Overwegingen
1. Eiseres staat vanaf 12 oktober 2020 in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven op het adres [adres] in [plaats] . Vanaf 1 november 2020 is eiseres voor een uitwonende student studiefinanciering gaan ontvangen.
2. Op 28 mei 2021 hebben toezichthouders in opdracht van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiseres. De toezichthouders hebben een huisbezoek afgelegd op het brp-adres van eiseres. Eiseres was niet aanwezig. Mevrouw [A] , de hoofdbewoonster en oma van eiseres, heeft de toezichthouders binnengelaten. De bevindingen van het huisbezoek zijn neergelegd in de rapportage van 3 juni 2021.
3. Verweerder heeft op grond van de bevindingen in de rapportage de uitwonendenbeurs van eiseres herzien vanaf november 2020 en een bedrag van € 1.534,38 aan te veel ontvangen studiefinanciering teruggevorderd. Verweerder is uit de controle gebleken dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het brp-adres. Er zijn geen persoonlijke spullen aangetroffen, geen producten voor persoonlijke verzorging, geen jassen, geen tassen, geen sieraden, geen make-up, geen foto’s et cetera.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf heeft op het brp-adres. Eiseres en haar oma hebben verklaringen afgelegd over dat zij daar woont. Eiseres heeft haar eigen slaapkamer op het brp-adres. Zij heeft daar haar kleren en andere spullen liggen. Tijdens het huisbezoek werd er geklust in het huis, waardoor de aangetroffen situatie anders was dan de normale situatie. Eiseres heeft vijf getuigenverklaringen overgelegd van haar buren op de [straat] op nummers [nr. A] , [nr. B] , [nr. C] en [nr. D] en van haar moeder. Die verklaringen houden in dat zij sinds oktober 2020 bij haar opa en oma woont en hoofdverblijf heeft op het brp-adres.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres ten tijde van het huisbezoek niet woonde op het brp-adres en daar niet haar hoofdverblijf had. Verweerder heeft zich voor zijn besluitvorming gebaseerd op de rapportage van het huisbezoek en op basis daarvan de conclusie getrokken dat er geen spullen zijn aangetroffen die aantoonbaar aan eiseres toebehoren. Op de zitting heeft eiseres geloofwaardige verklaringen afgelegd over haar woonsituatie op het brp-adres. In het licht van die verklaringen heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiseres niet op haar brp-adres woonde. De rechtbank licht dat hierna toe.
6. Verweerder heeft op basis van de rapportage overwogen dat er geen kleding van eiseres in de woning is aangetroffen. Eiseres heeft op de zitting geloofwaardig verklaard dat de kleding die de toezichthouders in het linkerdeel van de kast op haar slaapkamer hebben aangetroffen zowel aan haar als aan haar oma toebehoort en dat zij dezelfde maat hebben. Eiseres heeft in het bezwaarschrift naar voren gebracht dat de woning klein is en dat zij daarom de kledingkast deelt met haar oma. Deze verklaring sluit aan bij die haar oma ten overstaan van de rapporteurs heeft afgelegd. De rapporteurs hebben beschreven dat zij geen verschil in stijl van de kleding zien, maar hebben dat niet specifieker verwoord en zij hebben evenmin aan de oma gevraagd welke kledingstukken van haar en welke van eiseres zouden zijn. De (zwart-wit) foto’s die in het dossier zitten, onderbouwen niet dat de kleding niet van eiseres kan zijn maar slechts van haar oma. Verweerder heeft verder ook niet betwist dat eiseres en haar oma dezelfde kledingmaat hebben. Gelet op de geloofwaardige verklaring van eiseres op dit punt en wat hierover door de rapporteurs is gerapporteerd, gaat de rechtbank er vanuit dat kleding van eiseres op het brp-adres aanwezig was.
7. Verweerder heeft op basis van de rapportage overwogen dat verwacht mag worden dat het ondergoed en de sokken van eiseres op haar eigen kamer aanwezig zouden zijn en niet in de ladekast op de slaapkamer van haar grootouders. In de rapportage staat daarover dat het niet aannemelijk is dat eiseres haar ondergoed, bh’s, sokken en hemden in een ladekast op de kamer van haar opa en oma bewaart, omdat dat zou betekenen dat eiseres iedere ochtend naar de kamer van haar opa en oma moet gaan om schone kleren te pakken. Verder staat hierover in de rapportage dat ze al een geruime tijd staat ingeschreven op het adres en dat ze voldoende ruimte op haar eigen kamer heeft. Eiseres heeft op dit punt ook gewezen op dat de woning heel klein is en dat zij niet ’s ochtends maar ’s avonds voordat ze gaat slapen de nodige spullen uit de ladekast haalt. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van eiseres. Omdat uit het rapport niet blijkt dat is gevraagd welk ondergoed van eiseres is en welk van de oma, valt niet in te zien waarom het onaannemelijk is dat ondergoed van eiseres op het brp-adres aanwezig was en in de betreffende ladekast werd bewaard.
8. Op de zitting heeft eiseres ook geloofwaardig verklaard over dat er ten tijde van het huisbezoek in de woning geklust werd waardoor de door de toezichthouders aangetroffen situatie niet representatief was voor de normale situatie en dat de toezichthouders door het klussen ook minder spullen van eiseres hebben aangetroffen omdat die onder het bed waren geschoven.
9. Daarnaast heeft eiseres op zitting geloofwaardig verklaard dat zij ten tijde van het huisbezoek naar een vriendin was, dat zij daar sliep en dat zij daarom haar make-up tas en douchespullen had meegenomen.
10. Verder betrekt de rechtbank bij zijn oordeel dat eiseres verschillende getuigenverklaringen van buren heeft overgelegd, die overigens niet door verweerder zijn betwist, waaruit het beeld naar voren komt dat eiseres vanaf oktober 2020 op het brp-adres woonachtig was. Die getuigenverklaringen zijn weliswaar niet gedetailleerd op het punt van de feitelijke woonsituatie, maar de rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan het waarheidsgehalte van die verklaringen te twijfelen.
11. Gelet op het voorgaande is door de verklaringen van eiseres op zitting redelijke twijfel ontstaan over de conclusies die verweerder op basis van de rapportage van het huisbezoek heeft getrokken, waardoor verweerder er met de rapportage niet in geslaagd is om aannemelijk te maken dat eiseres niet op het brp-adres woonde. Verweerder voldoet dan ook niet aan de bewijslast om de studiefinanciering van eiseres te herzien. Het besluit van verweerder dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het brp-adres kan om die reden geen stand houden.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, omdat het onwaarschijnlijk is dat verweerder op dit moment alsnog aannemelijk kan maken dat eiseres ten tijde van de controle niet op het brp-adres woonde. Daarom verklaart de rechtbank het bezwaar van eisers gericht tegen de primaire besluiten gegrond, herroept zij die besluiten en bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder aan eiseres vanaf november 2020 tot heden een beurs naar de norm van een uitwonende studerende zal toekennen, met toepassing van de wettelijke regels.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.030,-.