ECLI:NL:RBMNE:2021:5974

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
527229
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in kort geding tot schorsing bestuurder afgewezen wegens onvoldoende spoedeisend belang

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben de eisers, bestaande uit twee besloten vennootschappen, vorderingen ingediend in kort geding tegen meerdere gedaagden, waaronder een andere besloten vennootschap en haar bestuurders. De eisers vorderden onder andere de schorsing van een bestuurder en het verbod voor gedaagden om concurrerende werkzaamheden te verrichten. De voorzieningenrechter heeft op 3 december 2021 geoordeeld dat de vorderingen van de eisers niet toewijsbaar zijn, omdat er onvoldoende spoedeisend belang was. De rechtbank concludeerde dat de werkzaamheden van de onderneming van eiseres stil lagen en dat de verzoeken van de eisers voornamelijk voortkwamen uit interne geschillen over de afwikkeling van de samenwerking. De vorderingen tot schorsing van de bestuurder en het verbod op concurrerende activiteiten werden afgewezen. De tegenvorderingen van de gedaagden werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de gedaagden recht hadden op toegang tot de zakelijke rekening en systemen van de onderneming, evenals betaling van de management fee. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden, aangezien de eisers in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/527229 / KL ZA 21-234
Vonnis in kort geding van 3 december 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres sub 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie, hierna te noemen: [eiseres sub 2] ,
advocaat mr. J. de Wrede te Amersfoort,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie, hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
advocaat mr. F. Rientsma,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie, hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
advocaat mr. F. Rientsma,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
advocaat mr. R.M. de Hair te Venlo,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde sub 4] ,
advocaat mr. R.M. de Hair te Venlo,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde sub 5] ,
advocaat mr. R.M. de Hair te Venlo.
Eisers zullen hierna [eiseres sub 1] c.s. worden genoemd en gedaagden worden afzonderlijk aangeduid met [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 oktober 2021 met 28 producties
  • de akte eis in reconventie met 20 producties van gedaagden sub 1 en 2
  • de producties 1 tot en met 11 van gedaagden sub 3 tot en met 5
  • de aanvullende producties van gedaagden sub 1 en 2
  • de mondelinge behandeling van 29 oktober 2021
Mr. De Wrede, mr. Rientsma en mr. De Hair hebben een pleitnota voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling hebben partijen om aanhouding verzocht in verband met schikkingsonderhandelingen. Een schikking is niet bereikt en daarom is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiseres sub 2] (eiseres sub 2) is samen met [gedaagde sub 1] bestuurder en aandeelhouder van [eiseres sub 1] (eiseres sub 1). De heer [A] (hierna: [A] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres sub 2] . [gedaagde sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde sub 1] . Tussen [eiseres sub 1] en [naam eenmanszaak] heeft tot 1 juli 2021 een samenwerkingsovereenkomst bestaan op grond waarvan [gedaagde sub 5] werkzaamheden heeft verricht voor [eiseres sub 1] .
2.2.
Bij [A] is medio 2021 het vermoeden ontstaan dat [gedaagde sub 2] samen met [gedaagde sub 5] een aan [eiseres sub 1] concurrerende onderneming aan het opzetten was, genaamd [gedaagde sub 3] . Volgens [eiseres sub 1] c.s. berokkent [gedaagde sub 1] schade aan [eiseres sub 1] dan wel is zij voornemens schade te berokkenen, door samen met [gedaagde sub 5] [gedaagde sub 3] op te richten c.q. te exploiteren, terwijl [gedaagde sub 1] nog steeds bestuurder en aandeelhouder is van [eiseres sub 1] . Daarbij maken [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 5] gebruik van de bedrijfsgeheimen van [eiseres sub 1] . Volgens [eiseres sub 1] c.s. maakt [gedaagde sub 1] zich hiermee schuldig aan wanbeleid en onrechtmatig handelen. Om die reden vordert [eiseres sub 1] c.s. – kort gezegd – om [gedaagde sub 1] als bestuurder te schorsen (vordering I.), haar stemrecht te schorsen (vordering III.) en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tijdens deze schorsing geen bestuurshandelingen mogen verrichten (vordering II.).
