ECLI:NL:RBMNE:2021:5971

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/1730
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor uitbreiding bedrijfshal in strijd met milieucategorie

Op 11 november 2019 heeft de derde-partij een omgevingsvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van een bedrijfshal. De eisers, eigenaren van aangrenzende percelen, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning. De rechtbank heeft op 7 oktober 2021 de zaak behandeld, waarbij eisers hun bezwaren hebben toegelicht. De rechtbank heeft beoordeeld of de vergunning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en of de voorwaarden voor de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid zijn nageleefd. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder terecht gebruik heeft gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid en dat er geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de eisers plaatsvindt. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder activiteiten uitvoert die onder milieucategorie 3.2 vallen en dat de vergunning in overeenstemming is met de geldende bestemmingsplannen. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1730

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] ,

[eiser 3] en [eiser 4] en
[eiser 5] BV,
te [plaats] , eisers
(gemachtigden: mr. S.R.A. Drieshen en mr. J.C. Hoogendoorn), en
[eiser 6], te [woonplaats]
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp, verweerder

(gemachtigde: mr. H. de Groot).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V, te [vestigingsplaats] , gemachtigde: mr. J.M. Smits.

Inleiding

1. Op 11 november 2019 heeft derde-partij (vergunninghouder) een omgevingsvergunning voor uitbreiding van een bedrijfshal aangevraagd.
2. Het uit te breiden bedrijf van vergunninghouder is gevestigd aan de [adres 1] (het perceel) te [plaats] . Eisers [eiser 1] en [eiser 2] zijn eigenaren van de panden aan de [adres 2] tot en met [adres 3] . Deze panden liggen op naastgelegen percelen. Het pand op nummer [adres 2] is recentelijk verkocht aan eiser [eiser 6] , die als rechtsverkrijger onder bijzondere titel deelneemt aan het beroep. Eisers [eiser 1] en [eiser 2] wonen op nummer [adres 4] , Eisers [eiser 3] en [eiser 4] zijn statutair gevestigd op nummer [adres 2] en feitelijk op nummer [adres 5] . Eiser [eiser 5] BV heeft een magazijn op nummer [adres 3] .
3. Het perceel heeft de bestemming Bedrijventerrein -1 met de functieaanduidingen bedrijven t/m categorie 3.1 en bedrijven t/m categorie 2.
4. Bij besluit van 15 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het uitbreiden van de bestaande bedrijfshal op het perceel [adres 1] [plaats] . Verweerder heeft daarbij gebruik gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 5, leden 5.3.1 en 5.5.2 van het bestemmingsplan. Dit in verband met het in strijd met de planregels bouwen op de perceelsgrenzen en wegens de toepasselijkheid van een hogere milieucategorie dan in het bestemmingsplan is toegestaan. Bij besluit van 23 februari 2021 heeft verweerder het primaire besluit op onderdelen aangevuld.
5. Bij besluit van 26 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder, mede onder verwijzing naar het besluit van 23 februari 2021, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
6. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
7. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
8. De beroepszaak is op de zitting van 7 oktober 2021 behandeld. Namens eisers is eiser [eiser 1] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen in de persoon van [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn architect, [B] .

