ECLI:NL:RBMNE:2021:5890

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
UTR - 21_4150
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende omgevingsvergunning en leefbaarheidstoets

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 2 december 2021, is een verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De zaak betreft een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht was verleend voor het optrekken van de goot van een woning en het uitbreiden van appartementen. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, stelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en dat er eerst een leefbaarheidstoets uitgevoerd moest worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoeker zwaarder wogen dan die van het college en de vergunninghouder, omdat de uitkomst van de leefbaarheidstoets nog onbekend was. De voorzieningenrechter benadrukte dat het college de leefbaarheidstoets moet uitvoeren voordat de omgevingsvergunning kan worden verleend. De voorlopige voorziening houdt in dat de omgevingsvergunning is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4150

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. G.H. Blom),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. E Ossel).

Als derde-partij neemt aan het geding deel:

[derde belanghebbende](vergunninghouder), uit [plaats]
(gemachtigde: A. Menhart).

Inleiding

Vergunninghouder is eigenaar van de woning met daarin 3 appartementen met de adressen [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] in [plaats] (de woning). Het college heeft op 24 februari 2021 aan hem een omgevingsvergunning verleend voor het optrekken van de goot van de woning en het aan de achterzijde uitbreiden van de appartementen met de nummers [adres 2] en [adres 3] . Vergunninghouder is bezig met het slopen van de bestaande kap van de woning en het realiseren van de bouwwerken genoemd in de omgevingsvergunning van 24 februari 2021. Volgens die vergunning zou er een plat dak gerealiseerd worden op de nieuwe verdieping. Als deze werkzaamheden zijn afgerond wil hij in plaats van het platte dak van de woning een kapverdieping met daarin een zelfstandige wooneenheid realiseren. Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) heeft vergunninghouder hiervoor een omgevingsvergunning nodig, daarom heeft hij bij het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend.
Op 9 augustus 2021 heeft het college aan vergunninghouder conform zijn aanvraag een omgevingsvergunning (de omgevingsvergunning) verleend voor de activiteit bouwen.
Verzoeker woont in de bovenwoning aan de [adres 4] , schuin tegenover de woning. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 19 november 2021. Verzoeker was op de zitting aanwezig. Hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook de gemachtigde van het college was aanwezig. Vergunninghouder was zonder zijn gemachtigde op de zitting aanwezig.
Overwegingen
Spoedeisend belang
1. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist [1] . Op de zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat in de week na de zitting in het kader van de realisatie van de omgevingsvergunning van 24 februari 2021 de kap van de woning af gaat. Anderhalf tot twee weken later zijn de bouwwerkzaamheden klaar tot op goothoogte en wil hij door met de realisatie van de nieuwe kapverdieping. Hij is niet bereid hiermee te wachten tot het college een besluit heeft genomen op het bezwaar van verzoeker. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker daarmee voldoende spoedeisend belang bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
Wat beoordeelt de voorzieningenrechter?
2. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als de omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat deze in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of de omgevingsvergunning rechtmatig is of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoeker om de omgevingsvergunning te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en vergunninghouder om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoeker.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
Rechtmatigheid van het besluit
4. Verzoeker voert aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ‘Chw Algemene regels over bouwen en gebruik’ (het bestemmingsplan) en het college daarom niet kon volstaan met het verlenen van een omgevingsvergunning voor alleen de activiteit bouwen.
5. De voorzieningenrechter is het daar voorlopig oordelend mee eens. Het veranderen of vergroten van een woning mag niet leiden tot vorming van een extra woning. [2] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt de woning door het bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend veranderd en vergroot. Aan de hal van de woning met daarin het trappenhuis naar de verschillende appartementen wordt immers een trap toegevoegd en de woning wordt vergroot met een nieuwe kapverdieping. Weliswaar komt in de kapverdieping een nieuwe woning, zoals het college en vergunninghouder hebben toegelicht op de zitting, maar de bedoeling van de betreffende bepaling in het bestemmingsplan is nu juist om het vormen van een extra woning door het verbouwen van een bestaande woning tegen te gaan. Volgens de toelichting van het bestemmingsplan voorziet een extra woning weliswaar in de behoefte aan woonruimte voor starters en studenten, maar kan dit de leefbaarheid van de omgeving nadelig beïnvloeden. De leefomgeving van omwonenden wordt hierdoor aangetast. Met het bestemmingsplan is een regeling gemaakt waarin het belang van het uitbreiden van het aantal woningen voor starters en studenten moet worden afgewogen tegen het belang van het behouden van een goede leefkwaliteit van de buurt waar die uitbreiding plaatsvindt. Het doel daarvan is om onaanvaardbare intensivering die leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat tegen te gaan.
6. Als het college de extra woning wil toestaan dan zal zij op grond van het bestemmingsplan eerst de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsnotitie en beleidsregels Woningsplitsen en omzetten moeten toepassen. Als daaruit blijkt dat de woning in de nieuwe kapverdieping een kwalitatief goede woning is en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: het woon- en leefmilieu, de privacy van omwonenden, het verkeer en de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden kan het college de omgevingsvergunning in het besluit op bezwaar alsnog verlenen. [3]
7. Verzoeker voert verder aan dat het college in de omgevingsvergunning onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan is beoordeeld door de Commissie welstand en monumenten en dat deze commissie positief heeft geadviseerd. Op de zitting heeft het college toegelicht dat in het besluit op bezwaar nader zal worden gemotiveerd waarom het bouwplan volgens deze commissie voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
9. Als conclusie van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig rechtmatigheidsoordeel dat het college bij de heroverweging in bezwaar een leefbaarheidstoets moet toepassen en daarbij een belangenafweging zal moeten maken tussen het belang van het uitbreiden van het aantal woningen voor starters en studenten, het belang van het behouden van een goede leefkwaliteit van de buurt, dus ook voor verzoeker, en het belang van vergunninghouder bij het verlenen van de aangevraagde omgevingsvergunning.
Belangenafweging
10. Uit het voorgaande blijkt dat de voorzieningenrechter twijfel heeft over de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning. Voor de voorzieningenrechter is op dit moment nog onduidelijk wat de uitkomst van de uit te voeren leefbaarheidstoets gaat zijn en of het college in het besluit op bezwaar na het wegen van alle belangen de vorming van een extra woning in de nieuwe kapverdieping zal toestaan. De voorzieningenrechter vindt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het schorsen van de omgevingsvergunning in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van het college en vergunninghouder bij het bouwen van de kapverdieping nog voordat een besluit op de bezwaren van verzoeker is genomen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat het doel van het bestemmingsplan is dat voordat de omgevingsvergunning wordt verleend eerst een leefbaarheidstoets moet worden uitgevoerd, waarbij juist uitdrukkelijk het belang van verzoeker bij een goed leefklimaat moet worden afgewogen tegen de belangen van vergunninghouder en het belang van een extra woning.
Conclusie
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de omgevingsvergunning is geschorst tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar. Dit betekent dat vergunninghouder tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar de kapverdieping niet mag realiseren.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst de omgevingsvergunning tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 4.4, onder a, van de regels van het bestemmingsplan.
3.Artikel 4.4, onder b, van de regels van het bestemmingsplan.