2.3.
[eiseres sub 1] c.s. vordert jegens alle gedaagden een verbod om gedurende twee jaar zowel direct als indirect klanten/prospects van [eiseres sub 1] te benaderen dan wel voor die klanten werkzaamheden te verrichten, al dan niet tegen betaling (vordering IV.). Ook vordert [eiseres sub 1] c.s. een voorschot op haar schade van € 50.000,00 (vordering V.) en een opgave van partijen die zijn benaderd om werkzaamheden voor te verrichten (vordering VI.). Een en ander met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten (vordering VII. en VIII.).
2.4.
Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zit het anders. Tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders op 9 maart 2021 is een geschil ontstaan tussen [gedaagde sub 2] en [A] over een managementvergoeding waar [A] meende recht op te hebben. Uiteindelijk is de vergadering besloten met de wens van [A] om de samenwerking te beëindigen en [eiseres sub 1] te ontvlechten. [gedaagde sub 2] heeft weliswaar oriënterende gesprekken met [gedaagde sub 5] gevoerd, maar dat diende slechts als back-up plan voor het geval dat [A] zijn aandelen in [eiseres sub 1] niet wilde overdragen aan [gedaagde sub 2] . Van oprichting c.q. exploitatie van een concurrerende onderneming – en daarmee onrechtmatig handelen – is dan ook geen sprake, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres sub 2] bestaat geen aandeelhoudersovereenkomst, zodat [gedaagde sub 2] niet aan enig concurrentiebeding is gehouden. [A] heeft volgens [gedaagde sub 2] de zakelijke rekening van [eiseres sub 1] leeggehaald, reden waarom [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in reconventie het saldo van de zakelijke rekening terugvorderen van [eiseres sub 2] . Ook vorderen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] – kort samengevat – dat [gedaagde sub 2] weer toegang krijgt tot de bankrekening van [eiseres sub 1] en de computersystemen. Daarnaast vorderen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] betaling van de management fee over de maanden juli, augustus en september 2021 en vorderen zij dat een aantal auto’s op naam wordt gesteld van [eiseres sub 2] .
2.5.
Volgens [eiseres sub 1] c.s. zijn er klanten en samenwerkingspartners van [eiseres sub 2] overgeheveld naar [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 5] meent dat hij en zijn vennootschappen geen partij zijn in het geschil tussen [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
2.6.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. afwijzen. De tegenvorderingen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] worden gedeeltelijk toegewezen. Dit oordeel wordt hierna uitgelegd.

3.De beoordeling

in conventie

De vorderingen tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (gedaagden sub 1 en 2)
Vordering I. II. en III.
3.1.
De vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. tot schorsing van [gedaagde sub 1] als bestuurder, het stemrecht te schorsen en het verbod voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om tijdens deze schorsing bestuurshandelingen te verrichten, zullen worden afgewezen, wegens onvoldoende (spoedeisend) belang. Dit wordt hierna toegelicht.
3.2.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de wijze van afwikkeling en ontvlechting van de samenwerking. Ter zitting is gebleken dat de onderneming van [eiseres sub 1] (voorheen gericht op MKB bedrijfsfinanciering) is stilgevallen nu [gedaagde sub 2] de feitelijke toegang tot het bedrijf en de werkzaamheden is ontzegd. [gedaagde sub 1] heeft hierover gesteld dat de uitvoering van de dienstverlening van [eiseres sub 1] bij [gedaagde sub 2] ligt, omdat [A] geen kennis heeft van bedrijfsfinanciering. De werkzaamheden liggen dus feitelijk nagenoeg stil. Hierdoor ontbreekt het vereiste spoedeisende belang bij de gevraagde voorzieningen. Daar komt bij dat ook niet is onderbouwd waarom er bestuurshandelingen moeten worden tegengehouden. [gedaagde sub 1] heeft in dit verband aangevoerd dat de verzoeken zijn ingegeven door de wens van [eiseres sub 2] en [A] om de jaarrekeningen over 2020 vast te stellen en goed te keuren. [eiseres sub 1] c.s. heeft dat niet weersproken. Dit is echter geen rechtens te respecteren belang. Juist in de betreffende jaarrekening zit de kern van het geschil dat [A] en [gedaagde sub 2] verdeeld houdt, namelijk de managementvergoeding die daarin aan [eiseres sub 2] is toegekend en waar [gedaagde sub 2] het niet mee eens is. De vorderingen sub I. tot en met III. worden om die reden afgewezen.
Vordering IV.
3.3.
[eiseres sub 1] c.s. vordert – kort gezegd – een verbod tot het verrichten van concurrerende werkzaamheden door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Partijen zijn echter geen non-concurrentiebeding overeengekomen op grond waarvan het [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet zou zijn toegestaan te concurreren met [eiseres sub 1] . Daarom moet beoordeeld worden of voldoende aannemelijk is dat sprake is van onrechtmatige
concurrentie.
3.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vrij staat om een eigen onderneming te starten en dat dit op zichzelf niet onrechtmatig is. Onder bepaalde omstandigheden kan echter wel sprake zijn van onrechtmatige concurrentie. Daarvan is sprake als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stelselmatig en substantieel actief werven onder klanten van [eiseres sub 1] , waarbij zij tevens kennis en gegevens over klanten gebruiken die zij hebben opgedaan bij [eiseres sub 1] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres sub 1] c.s. onvoldoende concreet met feiten onderbouwd gesteld en aannemelijk gemaakt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in dat kader de grens van het onrechtmatige in deze hebben overschreden, zodat de gevorderde voorziening zal worden afgewezen.
Vordering V.
3.5.
[eiseres sub 1] c.s. vordert – kort gezegd – een voorschot van € 50.000,00 op de door haar gestelde schade. In kort geding is met betrekking tot een geldvordering
terughoudendheid op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is. [eiseres sub 1] c.s. heeft geen van deze elementen onderbouwd, zodat deze vordering al om die reden wordt afgewezen.
Vordering VI.
3.6.
[eiseres sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat [gedaagde sub 2] vanuit zijn [eiseres sub 1] mailadres diverse documenten naar zijn privéadres heeft verzonden, met als bijlage kopieën van diverse samenwerkingsovereenkomsten tussen [eiseres sub 1] en partners (productie 16). Ook heeft [gedaagde sub 2] aan [gedaagde sub 5] een e-mail gestuurd met contactgegevens van een aantal relaties (productie 27). Daarnaast stelt [eiseres sub 1] c.s. dat “de kans zeer groot is dat” [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stelselmatig en substantieel klanten benadert van [eiseres sub 1] met als doel om met die klanten een overeenkomst te sluiten. [eiseres sub 1] vordert daarom een lijst met partijen die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben benaderd om werkzaamheden voor te verrichten.
3.7.
Hierover is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangevoerd dat er weliswaar documenten zijn overgeheveld van zakelijk naar privé, maar dat het geen klantgegevens van [eiseres sub 1] betreft, waardoor enig bedrijfsdebiet zou zijn geschonden. Het ging meer specifiek om samenwerkingsovereenkomsten met- en contactgegevens van financiers (partners) en niet om overeenkomsten met klanten. Het gaat daarbij om min of meer uniforme documenten die alle zakelijk dienstverleners in de branche bij de betreffende partners kunnen opvragen. Ze bevatten dus geen bedrijfsgevoelige informatie van [eiseres sub 1] , aldus [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] .
