ECLI:NL:RBMNE:2021:5886

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 1136
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser na beëindiging van de Ziektewetuitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser, die na een auto-ongeluk in november 2018 een Ziektewetuitkering ontving. Eiser werkte als bezorger en heeft in augustus 2020 opnieuw een auto-ongeluk gehad. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de Ziektewetuitkering van eiser per 25 mei 2020, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Eiser ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 20 september 2021 behandeld. Eiser is van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid niet correct is vastgesteld en dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv aanneemt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv zijn besluiten mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldoen. Eiser heeft geen overtuigende medische informatie overgelegd die de conclusies van het Uwv zou kunnen ondermijnen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de vastgestelde beperkingen, besproken. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de medische beoordelingen onjuist zijn. De rechtbank concludeert dat het Uwv op zorgvuldige wijze tot zijn besluit is gekomen en dat de medische beperkingen van eiser correct zijn vastgesteld. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1136

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

1. Eiser werkte als bezorger [bezorger] voor 17,70 uur per week. Eiser is door een auto-ongeluk in november 2018 op 29 november 2018 uitgevallen en ontvangt vanaf die datum een uitkering op grond van de Ziektewet. Eiser heeft op 17 augustus 2020 een tweede auto-ongeluk gehad.
2. Naar aanleiding van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 24 april 2020 de Ziektewetuitkering van eiser vanaf 25 mei 2020 beëindigd, omdat eiser meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. In een beslissing op bezwaar van
4 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen die beslissing op bezwaar. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
3. De zaak is op 20 september 2021 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser vindt dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet juist is vastgesteld en dat hij meer beperkt is dan waar het Uwv van uitgaat. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of het Uwv het verdienvermogen van eiser terecht heeft vastgesteld op meer dan 65% van het loon dat eiser verdiende voor zijn uitval op 29 november 2018. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 25 mei 2020.

