ECLI:NL:RBMNE:2021:5975

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
16/324920-20 en 18/730259-19 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop en verlaten van de plaats van het ongeval

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 23 december 2020 roekeloos met een hoge snelheid over de snelwegen A2 en A27 reed. De verdachte reed met snelheden tot 312 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid 100 kilometer per uur was. Tijdens deze rit raakte hij betrokken bij een verkeersongeval waarbij een andere bestuurder, het slachtoffer, om het leven kwam. Na de aanrijding heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij letsel of schade had veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het rijgedrag van de verdachte als roekeloos moet worden aangemerkt, wat resulteerde in een gevangenisstraf van drie jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid van tien jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de ouders van het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het leed dat de ouders is aangedaan zwaar meegewogen in de strafoplegging. De verdachte had eerder al meerdere verkeersdelicten op zijn naam staan, wat de rechtbank in strafverzwarende zin heeft meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/324920-20 en 18/730259-19 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in P.I. Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 maart 2021, 2 juni 2021, 15 juli 2021, 27 september 2021, 8 november 2021 en 24 november 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op 24 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. van Bunnik, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, alsmede de benadeelde partijen en hun raadslieden, mr. W. van Egmond, advocaat te Amsterdam, en mr. L. van Gaalen-van Beuzekom, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 24 november 2021 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 23 december 2020 te Nieuwegein en/of Utrecht en/of Houten en/of Vianen op de A2 en de A27 zich als bestuurder van een personenauto roekeloos dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen, waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en [slachtoffer] werd gedood;
feit 2:op 23 december 2020 te Nieuwegein en/of Utrecht de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander was gedood, dan wel letsel en/of schade aan een ander was toegebracht en/of een ander in hulpeloze toestand heeft achtergelaten;
feit 3:op 23 december 2020 te Utrecht en/of Nieuwegein als bestuurder van een personenauto zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich voor wat betreft de mate van schuld op het standpunt gesteld dat het rijgedrag van verdachte als roekeloos moet worden beschouwd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en 3, omdat niet is voldaan aan het vereiste van causaliteit. Volgens de raadsvrouw kan niet worden vastgesteld dat een gedraging van verdachte de oorzaak is geweest van de klapband of van het feit dat de auto van verdachte vervolgens over de weg is geschoven en tegen de auto van het slachtoffer is gebotst.
Subsidiair heeft zij aangevoerd dat het gedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als roekeloos, omdat niet voorzienbaar was dat een zeer gevaarlijke situatie zou ontstaan door het overschrijden van de maximumsnelheid. Te hard rijden kan gevaarzettend zijn, maar onder de omstandigheden in deze zaak – het was avond en rustig op de weg – is het enkel te hard rijden onvoldoende om te spreken van roekeloos dan wel onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag.
Ook ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte niet wist dat hij het voertuig van het slachtoffer had geraakt dan wel dat zij hierdoor zwaargewond was geraakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3
De verklaringen van verdachte
Ik reed met een hoge snelheid en kreeg toen een klapband. Ik heb geprobeerd om de auto links in de vangrail te sturen. Ik heb gemerkt dat de auto de vangrail raakte. [2]
Ik was de bestuurder van de Audi. Voorbij Vianen zijn we de A2 richting Den Bosch opgegaan. Op de A2 ben ik echt hard gaan rijden. Bij knooppunt Everdingen zijn we gekeerd en terug richting Utrecht gereden. Nadat we waren gekeerd heb ik 312 kilometer per uur gereden. Als ik zag dat het in het verkeer drukker werd, zakte ik in snelheid. Op het moment van het ongeval was ik in snelheid gezakt, want voor ons werd het drukker. Ik reed 270 kilometer per uur en heb toen geremd. Het kan kloppen dat door de auto geregistreerd is dat ik op het moment van de aanrijding 256 kilometer per uur reed. Ik ontken niet dat zich verkeer om mij heen bevond. We waren bezig met een testrit om te kijken hoe hard de auto kon rijden. We hebben klappen gemaakt. Ik weet niet of ik tegen een auto of vangrail aanbotste. We gingen alle kanten op. Na de botsing ben ik weggelopen. [3]
Het plaats delict-onderzoek
Bij het incident waren de volgende voertuigen betrokken:
voertuig 1:
- fabrieksmerk: Peugeot;
- type: 108;
- kenteken: [kenteken] ;
voertuig 2:
- fabrieksmerk: Audi;
- type: RS 6 Avant;
- kenteken: [kenteken] (DE).
