14.2De rechtbank ziet echter niet dat het woon- en leefklimaat van eisers [eiser 1] en [eiser 2] als bewoners van de bedrijfswoning op nummer [adres 4] onevenredig wordt aangetast. Het bouwplan wordt gerealiseerd op een bedrijventerrein, tussen andere bedrijven in een – met de woorden van verweerder – stenige omgeving. Daar komt bij dat aan de kant van de bedrijfswoning in de oude situatie kennelijk vrachtwagens werden geladen en gelost, terwijl dat na de uitbreiding aan de andere kant van het perceel zal gebeuren. Verder blijkt uit het akoestisch onderzoek dat door [adviesbureau 2] is verricht, dat het bedrijf ook na uitbreiding ten aanzien van de bedrijfswoning voldoet aan de van toepassing zijnde geluidswaarden. De rechtbank ziet geen reden om aan de bevindingen van [adviesbureau 2] te twijfelen. Het door eisers overgelegde rapport van 23 september 2021 van [adviesbureau 1] is daarvoor onvoldoende. Daarin wordt er namelijk ten onrechte van uitgegaan dat met de uitbreiding sprake is van activiteiten in milieucategorie 4.1 of 4.2.
15. Wat betreft de aspecten straat- en bebouwingsbeeld, milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en externe veiligheid, overweegt de rechtbank het volgende. Wat eisers aanvoeren biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat deze aspecten onevenredig worden aangetast. Verweerder is in het bestreden besluit op al deze aspecten ingegaan. De rechtbank kan zich in verweerders onderbouwing vinden. Daarbij merkt de rechtbank wel nog op dat voor zover het de brandveiligheidsaspecten betreft, het door eisers ingebrachte rapport van [adviesbureau 3] van 13 september 2021 niet tot het oordeel kan leiden dat verweerder niet op de adviezen van de brandweer mocht afgaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [adviesbureau 3] zich blijkbaar heeft gebaseerd op bureauonderzoek op grond van hun beschikbare stukken. Welke stukken dat precies zijn en of die stukken een volledig en juist beeld geven, wordt uit het rapport niet duidelijk.
Over de verkeersveiligheid merkt de rechtbank verder nog op dat verweerder heeft toegelicht dat de afwikkeling van verkeer niet zal plaatsvinden via de [straat] , waaraan de bedrijven van eisers zijn gelegen, maar via de [straat] .
16. Wat betreft de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden ziet de rechtbank ook niet dat sprake is van een onevenredige aantasting. Eisers stellen dat de ruimte van circa 50 centimeter tussen de panden te klein is om onderhoud aan de gevel te kunnen plegen, maar hebben dat niet verder onderbouwd. De rechtbank vindt dit niet zonder meer voor zich spreken. Dat sprake zal zijn vuilophoping en ongedierte acht de rechtbank evenmin evident en is door eisers ook niet nader onderbouwd. Ten aanzien van het niet meer kunnen gebruiken van de aanwezige nooddeur is de rechtbank van oordeel dat verweerder hieraan geen doorslaggevend belang hoefde te hechten. Daarbij is van belang dat het aan eisers is om ervoor te zorgen dat zij een bruikbare nooduitgang hebben. Zoals verweerder terecht stelt, zijn er over het via deze nooddeur gebruiken van een vluchtroute over het perceel van vergunninghouder nooit afdwingbare afspraken gemaakt. Ook is niet evident dat, zoals eisers stellen, door verjaring een recht op overpad is ontstaan. Verder hebben eisers niet onderbouwd dat de vluchtroute niet op een andere manier kan worden gerealiseerd. De enkele stelling dat een nooddeur in een andere gevel op hetzelfde probleem stuit omdat die deur daar ook op de perceelsgrens ligt, is daarvoor onvoldoende. Voor zover inderdaad via een nooddeur in andere gevels alleen over het aangrenzende perceel kan worden gevlucht, is dat een gevolg van hun keuze om tot op de erfgrens te bouwen.
17. Ten aanzien van de parkeersituatie is de rechtbank van oordeel dat die evenmin onevenredig wordt aangetast. Verweerder heeft in het bestreden besluit duidelijk uiteengezet hoe veel parkeerplaatsen op grond van de parkeernota Weesp 2006 zijn vereist, namelijk 4. Uit de op de zitting getoonde tekeningen en toelichting daarop van de vergunninghouder is duidelijk geworden dat de benodigde parkeerplaatsen ook kunnen worden gerealiseerd aan de andere kant van het bedrijf. Voor zover al sprake is van een bestaand tekort aan parkeergelegenheid, zoals eisers stellen, wijst de rechtbank erop dat dit tekort volgens vaste rechtspraak buiten beschouwing moet worden gelaten. Ten aanzien van eisers grond dat het bouwplan in strijd is met artikel 5, lid 5.4.2 van het bestemmingsplan gelden overigens dezelfde overwegingen.
18. Conclusie: er wordt voldaan aan de voorwaarden voor binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan en er is geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
19. Eisers stellen dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, aangezien het bouwplan in strijd is met de artikelen 5:37 en 5:50 van het Burgerlijk wetboek. De rechtbank ziet echter niet dat wordt voldaan aan de vereiste evidentie. Ten aanzien van de gestelde privaatrechtelijke belemmering met betrekking tot de nooddeur verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor onder 16 heeft overwogen.
20. Eisers menen dat het bouwplan in strijd met het eigendomsrecht van artikel 1 van het eerste protocol van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 17 van het EU Handvest. De rechtbank kan eisers hierin niet volgen. Niet elke belemmering van het eigendomsrecht is immers verboden. Hier is geen sprake van een onaanvaardbare belemmering.
21. Eisers beroepen zich ook op het gelijkheidsbeginsel, omdat eisers [eiser 1] en [eiser 2] in 2018/2019 geen toestemming hebben gekregen voor het bouwen tot op de perceelsgrenzen en dat ook niet werd toegestaan aan andere ondernemingen in de directe omgeving. Dit beroep slaagt niet, alleen al omdat eisers zelf hebben verklaard geen omgevingsvergunning te hebben aangevraagd. Er is dus geen sprake van gelijke situaties. De niet onderbouwde verwijzing naar andere ondernemingen kan ook niet voldoende worden geacht voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel.
22. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte in het bestreden besluit geen gevolg gegeven aan het advies van de Bezwaarschriftencommissie om nader onderzoek te doen naar een groot aantal aspecten. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd.
23. Eisers stellen tot slot dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat verweerder dus ten onrechte de zogenoemde laddertoets niet heeft toegepast. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking die in art 3.1.6, lid 2, van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen, heeft betrekking op bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen en afwijkingen op grond van artikel 2.12, lid 1, a onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), maar niet op binnenplanse afwijkingen op grond van artikel 2.12, lid 1, a onder 1° van de Wabo.
24. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.