Bijlage
Relevante bepalingen omgevingsverordening
Artikel 2.7 (Binnen een windgebied - plaatsingszones)
Binnen een windgebied voorziet een bestemmingsplan, binnen twee jaar na de goedkeuring door gedeputeerde staten van een projectplan, uitsluitend in nieuwe windmolens in een plaatsingszone binnen een projectgebied conform dat projectplan.
Zodra de gebruikstermijn (maximaal 25 jaar) waarvoor de omgevingsvergunning geldt verstrijkt, mag het bestemmingsplan niet meer voorzien in windmolens.
Artikel 2.8 (Binnen een windgebied - projectgebieden)
Binnen een windgebied voorziet een bestemmingsplan, binnen twee jaar na de goedkeuring door gedeputeerde staten van een projectplan, in de sanering van alle windmolens binnen een projectgebied conform dat projectplan.
Artikel 2.10 (Procedure aanwijzing en begrenzing projectgebieden)
Gedeputeerde staten kunnen in de omgevingsverordening projectgebieden aanwijzen.
Een aanvraag tot aanwijzing of aanpassing van de begrenzing van een projectgebied gaat vergezeld van een (voorstel tot aanpassing van het goedgekeurde) projectplan voor opschalen en saneren. Het (aangepaste) projectplan toont de noodzaak hiertoe aan. Daarbij dient te worden aangetoond dat de gewijzigde afbakening van het projectgebied geen onevenredig negatief effect heeft op de projecten voor opschalen en saneren binnen een eventueel resterend deel van het projectgebied en/of op binnen de andere aangewezen projectgebieden of op de omgeving.
Een aangewezen projectgebied kan in de omgevingsverordening worden aangepast door gedeputeerde staten indien dit noodzakelijk is vanwege veranderende omstandigheden, ontwikkelingen in de techniek of regelgeving, bedrijfseconomische redenen en de uitvoeringspraktijk.
Een aanvraag om de begrenzing van een projectgebied te wijzigen wordt afgewezen indien de gewijzigde afbakening een onevenredig negatief effect heeft op de projecten voor opschalen en saneren binnen andere aangewezen projectgebieden of op de omgeving.
Artikel 2.11 (Aanwijzing van plaatsingszones)
Gedeputeerde staten kunnen in de omgevingsverordening plaatsingszones aanwijzen.
Aangewezen plaatsingszones kunnen door gedeputeerde staten in de omgevingsverordening worden aangepast op basis van een (voorstel tot aanpassing van een goedgekeurd) projectplan voor opschalen en saneren. Het (aangepaste) projectplan toont de noodzaak hiertoe aan. De beslissing om de plaatsingszones aan te passen is gebaseerd op een integrale afweging en evenwichtige balans tussen de omgevingskwaliteit, het maatschappelijk draagvlak en het economisch perspectief.
Artikel 2.12 (Een projectplan per projectgebied)
Per projectgebied wordt een goedgekeurd projectplan voor opschalen en saneren door een initiatiefnemer in zijn geheel uitgevoerd.
De initiatiefnemer kan een samenwerkingsverband van meerdere partijen zijn.
Artikel 2.13 (Randvoorwaarden projectplan)
1. Een projectplan bevat in ieder geval:
een voorstel voor een projectgebied en plaatsingszones;
een beschrijving van de ruimtelijke invulling van het plan;
inzicht in de haalbaarheid van het plan, waaronder compenserende maatregelen;
een planning, waaronder begrepen de fasering van opschalen en saneren;
inzicht in de invulling van de financiële participatie en de gebiedsgebonden bijdrage aan kwaliteitscompensatie;
het voorstel voor de planparticipatie.
2. Gedeputeerde staten nemen een besluit over de goedkeuring of aanpassing van een ingediend projectplan.
Artikel 2.14 (Eisen aan ruimtelijke invulling in een projectplan)
1. Een projectplan voldoet aan de volgende eisen inzake de ruimtelijke invulling:
windmolens worden geplaatst in een opstelling;
de rotorbladen draaien in eenzelfde richting;
de windmolens hebben eenzelfde verschijningsvorm;
e windmolens hebben een maximale ashoogte van 120 meter met daarbij steeds het maximaal haalbare vermogen per windmolen. Indien initiatiefnemer een hogere ashoogte wil voor een hoger vermogen (MW) dient te worden aangetoond dat het maximaal haalbare vermogen per turbine bij een windmolen met ashoogte van 120 meter ontoereikend is.
Artikel 2.15 (Eisen aan het projectplan inzake de bijdrage ten behoeve van het compenseren van de kwaliteit van het gebied)
1. Een projectplan voldoet aan de volgende eisen inzake de bijdrage ten behoeve van het compenseren van de kwaliteit van het gebied:
het projectplan maakt inzichtelijk hoe de beoogde ruimtelijke ontwikkeling inzake windenergie gepaard gaat met het verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in of in de directe omgeving van het projectgebied.
de kwaliteitscompensatie kan zien op een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
het projectplan bevat een voorstel voor de wijze waarop de kwaliteitscompensatie financieel, juridisch en feitelijk wordt geborgd en beschrijft hoe die past binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor het gebied.
