ECLI:NL:RBMNE:2021:5929

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/3694
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van WIA-beoordeling

Op 3 december 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser had op 2 oktober 2020 gemeld dat zijn klachten per 30 september 2020 waren verergerd. In het besluit van 20 november 2020 werd hem meegedeeld dat zijn arbeidsongeschiktheid niet was gewijzigd ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling van 28 januari 2020, waarbij hij 73,12% arbeidsongeschikt was bevonden. Eiser was het niet eens met deze beslissing en maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard in het besluit van 22 juli 2021. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.

De zitting vond plaats via Skype for Business, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg. Eiser had aangegeven dat hij zich lichamelijk en psychisch niet stabiel voelde en niet kon werken, maar de rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van verweerder zorgvuldig waren opgesteld en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn beoordeling duidelijk had onderbouwd.

De rechtbank concludeerde dat de klachten van eiser niet anders waren dan eerder vastgesteld en dat er geen aanleiding was om de medische rapporten terzijde te schuiven. Eiser had geen nieuwe medische informatie ingediend die zijn standpunt onderbouwde. De rechtbank volgde daarom de medische beoordeling van de verzekeringsartsen en bevestigde de ongewijzigde vaststelling van de arbeidsongeschiktheid door verweerder. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3694

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

3 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding en procesverloop

Eiser heeft op 2 oktober 2020 bij verweerder gemeld dat hij per 30 september 2020 meer klachten heeft.
In het besluit van 20 november 2020 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling bij einde wachttijd op 28 januari 2020. Eiser is 73,12% arbeidsongeschikt. Verweerder baseert zich hierbij op een medisch en een arbeidsdeskundig rapport.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
In het besluit van 22 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder baseert zich hierbij op een medisch en een arbeidsdeskundig rapport in bezwaar.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 3 december 2021 via Skype for Business behandeld. Op de zitting waren eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid om tegen deze mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.

Overwegingen

1. Eiser is het niet eens met de uitkomst van zijn arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Hij voelt zich lichamelijk en psychisch niet stabiel en kan naar eigen zeggen niet werken. Na twee heftige jaren is hij nog steeds afhankelijk van antidepressiva en moet hij zich dagelijks opladen om iets van de dag te maken. Zijn herstel gaat niet zo snel als hij had verwacht.
3. De rechtbank begrijpt dat eiser het niet eens is met de medische rapporten van verweerder. De redenen die eiser daarbij geeft, zijn echter niet voldoende om de medische rapporten terzijde te schuiven. De medische rapporten zijn door verzekeringsartsen opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voor het opstellen van zijn rapport de dossiergegevens bestudeerd en eiser gesproken en onderzocht. Ook is medische informatie over eiser opgevraagd bij de voormalig behandelaar van eiser van het [Instituut] . De rechtbank vindt deze onderzoeksactiviteiten zorgvuldig.
4. De rechtbank oordeelt verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport duidelijk en inzichtelijk heeft uitgelegd hoe hij tot zijn beoordeling is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigt de eerdere medische beoordeling. Hij ziet geen aanleiding voor andere klachten of een andere belastbaarheid bij eiser dan bij de eerdere WIA-beoordeling bij einde wachttijd is vastgesteld. Hoewel de klachten en beperkingen die eiser aangeeft aannemelijk zijn, lijken de aard en de ernst van die klachten namelijk niet anders te zijn dan eerder is vastgesteld. Dit blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet uit de informatie van de voormalig behandelaar van eiser.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding de medische rapporten onjuist te achten. Hoewel de visie van eiser op zijn gezondheidstoestand begrijpelijk is, is dat onvoldoende voor de rechtbank. Eiser heeft namelijk geen medische informatie ingeleverd waarmee dat onderbouwd wordt.
6. De rechtbank volgt dus de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Op basis daarvan heeft verweerder de arbeidsongeschiktheid van eiser ongewijzigd vastgesteld.
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.