Op 23 december 2020 had er een incident plaatsgevonden op de Rijksweg A2, [4] gelegen buiten de bebouwde kom van Nieuwegein. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen bedroeg 100 km/h. Uit de tabellen van het KNMI over 23 december 2020 bleek dat de zonsondergang omstreeks 16.32 uur plaatsvond. De melding van het incident had plaatsgevonden omstreeks 22.50 uur. Het incident had zeer waarschijnlijk vlak voor dit tijdstip plaatsgevonden. Ingevolge artikel 1 van het RVV 1990 had het incident plaatsgevonden bij nacht. [5]
Door onbekende oorzaak scheurde de band van de linkerachtervelg van voertuig 2. Hierdoor raakte de bestuurder de macht over het stuur kwijt en raakte na ongeveer 100 meter de linkergeleiderail. Na het contact met de linkergeleiderail verplaatste voertuig 2 zich naar de rechtergeleiderail. Onderweg kwam voertuig 2 in botsing met voertuig 1. Bij dit verkeersongeval kwam de bestuurder van voertuig 1 om het leven. [6]
Het forensisch omgevingsonderzoek
De Audi passeerde te 22:40:19 uur BP De Kroon langs de A27 bij Nieuwegein. Om de afstand van 23,00 km vanaf BP De Kroon tot aan de plaats van het ongeval af te leggen, moest de bestuurder van de Audi met een gemiddelde snelheid hebben gereden van ongeveer 175 km/h. Bij deze gemiddelde snelheid van 175 km/h dient er rekening mee gehouden te worden dat in dit traject ook de relatief scherpe bocht van de A27 naar de A2 was gelegen en de draai bij de afrit en oprit van Everdingen inbegrepen is. Om dan alsnog een dergelijke gemiddelde snelheid te behalen, is het nodig om doorlopend met snelheden van boven de 200 km/h te rijden. [7]
De verklaring van getuige [getuige 1]
Op 23 december 2020, omstreeks 22.50 uur, bevond ik mij op de Rijksweg A2 in mijn personenauto. Ik werd door een roodkleurige Audi voorzien van een Duits kenteken ingehaald. Ik hoorde toen de auto mij inhaalde dat de motor van de auto ratelde. Ik weet dat dit geluid alleen wordt geproduceerd bij dit soort voertuigen bij snelheden van 250 km/u +. [8]
De verklaring van getuige [getuige 2]
Op 23 december 2020, omstreeks 22.50 uur, reed ik op de A2. Plots zag ik dat er een auto langs mij heen flitste. Hij reed echt met een bloedgang langs mij heen. De rode auto reed denk ik echt met 250 tot 300 km/u. [9]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Causaliteit
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) vereist een causaal verband tussen onder meer de gedraging van verdachte en het verkeersongeval. De causaliteit moet worden beoordeeld aan de hand van het criterium van de redelijke toerekening. Daarbij gaat het om de vraag of het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan verdachte is toe te rekenen. Van belang is of verdachte het verkeersongeval had kunnen vermijden en of verdachte naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs kon voorzien dat zijn gedrag dit gevolg met zich zou kunnen meebrengen.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft met een aanzienlijk hogere snelheid gereden dan was toegestaan. Hij reed tussen de 200 en 250 kilometer per uur, met als topsnelheid 312 kilometer per uur, waar de maximumsnelheid 100 kilometer per uur bedroeg. Vervolgens heeft de auto van verdachte een klapband gekregen, waarna verdachte in de vangrail is gereden. Verdachte werd daarna naar de rechterkant van de rijbaan geslingerd en kwam in botsing met een andere personenauto. Door deze botsing is [slachtoffer] overleden.