Overwegingen

Het geschil
9. Eisers hebben een groot aantal gronden aangevoerd. In de kern verschillen verweerder en eisers er echter over van mening of het bouwplan wel of niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en of wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden voor gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Eisers menen dat in elk geval onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen als gebruikers/eigenaars/bewoners van de aangrenzende percelen.
De door de rechtbank te beoordelen aspecten
10. De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of verweerder bij het afwijken van de maximaal toegestane milieucategorie is uitgegaan van de juiste milieucategorie voor de vergunde activiteiten. Daarna zal de rechtbank ingaan op de vraag of is voldaan aan de voorwaarden die in artikel 5, leden 5.3.2 en 5.5.2 worden gesteld en in het verlengde daarvan of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Tot slot zal de rechtbank de overige gronden van eisers bespreken.
De toepasselijke milieucategorie
11. De vergunninghouder heeft op de zitting over de activiteiten van het bedrijf verklaard, dat er geen machines worden gebouwd, maar onderdelen om machines te bouwen. Er wordt met name verspaand, dat is een bewerking waarbij een stuk metaal kleiner wordt gemaakt. ‘Machinefabriek’ is meer een handelsnaam. De helft van de leden van de Metaalunie verrichten dezelfde werkzaamheden als vergunninghouder. Al deze leden vallen onder categorie 3.1 of 3.2. De in het register van de Kamer van Koophandel opgenomen SBI-code 2550 klopt dan ook niet volgens vergunninghouder. De rechtbank ziet geen reden om aan hetgeen vergunninghouder heeft verklaard te twijfelen. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat verweerder er terecht van is uitgegaan dat het bouwplan ziet op activiteiten die kunnen worden geschaard onder ‘overige metaalbewerkende industrie’, wat weer valt onder ‘vervaard. en reparatie van produkten van metaal (exl mach./transportmidd.)’. Daarbij hoort milieucategorie 3.2. Het door eisers overgelegde rapport van [adviesbureau 1] van 23 september 2021 brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In dat rapport wordt weliswaar de stelling geponeerd dat uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten volgt dat het bedrijf valt onder milieucategorie 4.2., maar waarom dat zo is, blijkt niet uit het rapport. De enkele verwijzing naar het KvK-uittreksel overtuigt de rechtbank niet.
De voorwaarden voor binnenplans afwijken en een goede ruimtelijke ordening
12. Voor beide door verweerder toegepaste binnenplanse afwijkingsbepalingen geldt dat hiervan alleen gebruik kan worden gemaakt, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de sociale veiligheid en de externe veiligheid. Daarnaast geldt voor het afwijken van de maximale toegestane milieucategorie nog de aanvullende voorwaarde dat ook de parkeersituatie niet onevenredig mag worden aangetast.
13. De rechtbank is van oordeel dat door het bouwplan geen onevenredige aantasting van de genoemde aspecten zal plaatsvinden. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
14.1
Ten aanzien van het woon- en leefklimaat van eisers [eiser 1] en [eiser 2] is de rechtbank allereerst, anders dan verweerder en vergunninghouder, van oordeel dat eisers ook in beroep nog gronden kunnen aanvoeren die op hun belangen als bewoners van de bedrijfswoning zien. Zij zijn immers belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat zij eigenaar en bewoner van een naastgelegen perceel zijn. Hun gronden over hun woon- en leefklimaat als bewoners moeten worden gezien als een nadere invulling van hun beroepsgrond dat verweerder de omgevingsvergunning niet met toepassing van binnenplanse afwijkingsbepalingen had mogen verlenen. Een dergelijke nadere invulling is toegestaan, mits deze niet in strijd met een goede procesorde komt. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu eisers voor de zitting deze gronden schriftelijk hebben aangevoerd en verweerder en vergunninghouder daarop nog hebben kunnen reageren.
14.2
De rechtbank ziet echter niet dat het woon- en leefklimaat van eisers [eiser 1] en [eiser 2] als bewoners van de bedrijfswoning op nummer [adres 4] onevenredig wordt aangetast. Het bouwplan wordt gerealiseerd op een bedrijventerrein, tussen andere bedrijven in een – met de woorden van verweerder – stenige omgeving. Daar komt bij dat aan de kant van de bedrijfswoning in de oude situatie kennelijk vrachtwagens werden geladen en gelost, terwijl dat na de uitbreiding aan de andere kant van het perceel zal gebeuren. Verder blijkt uit het akoestisch onderzoek dat door [adviesbureau 2] is verricht, dat het bedrijf ook na uitbreiding ten aanzien van de bedrijfswoning voldoet aan de van toepassing zijnde geluidswaarden. De rechtbank ziet geen reden om aan de bevindingen van [adviesbureau 2] te twijfelen. Het door eisers overgelegde rapport van 23 september 2021 van [adviesbureau 1] is daarvoor onvoldoende. Daarin wordt er namelijk ten onrechte van uitgegaan dat met de uitbreiding sprake is van activiteiten in milieucategorie 4.1 of 4.2.
