ECLI:NL:RBMNE:2021:5945

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
UTR 20_3947
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en motiveringsgebrek bij arbeidsongeschiktheidsevaluatie

Op 6 december 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 18 september 2020, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit, dat eiser per 27 januari 2020 geen uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) kreeg omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft ook bepaald dat de door eiser betaalde griffierechten vergoed moeten worden en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3947

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.F. Tirkes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R. van den Brink).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende], te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. L. Hoeneveld-Mol).

Procesverloop

In het besluit van 30 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder beslist dat eiser per
27 januari 2020 geen uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) krijgt, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 18 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2021 met behulp van een Skype-verbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder en derde-partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 23 april 2020 aangehouden, om verweerder een medisch rapport op te laten maken waarin een nadere motivering wordt gegeven waarom ten tijde van de datum in geding een urenbeperking van 8 uur per dag en 40 uur per week moet worden aangenomen. Verweerder heeft een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 mei 2021 ingediend. Eiser heeft hier op
20 mei 2021 op gereageerd en tevens aanvullende beroepsgronden ingediend. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 10 juni 2021 op de aanvullende gronden van beroep gereageerd.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft bepaald dat die zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek hierna gesloten op 14 september 2021.

Overwegingen

Geheimhouding
1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu eiser geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan [derde belanghebbende] te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Voorgeschiedenis
2.1.
Eiser heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker. Hij heeft zich op
29 januari 2018 ziek gemeld. De primaire verzekeringsarts heeft op 21 februari 2020 een functionele mogelijkheden lijst (FML) vastgesteld bij een WIA-beoordeling per einde wachttijd. De primaire arbeidsdeskundige heeft eiser op grond hiervan 2,14% arbeidsongeschikt geacht. Het primaire besluit is hierop gebaseerd. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 28 augustus 2020 gerapporteerd dat er geen medische argumenten zijn om de primair vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Hierna heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 2,14% blijft. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Medische beoordeling
4. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat de verzekeringsartsen zijn beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid hebben onderschat. Er moeten volgens eiser beperkingen worden aangenomen ten aanzien van het item handelingstempo en in de rubriek dynamisch handelen. Verder stelt eiser dat er ten onrechte geen verdergaande urenbeperking is aangenomen.
5.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 28 augustus 2020 geconcludeerd dat er geen medische redenen zijn om de primair vastgestelde belastbaarheid te wijzigen en heeft daarbij het volgende overwogen.
Handelingstempo
5.2.
De primaire verzekeringsarts heeft psychisch onderzoek verricht waarbij er bij eiser sprake was van een opgewekte stemming. De primaire verzekeringsarts heeft een FML opgesteld waarbij er beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de psychische belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft hierbij rekening gehouden met de medicatie van eiser door aan te geven dat hij niet op grote hoogtes kan werken, niet met gevaarlijke machines mag werken en niet beroepsmatig kan chaufferen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt deze beperkingen passend, zeker in het licht van het onderzoek dat de primaire verzekeringsarts heeft verricht. Bij het psychisch onderzoek waren er in het geheel geen aanwijzingen voor een stemmingsstoornis en eiser is ook niet in behandeling voor psychische klachten. Hij uitte ook geen psychische klachten. Hij liet de primaire verzekeringsarts juist weten dat het traject bij Medinello hem psychisch goed had gedaan.
Dynamische handelingen
