10.1.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit punt nader toegelicht met het aanvullende rapport van 7 mei 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin geschreven dat ten tijde van de datum in geding bij eiser sprake was van fibromyalgie en een essentiële hypertensie zonder orgaanschade. Eiser had een revalidatietraject doorlopen met een verbetering van de conditie (VO2max). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het zittingsverslag (van 23 april 2021) gelezen dat eiser thans aangeeft dagelijks pijnstillers te gebruiken. Dat was niet de situatie ten tijde van de datum in geding, buiten het gebruik van amitriptyline en af en toe 5 milligram oxycodon. Met het gebruik van deze medicatie is rekening gehouden door beperkingen te stellen ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico en beroepsmatig chaufferen. Er is verder met de hypertensie en fibromyalgie rekening gehouden door uitgebreide beperkingen te stellen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gerapporteerd dat op basis van de criteria die gelden voor de toepassing van een urenbeperking er bij eiser mede op basis van de gestelde diagnose fibromyalgie en hetgeen hierover is beschreven geen sprake is van een beperking op basis van beschikbaarheid of preventie. Er is wel rekening gehouden met een licht energetische beperking door aan te geven dat eiser niet meer dan 8 uur per dag en 40 uur per week arbeid kan verrichten. Deze beperking is zeer goed passend omdat deze beperking ervoor zorgt dat eiser voldoende recuperatietijd zal hebben. Een hypertensie zonder orgaanschade is geen grond voor het aannemen van een urenrestrictie. Pijnklachten zijn een grond voor een lichte urenrestrictie zoals die is aangenomen. In passende arbeid waarbij er rekening wordt gehouden met de beperkingen die bij eiser aanwezig zijn, is er dan ook geen medische grond voor het stellen van een verdergaande urenrestrictie. Het onvermogen dat eiser op de zitting heeft geuit, is niet medisch te verklaren op basis van de aanwezige pathologie.
11. De rechtbank oordeelt dat het motiveringsgebrek met deze nadere toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 mei 2021 is hersteld.
12. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de beslissing om geen verdergaande urenbeperking aan te nemen nog steeds onvoldoende is gemotiveerd, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op een wijziging ten opzichte van een eerder bepaalde urenbeperking in het deskundigenoordeel re-integratie inspanningen werkgever van 15 april 2019 is ingegaan. Dat bij een vorige beoordeling wel een urenbeperking is toegekend, maakt niet dat deze nu ook toegekend had moeten worden of dat extra had moeten worden gemotiveerd waarom die niet wordt toegekend. Het gaat in deze procedure immers om de beoordeling van de mogelijkheden van eiser op de datum in geding:
27 januari 2020. Bovendien heeft een beoordeling van de re-integratie inspanningen van een werkgever een ander beoordelingskader dan een WIA-beoordeling.
13. De rechtbank is het ook niet met eiser eens dat de verzekeringsartsen eraan voorbij zijn gegaan dat de fibromyalgie is gerelateerd aan een eerder doorlopen sarcoïdose. Zowel de primaire verzekeringsarts (rapport van 26 februari 2020) als de verzekeringsarts bezwaar en beroep (rapport van 28 augustus 2020) hebben de fibromyalgie geduid als secundair aan een ernstig verlopen sarcoïdose. Zij hebben dit onderkend en daarmee rekening gehouden bij de beoordeling.
14. Volgens eiser was zijn medicijngebruik op de datum in geding anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 7 mei 2021 heeft aangenomen. Naast paracetamol, amitriptyline en oxycodon gebruikte hij ook diclofenac.
15. De rechtbank constateert dat uit het medicatieoverzicht (gedingstuk C22) blijkt dat eiser op de datum in geding (27 januari 2020) ook diclofenac gebruikte. De rechtbank ziet deze omstandigheid echter niet als een reden om de zaak te heropenen om de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierover nader te laten rapporteren en motiveert dit als volgt. Eiser heeft het gebruik van diclofenac op een eerder moment van de beroepsprocedure kunnen aanvoeren. Hij heeft hier niets over opgemerkt naar aanleiding van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 augustus 2020 waarin het medicatiegebruik van eiser wordt vermeld, maar het middel dicoflenac niet wordt genoemd. Eiser heeft hier ook niets op de zitting van 23 april 2021 gezegd, terwijl zijn medicatiegebruik op de zitting aan de orde is gekomen. Hoewel het gebruik van dicoflenac niet door de verzekeringsartsen wordt genoemd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel beperkingen aangenomen in verband met het medicatiegebruik van eiser. Er zijn namelijk beperkingen gesteld ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico en beroepsmatig chaufferen.
16. Omdat de nadere toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de urenbeperking pas is gekomen nadat beroep is ingesteld, heeft verweerder het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Nu verweerder, zoals hiervoor overwogen, alsnog een nadere motivering heeft gegeven, acht de rechtbank het niet zinvol om verweerder in de gelegenheid te stellen een nieuw, inzichtelijk gemotiveerd besluit te nemen. Dat zou immers een onnodige herhaling van zetten opleveren. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of met toepassing van artikel 8:72, derde lid en onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten. Voordat de rechtbank dit beoordeelt, zal de rechtbank eerst nog de overige beroepsgronden van eiser beoordelen.
Arbeidskundige beoordeling
17. Eiser voert aan dat de functie van productiemedewerker industrie lijkt op de maatgevende functie van eiser. Deze geduide functie heeft alle aspecten die bij zijn oude functie behoorden, terwijl hij die functie niet meer kan uitoefenen. Eiser voert verder aan dat hij zich vanwege zijn beperkingen niet in staat acht om de geduide functies uit te oefenen.
18. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 17 september 2020 gerapporteerd dat eiser bij alle geduide functies aan de vereiste krachten en/of bekwaamheden voldoet. Gezien het opleidingsniveau, de opleidingsrichting, het leervermogen en de werkervaring is eiser in staat om deze functies, waaronder de functie van productiemedewerker industrie, te vervullen. Deze functies passen ook bij zijn belastbaarheid omdat die binnen de grenzen vallen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven in zijn rapportage en de FML van de primaire arts.
19. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hiermee voldoende heeft onderbouwd dat de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. Met de in de FML van 21 februari 2020 aangenomen beperkingen kan eiser in staat worden geacht om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies te verrichten. De enkele stelling van eiser dat de functie van productiemedewerker industrie op zijn maatgevende arbeid lijkt, maakt dat niet anders.
20. Zoals hiervoor overwogen is het beroep van eiser gegrond omdat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Met het aanvullend rapport van 7 mei 2021 heeft verweerder dit motiveringsgebrek hersteld. Omdat de andere beroepsgronden van eiser niet slagen, laat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekent dat eiser per 27 januari 2020 geen recht heeft op een
WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Griffierecht en proceskosten
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).