15. Wat betreft de aspecten straat- en bebouwingsbeeld, milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en externe veiligheid, overweegt de rechtbank het volgende. Wat eisers aanvoeren biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat deze aspecten onevenredig worden aangetast. Verweerder is in het bestreden besluit op al deze aspecten ingegaan. De rechtbank kan zich in verweerders onderbouwing vinden. Daarbij merkt de rechtbank wel nog op dat voor zover het de brandveiligheidsaspecten betreft, het door eisers ingebrachte rapport van [adviesbureau 3] van 13 september 2021 niet tot het oordeel kan leiden dat verweerder niet op de adviezen van de brandweer mocht afgaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [adviesbureau 3] zich blijkbaar heeft gebaseerd op bureauonderzoek op grond van hun beschikbare stukken. Welke stukken dat precies zijn en of die stukken een volledig en juist beeld geven, wordt uit het rapport niet duidelijk.
Over de verkeersveiligheid merkt de rechtbank verder nog op dat verweerder heeft toegelicht dat de afwikkeling van verkeer niet zal plaatsvinden via de [straat] , waaraan de bedrijven van eisers zijn gelegen, maar via de [straat] .
16. Wat betreft de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden ziet de rechtbank ook niet dat sprake is van een onevenredige aantasting. Eisers stellen dat de ruimte van circa 50 centimeter tussen de panden te klein is om onderhoud aan de gevel te kunnen plegen, maar hebben dat niet verder onderbouwd. De rechtbank vindt dit niet zonder meer voor zich spreken. Dat sprake zal zijn vuilophoping en ongedierte acht de rechtbank evenmin evident en is door eisers ook niet nader onderbouwd. Ten aanzien van het niet meer kunnen gebruiken van de aanwezige nooddeur is de rechtbank van oordeel dat verweerder hieraan geen doorslaggevend belang hoefde te hechten. Daarbij is van belang dat het aan eisers is om ervoor te zorgen dat zij een bruikbare nooduitgang hebben. Zoals verweerder terecht stelt, zijn er over het via deze nooddeur gebruiken van een vluchtroute over het perceel van vergunninghouder nooit afdwingbare afspraken gemaakt. Ook is niet evident dat, zoals eisers stellen, door verjaring een recht op overpad is ontstaan. Verder hebben eisers niet onderbouwd dat de vluchtroute niet op een andere manier kan worden gerealiseerd. De enkele stelling dat een nooddeur in een andere gevel op hetzelfde probleem stuit omdat die deur daar ook op de perceelsgrens ligt, is daarvoor onvoldoende. Voor zover inderdaad via een nooddeur in andere gevels alleen over het aangrenzende perceel kan worden gevlucht, is dat een gevolg van hun keuze om tot op de erfgrens te bouwen.
17. Ten aanzien van de parkeersituatie is de rechtbank van oordeel dat die evenmin onevenredig wordt aangetast. Verweerder heeft in het bestreden besluit duidelijk uiteengezet hoe veel parkeerplaatsen op grond van de parkeernota Weesp 2006 zijn vereist, namelijk 4. Uit de op de zitting getoonde tekeningen en toelichting daarop van de vergunninghouder is duidelijk geworden dat de benodigde parkeerplaatsen ook kunnen worden gerealiseerd aan de andere kant van het bedrijf. Voor zover al sprake is van een bestaand tekort aan parkeergelegenheid, zoals eisers stellen, wijst de rechtbank erop dat dit tekort volgens vaste rechtspraak buiten beschouwing moet worden gelaten. Ten aanzien van eisers grond dat het bouwplan in strijd is met artikel 5, lid 5.4.2 van het bestemmingsplan gelden overigens dezelfde overwegingen.
18. Conclusie: er wordt voldaan aan de voorwaarden voor binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan en er is geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Overige gronden
19. Eisers stellen dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, aangezien het bouwplan in strijd is met de artikelen 5:37 en 5:50 van het Burgerlijk wetboek. De rechtbank ziet echter niet dat wordt voldaan aan de vereiste evidentie. Ten aanzien van de gestelde privaatrechtelijke belemmering met betrekking tot de nooddeur verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor onder 16 heeft overwogen.
20. Eisers menen dat het bouwplan in strijd met het eigendomsrecht van artikel 1 van het eerste protocol van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 17 van het EU Handvest. De rechtbank kan eisers hierin niet volgen. Niet elke belemmering van het eigendomsrecht is immers verboden. Hier is geen sprake van een onaanvaardbare belemmering.
21. Eisers beroepen zich ook op het gelijkheidsbeginsel, omdat eisers [eiser 1] en [eiser 2] in 2018/2019 geen toestemming hebben gekregen voor het bouwen tot op de perceelsgrenzen en dat ook niet werd toegestaan aan andere ondernemingen in de directe omgeving. Dit beroep slaagt niet, alleen al omdat eisers zelf hebben verklaard geen omgevingsvergunning te hebben aangevraagd. Er is dus geen sprake van gelijke situaties. De niet onderbouwde verwijzing naar andere ondernemingen kan ook niet voldoende worden geacht voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel.
22. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte in het bestreden besluit geen gevolg gegeven aan het advies van de Bezwaarschriftencommissie om nader onderzoek te doen naar een groot aantal aspecten. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd.
23. Eisers stellen tot slot dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat verweerder dus ten onrechte de zogenoemde laddertoets niet heeft toegepast. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking die in art 3.1.6, lid 2, van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen, heeft betrekking op bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen en afwijkingen op grond van artikel 2.12, lid 1, a onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), maar niet op binnenplanse afwijkingen op grond van artikel 2.12, lid 1, a onder 1° van de Wabo.
24. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 7 december 2021 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.