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte zich er rekenschap van moeten geven dat hij voor zijn medeweggebruikers een zeer gevaarlijke situatie creëerde. Door te rijden met een zeer hoge snelheid wordt de remweg van de auto langer en had verdachte minder tijd om informatie over wat er op de weg gebeurde te verwerken en daarop te reageren. Niet alleen was het voor verdachte daardoor minder goed mogelijk te anticiperen op gebeurtenissen in het verkeer, ook neemt de kans op een ongeval met zeer ernstige gevolgen toe bij een dergelijke, zeer grove snelheidsoverschrijding. Bovendien hoefden andere weggebruikers er niet op te rekenen dat verdachte met een dergelijke hoge snelheid voorbij zou rijden. Hierdoor hadden zij minder tijd om de Audi van verdachte waar te nemen, zeker nu het donker was, en minder gelegenheid om te reageren op de snelheid van verdachte, bijvoorbeeld door uit te wijken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van het handelen van verdachte aan hem kan worden toegerekend.
Mate van schuld van verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde gedragingen van verdachte, gelet op het geheel, de aard en de ernst daarvan, de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval. Bij de vaststelling van de mate waarin verdachte schuld aan het ongeval heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de schuld van verdachte is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in verbinding met artikel 175, tweede lid, WVW. Roekeloosheid is de zwaarste gradatie van schuld. Hiervan is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat verdachte zich hiervan bewust was of had moeten zijn.
Artikel 175, tweede lid, WVW bepaalt dat van roekeloosheid in ieder geval sprake is als het gedrag van verdachte ook als een overtreding van artikel 5a WVW kan worden aangemerkt. Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte artikel 5a WVW heeft overtreden, moet worden beoordeeld of 1) verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, 2) hij dat opzettelijk heeft gedaan, en 3) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
1.
Ernstige schending verkeersregels
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 5a WVW genoemde gedraging, te weten het overschrijden van de krachtens de wet vastgestelde maximumsnelheid. Door deze gedraging van verdachte is, zoals hiervoor onder ‘causaliteit’ al is overwogen, sprake geweest van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag, omdat verdachte een voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregel heeft geschonden. Bij die beoordeling acht de rechtbank relevant dat volgens verdachtes verklaring hij de maximumsnelheid op enig moment met meer dan 200 kilometer per uur heeft overschreden en hij direct voor het ongeval meer dan 150 kilometer per uur te hard reed. Het gaat hier dus om een zeer grove overschrijding van de maximumsnelheid.
2)
Opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW moet het opzet van verdachte gericht zijn op zowel het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Daarbij heeft verdachte ook ter terechtzitting verklaard dat hij bezig was met een testrit om te kijken hoe hard de auto kon en dat hij weet dat hij de 312 kilometer per uur heeft gehaald.
3)
Gevaar te duchten
Voor het vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Gelet op hetgeen hiervoor onder ‘causaliteit’ is overwogen, is het voorzienbaar dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is door met een veel te hoge snelheid op een snelweg te rijden, terwijl op dat moment ook ander verkeer op de snelweg aanwezig was, dat met een aanzienlijk lagere snelheid reed. Het levensgevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt.
Conclusie
De rechtbank is op basis van het geheel van de gedragingen van verdachte van oordeel dat het rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee is de schuldgradatie van roekeloosheid, gelet op wat is bepaald in artikel 175, tweede lid, WVW, gegeven. Dit betekent dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW, zodat het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Ten aanzien van feit 3
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde, te weten het overtreden van artikel 5a van de WVW, heeft begaan.
