Op 3 december 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser had op 2 oktober 2020 gemeld dat zijn klachten per 30 september 2020 waren verergerd. In het besluit van 20 november 2020 werd hem meegedeeld dat zijn arbeidsongeschiktheid niet was gewijzigd ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling van 28 januari 2020, waarbij hij 73,12% arbeidsongeschikt was bevonden. Eiser was het niet eens met deze beslissing en maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard in het besluit van 22 juli 2021. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.
De zitting vond plaats via Skype for Business, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg. Eiser had aangegeven dat hij zich lichamelijk en psychisch niet stabiel voelde en niet kon werken, maar de rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van verweerder zorgvuldig waren opgesteld en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn beoordeling duidelijk had onderbouwd.
De rechtbank concludeerde dat de klachten van eiser niet anders waren dan eerder vastgesteld en dat er geen aanleiding was om de medische rapporten terzijde te schuiven. Eiser had geen nieuwe medische informatie ingediend die zijn standpunt onderbouwde. De rechtbank volgde daarom de medische beoordeling van de verzekeringsartsen en bevestigde de ongewijzigde vaststelling van de arbeidsongeschiktheid door verweerder. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.