5.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gerapporteerd dat de primaire verzekeringsarts ten aanzien van de fysieke belastbaarheid rekening heeft gehouden met de hypertensie zonder orgaanschade en het chronische pijnsyndroom (fibromyalgie) waar eiser aan lijdt. De revalidatiearts heeft aangegeven dat repeterende zware fysieke belasting en duurbelasting in statische houding klachten genereren. Met deze gegevens wordt in de heroverweging rekening gehouden. De primaire verzekeringsarts heeft namelijk beperkingen vastgesteld ten aanzien van koude, zware beschermingsmiddelen, zware trillingen, frequent reiken/buigen, zwaar duwen/trekken/tillen/dragen, duurbelasting in zitten/lopen/staan/geknield en/of gehurkt actief zijn, gebogen en/of getordeerd actief zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt deze beperkingen goed passend bij de aard van de aandoening van eiser.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling ten aanzien van de rubrieken persoonlijk functioneren en dynamische handelingen onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen in deze rubrieken passend zijn voor eiser. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd dat hij op de datum in geding hiervoor verdergaand beperkt moet worden geacht. In het deskundigenoordeel re-integratie inspanningen werkgever van de arbeidsdeskundige van 15 april 2019 en de rapportage arbeidskundig onderzoek van Elabo van 21 mei 2019 staat geen medische informatie op grond waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat de medische beoordeling met betrekking tot de genoemde rubrieken onjuist is.
Urenbeperking
7. Eiser voert aan dat hij niet in staat is om 40 uur per week arbeid te verrichten. Hij kan weinig in het huishouden doen en hij moet regelmatig overdag rusten vanwege zijn vermoeidheid.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 augustus 2020 geconcludeerd dat de primaire verzekeringsarts rekening heeft gehouden met een licht verminderde energetische belastbaarheid. Dit past volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de chronische pijnklachten door aan te geven dat eiser niet meer dan ongeveer 8 uur per dag en ongeveer 40 uur per week arbeid kan verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet, rekening houdend met de gegevens die in bezwaar naar voren zijn gekomen geen medische grond om van de visie van de primaire verzekeringsarts af te wijken.
9. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee te summier en dus onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ten tijde van de datum in geding geen verdergaande urenbeperking had moet worden aangenomen.
10.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit punt nader toegelicht met het aanvullende rapport van 7 mei 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin geschreven dat ten tijde van de datum in geding bij eiser sprake was van fibromyalgie en een essentiële hypertensie zonder orgaanschade. Eiser had een revalidatietraject doorlopen met een verbetering van de conditie (VO2max). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het zittingsverslag (van 23 april 2021) gelezen dat eiser thans aangeeft dagelijks pijnstillers te gebruiken. Dat was niet de situatie ten tijde van de datum in geding, buiten het gebruik van amitriptyline en af en toe 5 milligram oxycodon. Met het gebruik van deze medicatie is rekening gehouden door beperkingen te stellen ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico en beroepsmatig chaufferen. Er is verder met de hypertensie en fibromyalgie rekening gehouden door uitgebreide beperkingen te stellen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gerapporteerd dat op basis van de criteria die gelden voor de toepassing van een urenbeperking er bij eiser mede op basis van de gestelde diagnose fibromyalgie en hetgeen hierover is beschreven geen sprake is van een beperking op basis van beschikbaarheid of preventie. Er is wel rekening gehouden met een licht energetische beperking door aan te geven dat eiser niet meer dan 8 uur per dag en 40 uur per week arbeid kan verrichten. Deze beperking is zeer goed passend omdat deze beperking ervoor zorgt dat eiser voldoende recuperatietijd zal hebben. Een hypertensie zonder orgaanschade is geen grond voor het aannemen van een urenrestrictie. Pijnklachten zijn een grond voor een lichte urenrestrictie zoals die is aangenomen. In passende arbeid waarbij er rekening wordt gehouden met de beperkingen die bij eiser aanwezig zijn, is er dan ook geen medische grond voor het stellen van een verdergaande urenrestrictie. Het onvermogen dat eiser op de zitting heeft geuit, is niet medisch te verklaren op basis van de aanwezige pathologie.
11. De rechtbank oordeelt dat het motiveringsgebrek met deze nadere toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 mei 2021 is hersteld.
12. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de beslissing om geen verdergaande urenbeperking aan te nemen nog steeds onvoldoende is gemotiveerd, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op een wijziging ten opzichte van een eerder bepaalde urenbeperking in het deskundigenoordeel re-integratie inspanningen werkgever van 15 april 2019 is ingegaan. Dat bij een vorige beoordeling wel een urenbeperking is toegekend, maakt niet dat deze nu ook toegekend had moeten worden of dat extra had moeten worden gemotiveerd waarom die niet wordt toegekend. Het gaat in deze procedure immers om de beoordeling van de mogelijkheden van eiser op de datum in geding:
27 januari 2020. Bovendien heeft een beoordeling van de re-integratie inspanningen van een werkgever een ander beoordelingskader dan een WIA-beoordeling.
13. De rechtbank is het ook niet met eiser eens dat de verzekeringsartsen eraan voorbij zijn gegaan dat de fibromyalgie is gerelateerd aan een eerder doorlopen sarcoïdose. Zowel de primaire verzekeringsarts (rapport van 26 februari 2020) als de verzekeringsarts bezwaar en beroep (rapport van 28 augustus 2020) hebben de fibromyalgie geduid als secundair aan een ernstig verlopen sarcoïdose. Zij hebben dit onderkend en daarmee rekening gehouden bij de beoordeling.
14. Volgens eiser was zijn medicijngebruik op de datum in geding anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 7 mei 2021 heeft aangenomen. Naast paracetamol, amitriptyline en oxycodon gebruikte hij ook diclofenac.
15. De rechtbank constateert dat uit het medicatieoverzicht (gedingstuk C22) blijkt dat eiser op de datum in geding (27 januari 2020) ook diclofenac gebruikte. De rechtbank ziet deze omstandigheid echter niet als een reden om de zaak te heropenen om de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierover nader te laten rapporteren en motiveert dit als volgt. Eiser heeft het gebruik van diclofenac op een eerder moment van de beroepsprocedure kunnen aanvoeren. Hij heeft hier niets over opgemerkt naar aanleiding van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 augustus 2020 waarin het medicatiegebruik van eiser wordt vermeld, maar het middel dicoflenac niet wordt genoemd. Eiser heeft hier ook niets op de zitting van 23 april 2021 gezegd, terwijl zijn medicatiegebruik op de zitting aan de orde is gekomen. Hoewel het gebruik van dicoflenac niet door de verzekeringsartsen wordt genoemd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel beperkingen aangenomen in verband met het medicatiegebruik van eiser. Er zijn namelijk beperkingen gesteld ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico en beroepsmatig chaufferen.
16. Omdat de nadere toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de urenbeperking pas is gekomen nadat beroep is ingesteld, heeft verweerder het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Nu verweerder, zoals hiervoor overwogen, alsnog een nadere motivering heeft gegeven, acht de rechtbank het niet zinvol om verweerder in de gelegenheid te stellen een nieuw, inzichtelijk gemotiveerd besluit te nemen. Dat zou immers een onnodige herhaling van zetten opleveren. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of met toepassing van artikel 8:72, derde lid en onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten. Voordat de rechtbank dit beoordeelt, zal de rechtbank eerst nog de overige beroepsgronden van eiser beoordelen.
Arbeidskundige beoordeling
17. Eiser voert aan dat de functie van productiemedewerker industrie lijkt op de maatgevende functie van eiser. Deze geduide functie heeft alle aspecten die bij zijn oude functie behoorden, terwijl hij die functie niet meer kan uitoefenen. Eiser voert verder aan dat hij zich vanwege zijn beperkingen niet in staat acht om de geduide functies uit te oefenen.
18. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 17 september 2020 gerapporteerd dat eiser bij alle geduide functies aan de vereiste krachten en/of bekwaamheden voldoet. Gezien het opleidingsniveau, de opleidingsrichting, het leervermogen en de werkervaring is eiser in staat om deze functies, waaronder de functie van productiemedewerker industrie, te vervullen. Deze functies passen ook bij zijn belastbaarheid omdat die binnen de grenzen vallen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven in zijn rapportage en de FML van de primaire arts.
19. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hiermee voldoende heeft onderbouwd dat de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. Met de in de FML van 21 februari 2020 aangenomen beperkingen kan eiser in staat worden geacht om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies te verrichten. De enkele stelling van eiser dat de functie van productiemedewerker industrie op zijn maatgevende arbeid lijkt, maakt dat niet anders.
Conclusie
20. Zoals hiervoor overwogen is het beroep van eiser gegrond omdat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Met het aanvullend rapport van 7 mei 2021 heeft verweerder dit motiveringsgebrek hersteld. Omdat de andere beroepsgronden van eiser niet slagen, laat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekent dat eiser per 27 januari 2020 geen recht heeft op een
WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Griffierecht en proceskosten
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 6 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.