Beoordeling van het geschil

5. Het beroep is ongegrond: eiser krijgt geen gelijk. De rechtbank zal eerst het algemene beoordelingskader aangeven en daarna de beroepsgronden bespreken.
Algemeen
6. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
7. Eiser voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is, omdat hij door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet lichamelijk is onderzocht.
8. De rechtbank overweegt dat de medische beperkingen van eiser zijn beoordeeld door een primaire verzekeringsarts en dat deze zijn heroverwogen door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en eiser gezien op een spreekuur. Uit zijn rapport van 5 maart 2020 volgt dat er bij eiser geen bewegingsbeperkingen zijn en dat er sprake lijkt te zijn van een normaal bewegingspatroon bij eiser (weergegeven onder het kopje ‘Psychisch onderzoek’ op de tweede pagina van het rapport). Hieruit leidt de rechtbank af dat er wel in enige mate lichamelijk onderzoek is verricht door de primaire verzekeringsarts. Verder heeft de primaire verzekeringsarts de beschikbare informatie van de behandeld specialist kenbaar in de medische beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en geen informatie bij derden ingewonnen omdat er voldoende gegevens naar voren zijn gekomen uit het dossier en eigen onderzoek om tot een oordeel te komen. Bovendien heeft eiser zelf afgezien van het bijwonen van een hoorzitting. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder afzien van een lichamelijk onderzoek en zijn er geen aanknopingspunten dat het medisch onderzoek onzorgvuldig of onjuist zou zijn. De medische beperkingen van eiser zijn naar het oordeel van de rechtbank vastgesteld op basis van voldoende zorgvuldig onderzoek door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Nek- en rugklachten
9. Eiser meent dat er ten onrechte geen beperkingen voor zijn nek zijn aangenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (hierna: FML). Volgens eiser is er voor zijn nekklachten een medisch objectiveerbare oorzaak. Hij beroept zich daarbij op een in het kader van een letselschadeclaim uitgebracht medische advies van een verzekeringsarts van 5 juli 2019 (hierna: het medische advies van 5 juli 2019). Ook onderbouwt eiser zijn standpunt met een rapport van een fysiotherapeut van 12 januari 2021 waarin de klachten van eiser als gevolg van het auto-ongeluk in 2018 zijn beschreven en bewegingsbeperkingen voor eiser zijn vastgesteld.
10. De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak gaat over de toestand van eiser op
25 mei 2020, de datum in geding. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 januari 2021 toegelicht dat met de nek- en rugklachten van eiser rekening is gehouden door de aangenomen beperkingen ten aanzien van vaak buigen, zwaar tillen en dragen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn deze beperkingen goed passend bij de aard van eisers aandoening. In de aanvullende rapportage in beroep van 12 september 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de primaire verzekeringsarts een normaal bewegingspatroon observeert en dat eiser blijkens de anamnese geen rug- of nekklachten presenteerde.
11. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd op grond waarvan aannemelijk is dat deze klachten door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Ook het door eiser in beroep overgelegde medische advies van 5 juli 2019 en de brief van de fysiotherapeut leiden niet tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Het medische advies van 5 juli 2019 is van ver voor de datum in geding. De informatie van de fysiotherapeut is van ver na deze datum en bovendien niet afkomstig van een medicus. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Slaapproblemen/urenbeperking
12. Eiser voert aan dat hij slaapproblemen heeft en dat hiervoor ten onrechte geen verdergaande urenbeperking is aangenomen in de FML. Volgens eiser is sprake van een aantoonbaar verstoord slaapritme waardoor hij meer herstelmomenten nodig heeft. Eiser wijst hierbij op het medisch advies van 5 juli 2019.
13. De primaire verzekeringsarts heeft geen urenbeperking aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 januari 2021 vermeld dat een beperking nodig is voor nachtwerk en dat een lichte urenbeperking is aangewezen voor voldoende hersteltijd; eiser mag niet meer dan 8 uur per dag en 40 uur per week arbeid verrichten. Het door eiser overgelegde medische advies van 5 juli 2019 is voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens de aanvullende rapportage in beroep van
12 september 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen medische reden om een verdergaande urenbeperking aan te nemen, omdat er geen sprake is van een tijdsintensieve therapie of een sterk energetisch beperkende aandoening. De rechtbank kan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiser heeft in beroep niet met medische informatie onderbouwd waarom een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Knieklachten
14. Eiser voert aan dat ten onrechte geen beperkingen in de FML zijn aangenomen voor knielen of hurken en lopen tijdens het werk.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn beoordelingen van 22 januari 2021 en 12 september 2021 toegelicht dat voldoende rekening is gehouden met de knieklachten van eiser door de aangenomen beperkingen in de FML voor zwaar tillen en dragen en vaak zware lasten hanteren. Volgens de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen die eiser ervaart niet medisch te onderbouwen. De rechtbank kan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiser heeft in beroep niet met medische informatie onderbouwd waarom beperkingen voor knielen of hurken en lopen tijdens het werk moeten worden aangenomen. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen ten aanzien van de knieklachten, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Samenwerken
16. Eiser voert ook aan dat mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid voor het item ‘eigen gevoelens uiten’, omdat in de geduide functies van archiefmedewerker en administratief medewerker in enige mate samengewerkt moet worden met collega’s.
17. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet beperkt heeft geacht op het item samenwerken en dat eiser in beroep niet met medische informatie heeft onderbouwd waarom hij op dit item wel beperkt moet worden geacht. Volgens de toelichting op het item gevoelens uiten in de Basisinformatie CBBS (versie 6 mei 2013) volgt uit de functieomschrijving of er in contact met mensen moet worden gewerkt en de mate waarin. Hierbij kan het gaan om collega’s, klanten of patiënten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies van archiefmedewerker, productiemedewerker industrie en administratief medewerker geduid. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt uit de functiebelasting van de functies dat er geen sprake is van een (sterk) interactieve samenwerking. In de functie archiefmedewerker is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hooguit sprake van samenwerking met collega’s vanuit een afgebakende deeltaak. In de overige geduide functies hoeft voor het uitvoeren van de taak niet samengewerkt te worden. Ook hebben de functies geen kenmerkende belasting ten aanzien van conflicthantering. De rechtbank kan dit standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in ’t Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.