De rechtbank neemt voor wat betreft de bewezenverklaarde feiten 1 en 3 eendaadse samenloop aan. De feiten leveren een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op. Verdachte wordt daarvan in wezen één verwijt gemaakt, terwijl de strekking van de strafbepalingen in grote mate overeenkomt, namelijk de bescherming van de verkeersveiligheid. Om onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen moet de rechtbank hier in de strafoplegging rekening mee houden.
Ten aanzien van feit 2
Door de gedraging van verdachte is een verkeersongeval veroorzaakt. Op grond van het eerste lid van artikel 7 WVW is het dan verboden om de plaats van het ongeval te verlaten indien daardoor, naar verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden, letsel of schade aan een ander is toegebracht.
Verdachte heeft de auto met een zeer hoge snelheid de vangrail ingestuurd, waarna de auto van links naar rechts over de snelweg is geslingerd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat ook ander verkeer op de snelweg aanwezig was en dat hij meerdere botsingen heeft gevoeld. Gelet daarop kon en mocht verdachte er niet van uitgaan dat hij geen andere voertuigen had geraakt. Verdachte had daarom eerst, nu hij redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en/of schade was toegebracht, onderzoek moeten doen of hij niet tegen een auto was gebotst. In plaats daarvan is verdachte de snelweg overgestoken en weggerend.
Nu verdachte zonder zijn identiteit kenbaar te maken de plaats van het ongeval heeft verlaten en vervolgens niet uit eigen beweging contact heeft gelegd met de politie om alsnog zijn identiteit kenbaar te maken, terwijl hij daar alle gelegenheid toe had, is sprake van een overtreding van artikel 7 WVW. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 23 december 2020 te Nieuwegein, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto (Audio RS6 gekentekend [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, te weten de Rijksweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
- terwijl het donker was,
- met voornoemde personenauto over de Rijksweg A2 met een snelheid van ongeveer 200-250 km/u te rijden, zijnde een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat motorvoertuig toegestane maximumsnelheid van 100 km/u, en
- met die snelheid meerdere auto’s voorbij te rijden en
- waarbij voornoemd motorrijtuig een klapband kreeg en
- zijn voertuig onvoldoende onder controle te houden en
- tegen de vangrail aan de linkerzijde van de rijbaan aan te rijden,
waardoor hij, verdachte, naar de rechterkant van de rijbaan werd geslingerd en daarbij in aanrijding/botsing is gekomen met een andere personenauto (witte Peugeot 108 met kenteken [kenteken] ), waardoor een ander, te weten de bestuurder van die andere personenauto, genaamd [slachtoffer] , werd gedood;
2
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Nieuwegein op de Rijksweg A2, op 23 december 2020 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, letsel en/of schade aan een ander is toegebracht;
3
op 23 december 2020 te Utrecht, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, zijnde een Audi RS6 met Duits kenteken [kenteken] , daarmee rijdende op de weg, te weten de Rijksweg A27 en A2, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- terwijl het donker was,
- met voornoemde personenauto over de Rijksweg A27 en A2 met een snelheid van ongeveer 200-250 km/u te rijden, zijnde met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat motorvoertuig toegestane maximumsnelheid van 100 km/u, en
- met die snelheid meerdere auto’s voorbij te rijden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feiten 1 en 3: de eendaadse samenloop van:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes (6) jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een ontzegging van de rijbevoegdheid van vijf jaar op te leggen voor feit 1, een ontzegging van 2,5 jaar voor feit 2, en een ontzegging van 2,5 jaar voor feit 3.