In deze zaak heeft eiseres, die zich op 15 december 2014 ziek meldde terwijl zij werkzaam was als intercultureel zorgconsulent, een beroep ingesteld tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) om haar WGA-loonaanvullingsuitkering per 27 mei 2020 te beëindigen. Eiseres was aanvankelijk voor 100% arbeidsongeschikt geacht, maar na een herbeoordeling werd zij voor 27,75% arbeidsongeschikt verklaard, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Eiseres stelde dat de medische beoordeling onzorgvuldig was en dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op het bezwaar van haar ex-werkgever.
De rechtbank oordeelde dat eiseres procesbelang had, ondanks de korte periode waarin zij mogelijk recht op uitkering had. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsarts onvoldoende zorgvuldigheid had betracht door eiseres niet te horen in de bezwaarfase. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit op dat punt vernietigd moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte in stand konden blijven, omdat de medische beoordeling op zichzelf juist was. Eiseres had geen andere gronden aangevoerd die tot een andere conclusie zouden leiden.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 2 december 2021 door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.