ECLI:NL:RBMNE:2021:5966

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/2861
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteldverklaring in het kader van de Ziektewet en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de vraag of eiseres per 22 februari 2021 recht heeft op een ZW-uitkering. Eiseres heeft zich ziek gemeld op 8 november 2016 en na een periode van ziekte heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd, die haar werd geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft zich opnieuw ziek gemeld en kreeg per 24 augustus 2020 een ZW-uitkering. Echter, op 19 februari 2021 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiseres weer geschikt was voor haar eerder geduide functies, wat leidde tot de stopzetting van haar ZW-uitkering per 22 februari 2021. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld en vastgesteld dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiseres heeft niet voldoende medische onderbouwing geleverd om de conclusies van de verzekeringsartsen te weerleggen. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft aangenomen dat eiseres op de beoordelingsdatum geschikt was voor de geduide functies en dat de stopzetting van de ZW-uitkering terecht is gebeurd. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2861

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

Eiseres heeft gewerkt als postbezorgster voor ongeveer 17,74 uur per week. Op
8 november 2016 heeft zij zich ziek gemeld. Eiseres is twee jaar ziek geweest en heeft daarmee de wachttijd volgemaakt. Zij heeft vervolgens een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij verweerder aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder beslist dat eiseres geen WIA-uitkering krijgt, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Vervolgens heeft eiseres zich vanuit de Werkloosheidswet meerdere keren toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Naar aanleiding van deze ziekmeldingen zijn er telkens medische onderzoeken verricht, maar die hebben niet geleid tot een toekenning van een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Eiseres heeft zich daarna opnieuw ziek gemeld vanaf 24 augustus 2020, waarop aan haar vanaf deze datum een ZW-uitkering is toegekend. Eiseres is vervolgens opnieuw medisch onderzocht, waarna verweerder eiseres per 22 februari 2021 weer geschikt heeft bevonden voor de eerder geduide functies. In het primaire besluit van 19 februari 2021 heeft verweerder daarom beslist dat de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 22 februari 2021 stopt.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 26 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2021 op een zitting via Skype behandeld. Eiseres was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Waar gaat het in deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over de vraag of eiseres per 22 februari 2021 recht heeft op een ZW-uitkering. Om die vraag te kunnen beantwoorden is bepalend of eiseres op dat moment in staat was om haar arbeid te verrichten. Volgens verweerder is eiseres daartoe in staat, maar eiseres betwist dat.
2. Als een verzekerde ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, dan heeft die verzekerde recht op ziekengeld. Dit is geregeld in artikel 19 van de ZW.
3. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Er zijn uitzonderingen op deze regel. Dat is het geval als een verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake als de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4. In de situatie van eiseres moet voor de beoordeling van de ongeschiktheid van ‘zijn arbeid’ dus gekeken worden naar de geduide functies bij de WIA-beoordeling. Het gaat om de functies Productiemedewerker industrie, Machinaal metaalbewerker en Productiemedewerker metaal en elektro.

Wat vindt de rechtbank?

5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen, namelijk: de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken met medische stukken dat de rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
6. Eiseres stelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. Volgens eiseres zijn haar klachten verklaarbaar en duidelijk qua oorsprong en ontwikkeling. De specialisten hebben haar ziekte als ernstig bestempeld en haar huisarts heeft gezegd dat er voor haar ziekte nog geen behandeling bestaat of bekend is en dat sprake zal zijn van een langdurig herstel. Verder stelt eiseres dat zij bedreigd werd en meerdere keren gedwongen is om in communicatie te gaan met de artsen van verweerder wat zij als traumatisch heeft ervaren.
7. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van 19 februari 2021 en van 21 mei 2021 blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, haar medische voorgeschiedenis en de beschikbare informatie uit de behandelende sector. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres twee keer op het spreekuur gezien, waarbij een anamnese is afgenomen. Eiseres is verder lichamelijk onderzocht en er heeft een onderzoek naar de psyche plaatsgevonden. In bezwaar heeft eiseres medische informatie overgelegd die de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij haar beoordeling heeft betrokken. De rechtbank is niet gebleken dat relevante informatie over de gezondheid van eiseres over het hoofd is gezien of onjuist is geïnterpreteerd.
8. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd ook geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. In het rapport van de primaire verzekeringsarts is beschreven dat eiseres al lange tijd bekend is met een somatisch-symptoomstoornis, fibromyalgie en dwangmatige trekken. De claim van eiseres dat zij in het geheel niet kan werken, is niet anders dan in de voorgaande beoordelingen naar aanleiding van de eerdere ziekmeldingen. Eiseres is de afgelopen maanden in Bulgarije bij haar zieke moeder in het ziekenhuis geweest, waarbij zij werd geconfronteerd met het overlijden van haar vader in hetzelfde ziekenhuis en wat zij nu als oorzaak aangeeft van de toegenomen klachten. Maar duidelijke aanwijzingen voor een verandering in de belastbaarheid van eiseres zijn er volgens de primaire verzekeringsarts niet. Er is nog steeds sprake van dezelfde diagnoses en van een intensief behandeltraject is niet gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen reden om een ander standpunt in te nemen dan de primaire verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep levert de nieuwe overgelegde medische informatie per datum in geding geen nieuwe medische feiten of omstandigheden op ten opzichte van de eerdere medische beoordelingen. Op grond van die medische beoordelingen was eiseres al geschikt te achten voor de geduide functies. Dat eiseres per 24 augustus 2020 toch in de ZW is geaccepteerd berust volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op niet-medische gronden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat eiseres per 22 februari 2021 in staat is om de geduide functies te kunnen verrichten. Eiseres heeft niet met medische informatie onderbouwd dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen.
9. Hoewel de rechtbank beseft dat eiseres zich zieker voelt en dat dit een erg grote impact op haar leven heeft, wat zij ook invoelbaar tijdens de zitting heeft overgebracht, moet de rechtbank in deze zaak uitsluitend beoordelen of verweerder de weging van haar medische situatie op de beoordelingsdatum op een juiste manier heeft gedaan en te volgen is. Zonder afbreuk te doen aan de aard van de klachten van eiseres, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het vorenstaande dat verweerder inderdaad op goede gronden heeft aangenomen dat eiseres op 21 februari 2021 onveranderd geschikt is voor (één van) de eerder geduide functies bij de WIA-beoordeling.

Conclusie

10. De rechtbank concludeert dat verweerder de ZW-uitkering van eiseres terecht met ingang van 22 februari 2021 heeft stopgezet. Eiseres krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.