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de uitgangspunten van de LOVS. Bij de zwaarste vorm wordt een gevangenisstraf van acht maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van drie maanden als uitgangspunt genomen. De strafeis van de officier van justitie is volgens de raadsvrouw hoger dan de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Zij verzoekt de rechtbank daarom niet mee te gaan in de eis van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft over een afstand van in ieder geval 23 kilometer met een veel hogere snelheid gereden dan toegestaan. Terwijl de maximumsnelheid 100 kilometer per uur bedroeg, reed verdachte tot 312 kilometer per uur met drie inzittenden. Hij deed dit naar eigen zeggen om te testen hoe hard de auto kon rijden. Uit onderzoek en ook verdachtes verklaring ter zitting blijkt dat hij zowel vóór als na het bereiken van deze topsnelheid met zeer hoge snelheden is blijven doorrijden, terwijl het donker en regenachtig was, en hij diverse medeweggebruikers heeft ingehaald. Daarbij heeft hij de 20-jarige [slachtoffer] aangereden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] ter plaatse is overleden. Hoewel verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat hij aan iemand schade of letsel had toegebracht, heeft verdachte de keuze gemaakt weg te rennen. Hij heeft geen hulpdiensten ingeschakeld. Hij heeft zich in het geheel niet bekommerd om mogelijke slachtoffers. Ook enkele uren na het ongeval, toen hem duidelijk was dat een slachtoffer om het leven was gekomen bij het ongeval dat hij had veroorzaakt, heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij niet meteen had verteld dat hij de bestuurder is geweest van de auto, omdat hij dacht dat hij ermee zou wegkomen. Pas in een laat stadium heeft verdachte bekend dat hij de bestuurder van de auto was. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan en neemt dit in strafverzwarende zin mee.
Door het gedrag van verdachte is onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. De vader en moeder van [slachtoffer] hebben dit onder woorden weten te brengen in hun slachtofferverklaringen. Zij hebben beiden benadrukt dat het voor hen zo onrechtvaardig is dat op deze manier een einde aan het leven van hun dochter is gekomen en dat het zo zinloos is dat zij op deze manier door het toedoen van verdachte is overleden. Het leed van de nabestaanden is verergerd doordat verdachte geen verantwoording heeft willen nemen voor zijn gedrag en gedurende het onderzoek slechts gedwongen door de omstandigheden beperkt opening van zaken heeft gegeven. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht zal doen aan het gemis dat zij en andere nabestaanden hun leven lang nog zullen ervaren.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 21 oktober 2021. Daaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar meermalen is veroordeeld voor verkeersfeiten. De rechtbank neemt dit in strafverzwarende zin mee. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en doen ook ernstig afbreuk aan verdachtes spijtbetuigende houding ter terechtzitting.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 25 augustus 2021, opgesteld door J.P. Sint-Nieklaas. Daaruit blijkt dat de reclassering bij een veroordeling adviseert een (gevangenis)straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden met interventies of toezicht de risico’s te beperken of om gedragsinterventies uit te voeren.
De straf
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de ernst van de feiten, slechts een gevangenisstraf passend. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag bestaan geen oriëntatiepunten van het LOVS, omdat deze gevallen te casuïstisch zijn. De rechtbank heeft daarom gekeken naar wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
Het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van een lange duur is daarnaast geboden om enerzijds recht te doen aan de ernst van het feit en om anderzijds de veiligheid van overige verkeersdeelnemers te beschermen tegen verdachte. Eerdere veroordelingen voor verkeersovertredingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om de verkeersregels op deze grove wijze te overtreden. De rechtbank heeft er weinig vertrouwen in dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van gevaarlijk verkeersgedrag en wil hem voor meerdere jaren uit het verkeer houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een rijontzegging voor de duur van in totaal tien jaar opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de Audi verbeurd moet worden verklaard en de Peugeot terug mag naar de rechthebbende.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten de personenauto (Audi RS6, kenteken [kenteken] ), verbeurd verklaren. Met betrekking tot dit voorwerp zijn de bewezen verklaarde feiten begaan.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten de personenauto (Peugeot, kenteken [kenteken] ) aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt.

10.BENADEELDE PARTIJEN

10.1
Benadeelde partij [benadeelde 1]
, moeder van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 20.000,00, bestaande uit affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde.
