ECLI:NL:RBMNE:2021:594

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
20/2337
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering na schending van de hoorplicht en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die als monteur werkte, had zich op 30 november 2018 ziek gemeld en ontving vanaf 1 januari 2019 een Ziektewet (ZW)-uitkering. De uitkering werd per 30 december 2019 beëindigd, omdat de verweerder stelde dat de eiser in staat was meer dan 65% van zijn loon te verdienen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde beroep in, waarbij hij aanvoerde dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht inderdaad was geschonden, maar dat dit gebrek niet tot benadeling van de eiser had geleid, aangezien hij voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt naar voren te brengen tijdens de zitting. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de eiser niet volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg de verweerder op het griffierecht te vergoeden en de proceskosten van de eiser te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.A.H. van Marwijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. Schuller-Middelkoop).

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2019 heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 30 december 2019 beëindigd, omdat eiser per 29 november 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Bij besluit van 1 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 2 december 2020 behandeld op een Skype-zitting. Eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder waren aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser was werkzaam als monteur voor 37,93 uur per week. Op 30 november 2018 heeft hij zich ziek gemeld. Op 31 december 2018 is het dienstverband met zijn werkgever beëindigd. Per 1 januari 2019 is aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Na de zogeheten Eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder deze ZW-uitkering per 30 december 2019 beëindigd. Eiser is het daar niet mee eens.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser per 30 december 2019 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder baseert dit standpunt op medische en arbeidskundige rapporten.
Hoorzitting
3. In het bestreden besluit staat dat het bezwaar telefonisch is besproken met eiser en dat hij heeft aangegeven dat hij geen gebruik wil maken van een hoorzitting.
4. Eiser voert aan dat de hoorplicht is geschonden. Hij betwist dat hij heeft afgezien van het recht om te worden gehoord.
5. De verplichting om te horen is opgenomen in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb staan situaties beschreven wanneer van het horen kan worden afgezien. Dat is onder andere het geval als de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord.
6. Uit het dossier maakt de rechtbank het volgende op. Een medewerker bezwaar van verweerder heeft het bezwaar op 18 februari 2020 telefonisch met eiser besproken. Volgens het bestreden besluit heeft eiser tijdens dat gesprek kenbaar gemaakt geen hoorzitting te willen. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij naar aanleiding van het telefoongesprek in de veronderstelling was dat een hoorzitting zou worden georganiseerd. Om die reden heeft hij een advocaat gezocht. Met een brief van 4 mei 2020 stelt zijn advocaat zich als gemachtigde bij verweerder. Dit is kort nadat het bestreden besluit is genomen. De door eiser geschetste gang van zaken komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Daarom kan er niet vanuit worden gegaan dat eiser afstand heeft gedaan van zijn recht om te worden gehoord.
7. Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden. Dit is een gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat het aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Eiser heeft in beroep voldoende de gelegenheid gehad om zijn standpunt naar voren te brengen en mondeling op de zitting toe te lichten.
Medische beoordeling
8. Eiser is het niet eens met de medische beoordeling. Hij voert aan dat in het medisch rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van zijn psycholoog ontbreekt. De psycholoog heeft een behandeling met EMDR-therapie voorgesteld, maar vanwege de coronacrisis is hiermee nog niet gestart. Eiser vindt dat verweerder bij zijn psycholoog navraag had moeten doen om te bezien of hij eerst in staat zou moeten worden gesteld om deze therapie te volgen voordat zijn arbeidsgeschiktheid kon worden beoordelen. Hij acht zich niet arbeidsgeschikt zolang hij de therapie niet heeft kunnen volgen. Zijn beperkingen zijn onderschat.
9. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
10. Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapporten kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
11. De rechtbank vindt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 april 2020 blijkt dat hij dossierstudie heeft verricht en in de heroverweging informatie van de huisarts heeft betrokken. Bij de informatie van de huisarts was onder meer de verwijsbrief naar de psycholoog gevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was dus bekend met deze verwijzing. Dat geen nadere informatie is opgevraagd bij de psycholoog of navraag is gedaan naar de situatie van eiser, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over voldoende informatie om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken. Verder vindt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden heeft beargumenteerd hoe de beoordeling van de beperkingen tot stand is gekomen.
12. De rechtbank overweegt verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de psychische en fysieke klachten van eiser. Hiervoor gelden ook beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vanwege de psychische klachten zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 en 2 van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een extra beperking aangenomen in rubriek 1 voor werk met verhoogd persoonlijk risico. Dit vanwege het medicijngebruik van eiser. Vanwege de maagklachten is eiser beperkt geacht voor de items frequent buigen of zwaar duwen/trekken/tillen en dragen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom bij eiser geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Op de zitting heeft eiser naar voren gebracht dat vanwege de wekelijkse therapiesessies een urenbeperking aangenomen had worden. In het rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat een wekelijkse behandelafspraak op grond van de standaard Duurbelasting in Arbeid geen reden is om een urenbeperking aan te nemen, omdat verwacht wordt dat een behandeling zo veel mogelijk buiten de arbeidsuren wordt ondergaan en flexibele houding wordt verwacht bij het plannen van het tijdstip van een behandeling. Deze motivering kan de rechtbank volgen.
14. Eiser heeft ter zitting ook nog aangevoerd dat hij de geduide functies niet kan uitvoeren, omdat hij daarin moet samenwerken. Daarbij wijst eiser erop dat hij beperkt is voor klantcontact en dat hij ook snel in de problemen komt in sociale omgang. Dit vat de rechtbank op als een medische beroepsgrond. Deze grond is voor het eerst op de zitting aangevoerd en verder niet medisch onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen grond om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser had moeten beperken op het item Samenwerken. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat eiser in beroep geen medische informatie heeft verstrekt die aanleiding geeft voor een ander oordeel over zijn belastbaarheid. Dat eiser inmiddels is doorverwezen naar een specialistische GGZ, heeft geen invloed op de medische beoordeling in deze zaak, omdat deze beoordeling betrekking heeft op de datum 30 december 2019 en de verwijzing daarna heeft plaatsgevonden.
Arbeidskundige beoordeling
15. Eiser stelt dat hij de geduide functies niet kan verrichten vanwege zijn psychische beperkingen.
15. De rechtbank stelt vast dat eiser tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit geen specifieke beroepsgronden naar voren heeft gebracht.
17. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML in bezwaar heeft gewijzigd, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep beoordeeld of de geduide functies nog geschikt zijn voor eiser. Dit is niet voor alle functies het geval en daarom is opnieuw het CBBS geraadpleegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is van mening dat de volgende drie functies gelet op eisers beperkingen geschikt zijn: Productiemedewerker industrie, Wikkelaar en Monteur printplaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden.
Conclusie
18. De conclusie van de rechtbank is dat verweerder terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd. Het beroep is daarom ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
19. Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, ziet zij aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Om diezelfde reden zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,-(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.