3.8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het overhevelen van aan [eiseres sub 1] toebehorende gegevens in beginsel niet is toegestaan. In dit concrete geval heeft [eiseres sub 1] c.s. onvoldoende onderbouwd dat hier enig bedrijfsdebiet mee geschonden is. Dat er sprake is van het stelselmatig en substantieel benaderen van klanten van [eiseres sub 1] , formuleert zijzelf als een vermoeden, en niet als een voldongen feit. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat dit is gebeurd of gaat gebeuren. Kortom, in het kader van deze kortgedingprocedure, is niet aannemelijk geworden dat er klanten van [eiseres sub 1] zijn benaderd en/of dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatige concurrentie kan worden verweten, zodat een grondslag voor deze vordering ontbreekt. De vordering wordt daarom afgewezen.
Vordering VII. en VIII.
3.9.
Met de afwijzing van de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. zullen ook de gevorderde proceskostenveroordeling en de nakostenveroordeling worden afgewezen.
Proceskosten
3.10.
Omdat [eiseres sub 1] c.s. in het ongelijk is gesteld, zal zij hoofdelijk, in de zin dat indien de één betaalt, de ander is bevrijd, in de proceskosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld, die als volgt worden begroot op:
  • griffierecht 667,00
  • salaris advocaat 1.016,00
totaal € 1.683,00.
Ook de gevorderde wettelijke rente en de nakosten zullen worden toegewezen, zoals vermeld in het dictum.
De vorderingen tegen [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] (gedaagde sub 3 tot en met 5)
Vordering IV. tot en met VIII.
3.11.
[eiseres sub 1] c.s. heeft onvoldoende onderbouwd wat de grondslag is van haar vorderingen tegen [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] in het kader van het tussen [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ontstane geschil. De samenwerkingsovereenkomst tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 5] is met ingang van 1 juli 2021 beëindigd. Voor wat betreft de vorderingen tegen [gedaagde sub 3] geldt dat de enkele door [eiseres sub 1] c.s. gestelde “aannemelijkheid c.q. met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat [gedaagde sub 3] klanten en relaties van [eiseres sub 1] c.s. zal benaderen dan wel heeft benaderd om met haar een contractuele relatie aan te gaan in plaats van met [eiseres sub 1] ”, zonder dat zij hiervan enig onderbouwing biedt, onvoldoende is om de vorderingen tegen [gedaagde sub 3] toe te wijzen.
Proceskosten
3.12.
Omdat [eiseres sub 1] c.s. in het ongelijk is gesteld, zal zij hoofdelijk, in de zin dat indien de één betaalt, de ander is bevrijd, in de proceskosten van [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] worden veroordeeld, die als volgt worden begroot op:
  • griffierecht 667,00
  • salaris advocaat 1.016,00
totaal € 1.683,00.
in reconventie
Vordering 1.
3.13.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen dat [eiseres sub 2] een bedrag van € 98.226,85 overmaakt op de rekening van [eiseres sub 1] . Dit bedrag heeft [A] overgeboekt van de zakelijke rekening van [eiseres sub 1] naar [eiseres sub 2] , aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
3.14.
Deze vordering zal worden afgewezen, omdat, zoals onder 3.5. ook is overwogen, in kort geding met betrekking tot een geldvordering terughoudendheid op zijn plaats is. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben geen van deze elementen onderbouwd, zodat deze vordering wordt afgewezen. Daar komt bij dat een dergelijke vordering in beginsel door [eiseres sub 1] (als rechthebbende op het saldo) moet worden ingesteld en niet door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
Vordering 2. en 3.
3.15.
De gevorderde toegang tot de zakelijke rekening van [eiseres sub 1] en de toegang tot de computersystemen zal worden toegewezen. Gelet op wat hiervoor in conventie is overwogen, ontbreekt een grondslag voor de afsluiting van [gedaagde sub 2] c.q. [gedaagde sub 1] van de toegang tot de zakelijke rekening en de computersystemen. Vooropgesteld en zoals ter zitting al besproken, moet het geschil tussen [A] en [gedaagde sub 2] worden opgelost. Tot die tijd is er geen aanleiding om [gedaagde sub 1] als medeaandeelhouder en bestuurder van [eiseres sub 1] ‘kalt te stellen’. De gevorderde dwangsom zal ook worden toegewezen, maar wordt gemaximeerd op € 50.000,00.
Vordering 4.