10.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
10.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, vanwege de verzochte vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
10.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van € 20.000,00 aan affectieschade. De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Bij het bepalen van het door de benadeelde partij geleden nadeel gaat de rechtbank uit van de normbedragen die in het Besluit vergoeding affectieschade van 20 april 2018 zijn vastgesteld. In dit besluit wordt in het geval van een meerderjarig thuiswonend kind dat als gevolg van een misdrijf is overleden, een forfaitaire vergoeding genoemd van € 20.000,00. Nu de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde misdrijf, waardeert de rechtbank het geleden nadeel door de benadeelde partij op dit bedrag. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven om dit bedrag te matigen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 december 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 135 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
10.2
Benadeelde partij [benadeelde 2]
, vader van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van€ 38.098,13. Dit bedrag bestaat uit € 3.098,13 materiële schade, € 15.000,00 shockschade en € 20.000,00 affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde.
10.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
10.2.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging zich, vanwege de verzochte vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen vanwege de samenloop van shockschade en affectieschade.
10.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
[benadeelde 2] heeft € 1.403,97 gevorderd ter zake van vliegtickets die zijn aangeschaft in verband met de begrafenis van [slachtoffer] in Turkije. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten, voor zover deze zien op de kosten van [benadeelde 2] zelf, naar hun aard binnen de reikwijdte van de kosten van lijkbezorging vallen en dat deze voor toewijzing in aanmerking komen. De schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom toewijzen ter hoogte van € 404,69. Voor zover de vliegtickets zien op andere personen, zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast heeft de benadeelde partij € 885,00 gevorderd voor verhoging van zijn eigen risico en € 809,16 aan gederfd netto inkomen. Deze schadeposten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en ook is komen vast te staan dat de benadeelde partij voornoemde schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen.
Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 december 2020 tot de dag van volledige betaling.
Shockschade
De benadeelde partij heeft € 15.000,00 gevorderd ter zake van shockschade. Van shockschade die voor schadevergoeding in aanmerking komt is slechts onder strikte voorwaarden sprake. Vergoeding daarvan kan plaatsvinden als door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name voordoen indien iemand tot wie het slachtoffer in een nauwe affectieve relatie staat bij het tenlastegelegde is gedood of gewond.
De rechtbank ziet in de overgelegde stukken dat [benadeelde 2] zijn dochter in het mortuarium heeft moeten identificeren. Het is voor de rechtbank zonder meer invoelbaar dat dit schokkend is geweest voor de benadeelde partij. Vanwege de strikte criteria die voor de toewijzing van shockschade gelden, is de rechtbank echter van oordeel dat geen sprake is van een ‘directe confrontatie’ waarin een onverwacht en onverhoeds element zit. Hoe ingrijpend het overlijden van zijn dochter en de gevolgen hiervan voor de heer [benadeelde 2] ook zijn, aan hem kan onder deze omstandigheden geen vergoeding voor shockschade worden toegekend. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn vordering.
Affectieschade
Daarnaast heeft de benadeelde partij vergoeding gevorderd van € 20.000,00 aan affectieschade. De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Bij het bepalen van het door de benadeelde partij geleden nadeel gaat de rechtbank uit van de normbedragen die in het Besluit vergoeding affectieschade van 20 april 2018 zijn vastgesteld. In dit besluit wordt in het geval van een meerderjarig thuiswonend kind dat als gevolg van een misdrijf is overleden, een forfaitaire vergoeding genoemd van € 20.000,00. Nu de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde misdrijf waardeert de rechtbank het geleden nadeel door de benadeelde partij op dit bedrag. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken om dit bedrag te matigen.
Totaal
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 22.098,85 toewijzen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering. Hij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 22.098,85, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 december 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 145 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Parketnummer 18/730259-18
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 14 november 2019 (parketnummer 18/730259-18) is aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk opgelegd.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
De verdediging heeft zich vanwege de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, omdat sprake is van een veroordeling voor een feit van totaal andere orde dan de feiten die verdachte in deze strafzaak worden verweten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. De vordering is derhalve toewijsbaar.