2. De waarde van de kwaliteitscompensatie bedraagt gedurende de gebruikstermijn jaarlijks gemiddeld € 1.050,-- per MW opgesteld vermogen in de betreffende plaatsingszone. Er wordt jaarlijks geïndexeerd. Indien een kwaliteitscompensatie als bedoeld in het eerste lid niet is verzekerd, wordt het bestemmingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een windmolenparkfonds is verzekerd.
3. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen inzake de wijze waarop compensatie plaatsheeft, teneinde de ruimtelijke kwaliteit te garanderen.
Artikel 2.16 (Eisen aan de fasering van het opschalen en saneren in een projectplan)
Een projectplan voldoet aan de volgende eisen inzake opschalen en saneren:
Alle bestaande windmolens binnen het projectgebied worden gesaneerd;
De sanering wordt zeker gesteld met een bindende overeenkomst met de rechthebbende(n);
De sanering vindt plaats binnen een half jaar na de ingebruikname van de nieuwe windmolens in de plaatsingszones (saneringstermijn);
Indien uit het projectplan blijkt dat het vanwege de economische uitvoerbaarheid noodzakelijk is om af te wijken van de saneringstermijn van een half jaar, kan een te saneren windmolen gedurende een aaneengesloten periode van maximaal vijf jaar gelijktijdig met de nieuwe windmolens in werking blijven, onder de voorwaarde dat zekerheid is gesteld met een bindende overeenkomst waaruit blijkt dat de sanering van de bestaande windmolen binnen die termijn van uiterlijk vijf jaar na ingebruikname is verzekerd;
De sanering van de windmolens wordt vastgelegd in een uitvoeringsprogramma dat de locatie van de windmolens vermeldt en het tijdstip waarop deze uiterlijk worden gesaneerd;
Bij het bepalen van de volgorde van de sanering wordt door initiatiefnemer de beoogde landschappelijke verbetering meegewogen, waarbij het uitgangspunt is dat het saneren van de oudste windmolens en van de windmolens nabij de nieuwe opstelling voorrang krijgt boven het saneren van de jongere windmolens en van de windmolens die verder weggelegen zijn van de nieuwe windmolenopstelling. Het projectplan maakt de gemaakte afweging inzichtelijk.
Artikel 2.17 (Eisen aan financiële participatie in een projectplan)
1. Een projectplan voldoet aan de volgende eisen inzake financiële participatie:
Het projectplan maakt inzichtelijk hoe de omgeving gelegenheid krijgt om financieel te participeren;
Het projectplan maakt inzichtelijk hoe die financiële participatie per fase op een eerlijke, eenvoudige en evenwichtige wijze wordt uitgewerkt;
2. Ten aanzien van de financiële participatie gelden per fase de volgende eisen:
In de ontwikkel- en bouwfase biedt initiatiefnemer in ieder geval aan bewoners en ondernemers gevestigd in het projectgebied, de gelegenheid om vanaf de eerste risicodragende (ontwikkel-)fase financieel risicodragend te participeren bij de ontwikkeling van de nieuwe windmolens binnen dat projectgebied;
In de exploitatiefase biedt initiatiefnemer alle bewoners en ondernemers die gevestigd zijn in Zuidelijk en Oostelijk Flevoland gelegenheid om financieel te participeren in de exploitatie van de nieuwe windmolens (vanaf de fase vanaf ingebruikname);
Uitgangspunt is dat in de exploitatiefase minimaal 2,5% van de initiële totale investeringsomvang door middel van participatie wordt ingevuld;
Van dit minimumpercentage van 2,5% wordt alleen afgeweken indien de initiatiefnemer kan aantonen dat er een gebrek aan belangstelling voor participatie bestaat dat niet te wijten is aan voldoende participatiemogelijkheden en/of communicatie daarover.
3. Uitgangspunten bij de financiële participatie zijn in elke fase:
De risico’s en de verwachte financiële rendementen van de participatie worden helder in beeld gebracht;
Er wordt een redelijke vergoeding gegeven voor het risico in relatie tot de potentiele winstgevendheid;
Participaties zijn vrij verhandelbaar, eventueel na een lock-in periode van maximaal 2 jaar;
De initiatiefnemer legt de mogelijkheden voor bewoners en ondernemers tot financiële projectparticipatie vast in een overeenkomst met de gemeente;
Artikel 2.18 (Eisen aan planparticipatie in een projectplan)
Het projectplan maakt inzichtelijk hoe het draagvlak voor en burgerparticipatie bij het initiatief worden verzekerd en hoe de omgeving in een vroeg stadium van de planvorming actief wordt betrokken bij de uitwerking van het initiatief, daaronder in ieder geval doch niet limitatief begrepen de planvorming rond de nieuwe windmolenopstellingen en de mogelijke inrichting van plaatsingszones.
Artikel II.7 (Verbodsbepaling)
Een gedraging in strijd met artikel 1.3 eerste lid, 3.3, 15.6, 15.7, 15.8 en 15.9, of met één of meer voorschriften of beperkingen verbonden aan een ontheffing als bedoeld in de artikelen 1.3 tweede lid, 3.5, 15.11 en 15.12, is verboden.