3.16.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] vorderen de management fee over de maanden juli tot en met september 2021, van in totaal € 23.595,00. [eiseres sub 2] heeft ter zitting bevestigd dat vanaf 1 januari 2021 de management fee voor [gedaagde sub 1] € 6.500,00 exclusief BTW bedroeg. Het bestaan en de omvang van de vordering is daarmee in hoge mate aannemelijk. Bovendien is [gedaagde sub 2] voor zijn inkomen en daarmee zijn levensonderhoud afhankelijk van de management fee, zodat de vordering naar zijn aard ook spoedeisend is. Een eventuele onmogelijkheid van terugbetaling is gesteld noch gebleken. Dat [gedaagde sub 2] geen werkzaamheden voor [eiseres sub 1] zou hebben verricht gedurende deze periode, zoals [eiseres sub 2] aanvoert, heeft [gedaagde sub 2] gemotiveerd betwist. [gedaagde sub 2] heeft gesteld dat hij voor zover hij kon, werkzaamheden heeft verricht en voor zover dat niet ging, dat door [A] is verhinderd omdat [A] de toegang van [gedaagde sub 2] tot de (computer)systemen heeft geblokkeerd. De vordering zal daarom worden toegewezen.
Vordering 5.
3.17.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] vorderen dat de auto’s die op naam staan van [eiseres sub 1] op naam worden gesteld van [eiseres sub 2] , op straffe van een dwangsom. Dat de betreffende auto’s op naam van [eiseres sub 2] horen te staan, wordt niet weersproken. Ter zitting is hierover wel opgemerkt dat [eiseres sub 2] hieraan al heeft voldaan en dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zodoende geen belang (meer) hebben bij toewijzing van deze vordering. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben deze stelling van [eiseres sub 2] weersproken. Het lag op de weg van [eiseres sub 2] om nader te onderbouwen dat de auto’s inmiddels op naam waren gesteld van [eiseres sub 2] . Dit is niet gebeurd, zodat de vordering zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsom – die natuurlijk niet aan de orde komt als het klopt dat de auto’s inmiddels zin overgeschreven – zal worden gematigd tot € 1.000,00 per dag en gemaximeerd op € 10.000,00.
Proceskosten
3.18.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres sub 2] in de kosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld, die als volgt worden begroot op € 508,00 aan salaris advocaat (zijnde een ½ x tarief € 1.016). De gevorderde wettelijke rente en nakosten zullen ook worden toegewezen, op de in de beslissing te vermelden manier.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af,
met betrekking tot [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
4.2.
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] begroot op € 1.683,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres sub 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat,
4.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
met betrekking tot [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5]
4.5.
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] begroot op € 1.683,00,
in reconventie
4.6.
veroordeelt [eiseres sub 2] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis ABN AMRO te instrueren, althans een schriftelijke instructie te geven luidende dat [gedaagde sub 2] / [gedaagde sub 1] (met pasnummer [.] ) weer toegang dient te krijgen tot de bankrekening van [eiseres sub 1] B.V., op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat [eiseres sub 2] hieraan geen gevolg geeft, met een maximum van € 50.0000,
4.7.
veroordeelt [eiseres sub 2] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis [gedaagde sub 2] toegang te geven tot de volgende systemen: SuperOffice, Microsoft Outlook en Sharepoint, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat [eiseres sub 2] hieraan geen gevolg geeft, met een maximum van € 50.0000,
4.8.
veroordeelt [eiseres sub 2] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de management fee voor de maanden juli, augustus en september 2021 van in totaal € 23.595,00 aan [gedaagde sub 1] te voldoen,
4.9.
veroordeelt [eiseres sub 2] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de auto’s die op naam staan van [eiseres sub 1] ter naam te stellen van [eiseres sub 2] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat [eiseres sub 2] hieraan geen gevolg geeft, met een maximum van € 10.0000,
4.10.
veroordeelt [eiseres sub 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] begroot op € 508,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.11.
veroordeelt [eiseres sub 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres sub 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat,
4.12.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2021.