Gelet op de aard en de ernst van de zaak ziet de rechtbank geen aanleiding daarvan af te wijken. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging gelasten.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 33, 33a, 36f, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 5a, 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van drie (3) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • ontzegtverdachte ter zake van het onder feit 1 en 3 bewezen verklaarde
    de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf (5) jaren;
  • ontzegtverdachte ter zake van het onder feit 2 bewezen verklaarde
    de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf (5) jaren;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp
verbeurd:
1 STK Personenauto (totall loss) [kenteken] (g2756211);
- gelast de
teruggave aan de rechthebbendevan het volgende voorwerp:
1 STK Personenauto (totall loss) [kenteken] (g2237617);
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 20.000,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 20.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 135 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 22.098,85;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 22.098,85 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 145 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 18/730259-18
- wijst de vordering toe;
-
gelast de tenuitvoerleggingvan de door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, bij vonnis van 14 november 2019 opgelegde voorwaardelijke
gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Slager, voorzitter, mrs. J.A. Spee en G. Perrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 december 2020 te Nieuwegein en/of Utrecht en /of Houten en/of Vianen, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto (Audio RS6 C7 gekentekend [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, te weten de Rijksweg A27 en A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl het donker was,
- met voornoemde personenauto over de Rijksweg A27 en A2 met een (gemiddelde) snelheid van ongeveer 200-250 km/u te rijden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat motorvoertuig toegestane maximumsnelheid van 100 km/u, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- met die snelheid meerdere auto’s in te halen en/of voorbij te rijden en/of
- zijn snelheid niet te minderen bij het inhalen en voorbijrijden van andere weggebruikers en/of
- ( waarbij) voornoemd motorrijtuig een klapband kreeg en/of
- zijn voertuig onvoldoende onder controle te houden, althans niet met nodige voorzichtigheid te besturen en/of
- met die snelheid tegen de vangrail (aan de linkerzijde van de rijbaan) aan te rijden en/of te botsen,
waardoor hij, verdachte, naar de rechterkant van de rijbaan werd geslingerd en/of daarbij in aanrijding/botsing is gekomen met een andere personenauto (witte Peugeot 108 met kenteken [kenteken] ), waardoor een ander, te weten de bestuurder van die andere personenauto, genaamd [slachtoffer] , werd gedood;
De in deze tenlastelegging gebruikt termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Nieuwegein en/of Utrecht, op de Rijksweg A2, op of omstreeks 23 december 2020, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ) is gedood, danwel letsel en/of schade aan een ander is toegebracht en/of daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
De in deze tenlastelegging gebruikt termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 )
3
hij op of omstreeks 23 december 2020 te Utrecht en/of Nieuwegein en/ Houten en /of Vianen, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, zijnde een Audi RS6 C7 met (Duits) kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, te weten de Rijksweg A27 en A2, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- terwijl het donker was,
- met voornoemde personenauto over de Rijksweg A 27 en A2 met een (gemiddelde) snelheid van ongeveer 200-250 km/u te rijden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat motorvoertuig toegestane maximumsnelheid van 100 km/u, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- met die snelheid meerdere auto’s in te halen en/of voorbij te rijden en/of
- zijn snelheid niet te minderen bij het inhalen en voorbijrijden van andere weggebruikers
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2020417250, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 708. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van verhoor verdachte op 1 maart 2021, pagina 219.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 november 2021.
4.Een proces-verbaal PD-onderzoek van 20 mei 2021, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 250.
5.Een proces-verbaal PD-onderzoek van 20 mei 2021, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 255.
6.Een proces-verbaal PD-onderzoek van 20 mei 2021, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 306.
7.Een proces-verbaal forensisch omgevingsonderzoek van 14 mei 2021, opgesteld door verbalisant [verbalisant 3] , pagina 475.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] op 23 december 2020, pagina 106.
9.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] op 23 december 2020, pagina 100.