te nemen;
in het incident ten aanzien van de producties 3, 4 en 5
5.4.
bepaalt dat [procesdeelnemer III] zal worden veroordeeld in de proceskosten te begroten op nihil;
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat eerst de producties 3 en 5 door de griffier aan [procesdeelnemer I] zullen worden teruggestuurd en - voor zover digitaal ingediend - uit de systemen van de rechtbank zullen worden verwijderd en dat daarna een nieuwe datum wordt bepaald voor de mondelinge behandeling van het kort geding door een andere rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken en getekend door mr. H.A.M. Pinckaers op 6 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MS (4185)