ECLI:NL:RBMNE:2021:5973

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
16/029817-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in gewelddadige beroving van € 900,-

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 7 december 2021, stond de verdachte terecht voor de gewelddadige beroving van € 900,- van het slachtoffer op 24 maart 2018 in Hilversum. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken omdat er onvoldoende bewijs was om met zekerheid vast te stellen dat hij de dader was. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van drie maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet overtuigend genoeg waren. De verdachte was niet verschenen op de zitting en had zich beroepen op zijn zwijgrecht. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangever en getuige niet voldoende waren om de verdachte te identificeren als een van de daders. Er waren geen fotoconfrontaties gehouden en de bewijsconstructie was voornamelijk gebaseerd op de verklaringen van de aangever, die inconsistent waren. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/029817-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. van der Zee en van hetgeen de door verdachte gemachtigde raadsvrouw C. Cimen, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.
De strafzaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), onder parketnummer 16/029816-19.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 24 maart 2018 te Hilversum samen met een ander een geldbedrag van 900 euro heeft gestolen van [aangever ] en dat daarbij geweld is gebruikt tegen personen en/of gedreigd is met geweld in de richting van personen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte samen met zijn medeverdachte het slachtoffer [aangever ] op gewelddadige wijze heeft beroofd. Met betrekking tot de ten laste gelegde feitelijke handelingen kunnen deze, met uitzondering voor zover deze zien op het vuurwapen, wettig en overtuigend bewezen worden.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden. Hiertoe heeft de raadsvrouw – kort gezegd – aangevoerd dat weliswaar wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn, maar dat hierdoor niet de overtuiging bekomen kan worden dat cliënt het ten laste gelegde heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan op grond van het dossier niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Verdachte zal om die reden worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Niet weersproken is dat [aangever ] in de vroege ochtend van 24 maart 2018 samen met [getuige] , [A] en [B] op straat liep in de gemeente Hilversum. Ook is niet weersproken is dat twee mannen, waarover de hiervoor genoemde mannen allen verklaren dat zij een Marokkaans uiterlijk hadden, de groep hebben benaderd en dat daarbij achtereenvolgens [getuige] en [aangever ] zijn gefouilleerd. Hierbij is bij aangever [aangever ] een geldbedrag weggenomen. Dit zou volgens [aangever ] gaan om een totaalbedrag van € 900,-.
De verdachte is ter terechtzitting niet verschenen en heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen.
De officier van justitie heeft haar bewijsconstructie voornamelijk gestoeld op de verklaringen van [aangever ] en [getuige] . Dit geldt des te meer waar het de vraag betreft of verdachte één van de daders is.
[aangever ] heeft bij zijn eerste verhoor verklaard dat de daders twee Marokkaanse mannen betroffen. Een dag later heeft hij verklaard dat hij vanuit het criminele milieu heeft vernomen dat één van de daders de bijnaam [bijnaam] heeft en dat zijn achternaam [verdachte] is. Verder had hij op een foto op Facebook een persoon herkend als de andere dader. Deze persoon was volgens [aangever ] genaamd [medeverdachte] . Bij het verhoor door de rechter-commissaris op 22 oktober 2019 is [aangever ] nog gevraagd naar de persoon van wie hij de informatie omtrent [bijnaam] heeft gekregen. Hierop heeft hij geantwoord dat hij dit had vernomen van een persoon met de naam [naam] . Een achternaam of specifiek adres kon hij van [naam] niet geven. Op de vraag van de rechter-commissaris of [getuige] op het moment van het incident wist wie de daders waren heeft [aangever ] verklaard dat dat aan [getuige] moet worden gevraagd, maar volgens [aangever ] niet.
Uit de in het dossier opgenomen verklaringen is verder gebleken dat [aangever ] en [getuige] goede vrienden van elkaar zijn en dat zij samen een woning delen. [getuige] heeft op 28 maart 2018, vier dagen na het ten laste gelegde, verklaard dat hij in de vroege ochtend van 24 maart 2018 de grote Marokkaan had herkend als [bijnaam] en dat hij de kleine Marokkaan had herkend als [medeverdachte] . Ook in zijn latere verklaring bij de rechter-commissaris is [getuige] bij deze herkenningen gebleven. Daar heeft hij verder nog verklaard dat hij een dag na de beroving met [aangever ] had gesproken over zijn herkenningen.
Het bevreemdt de rechtbank dat [getuige] , die zoals hiervoor genoemd met [aangever ] goed bevriend was en met hem een woning deelde, pas vier dagen na de beroving met de namen van de daders naar voren is getreden bij de politie. Verder bevreemdt het de rechtbank dat [aangever ] ruim anderhalf jaar na het incident niet weet of [getuige] de daders gelijk herkende, terwijl [getuige] heeft verklaard dat hij de dag na het incident al aan [aangever ] had doorgegeven dat hij wist wie de daders waren. [aangever ] heeft verklaard dat ene [naam] , die hij kent uit het criminele circuit, hem de dag na de beroving de namen van de daders heeft gegeven. Hoe deze [naam] aan deze kennis is gekomen is geenszins gebleken en over deze [naam] heeft [aangever ] geen nadere informatie gegeven. Daar komt bij dat met [aangever ] en [getuige] geen fotoconfrontatie heeft plaats gevonden met [medeverdachte] en [verdachte] . Daarnaast is de foto van Facebook, waarover [aangever ] heeft verklaard dat daarop [medeverdachte] te zien is, niet toegevoegd aan het dossier. Niet valt derhalve vast te stellen dat de persoon op de bedoelde afbeelding ook daadwerkelijk [medeverdachte] betreft.
Het voorgaande maakt dat niet met voldoende mate van zekerheid vastgesteld kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.

4.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mrs. H. den Haan en D. Riani el Achhab, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 december 2021.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 maart 2018 te Hilversum, althans het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 900 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever ] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever ] en/of [B] en/of [getuige] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen:
- die [aangever ] en/of [B] en/of [getuige] te beletten verder te lopen door voor
die [getuige] te gaan staan en/of;
- (vervolgens) dreigend de woorden toe te voegen 'staan blijven', en/of zaken leeg en/of geld althans woorden van gelijke strekking en/of;
- die [aangever ] en.of [getuige] en/of [B] vast te pakken en/of;
- die [aangever ] te duwen en/of te trekken en/of;
- (vervolgens) die [aangever ] en/of [B] en/of [getuige] te fouilleren en/of
;
- een vuurwapen danwel een voorwerp (op een vuurwapen gelijkend) te tonen.
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )