4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1]
Vandaag, 21 mei 2019, omstreeks 08.30 uur vertrok ik op de fiets vanaf mijn woning te Driebergen naar mijn werk in de richting van Zeist. Ik maak gebruik van een elektrische fiets en reed met een snelheid van ongeveer 25 kilometer per uur over het fietspad tussen Driebergen en Zeist, over een weg genaamd Arnhemse Bovenweg. Op het fietspad passeerde ik een fietser op een racefiets. Nadat ik de man voorbij gereden was, hoorde ik achter mij iemand boos praten en schelden. Ik had geen idee waarom dit was, maar ging er wel vanuit dat dit de man was die ik net voorbij gereden was. Ongeveer ter hoogte van kasteel Kerkebosch bemerkte ik dat de man op de racefiets mij weer ging inhalen. Ik zag en hoorde dat de man, op het moment dat hij mij voorbij fietste, boos tegen mij begon te schreeuwen en gelijk daarna zich zeer provocerend ging gedragen door vlak voor mij te fietsen, af te remmen en af te snijden waar dat voor hem mogelijk was. Ik vond dat gelijk ongepast gedrag maar heb op geen enkele wijze een confrontatie gezocht en ben tot aan de rotonde achter de man blijven fietsen. De man op de racefiets bleef vervelend hinderlijk voor mij rijden en wilde mij ook niet laten passeren.Het gedrag van de man maakte op mij een bedreigende indruk. Omdat ik toch op mijn eigen tempo verder wilde fietsen, maar ik de man niet op de normale wijze kon, mocht passeren, besloot ik om via het trottoir de man aan de voor hem rechterzijde voorbij te gaan. Op het moment dat ik op het trottoir reed, zag ik tot mijn verbazing dat de man ook het trottoir was opgereden met zijn racefiets en mij voorbij kwam. Ter hoogte van het tuincentrum van Ee zag ik dat de man mij plotseling scherp afsneed met zijn fiets. Dat deed hij op zo’n manier dat de fietsen elkaar raakten, ik de macht over mijn fiets kwijtraakte en over de kop sloeg. De man die mij lastig viel en tenslotte de aanrijding veroorzaakte, is doorgereden zonder zichzelf kenbaar te maken of om te kijken hoe ik er aan toe was. Het was een getinte man met lang sluik zwart haar, hij droeg een donker gekleurd trainingspak en hij reed op een racefiets zonder spatborden.
Verklaringen van getuige [getuige]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige]
Op 21 mei 2019, omstreeks 08.40 uur, bevond ik mij op de Arnhemse Bovenweg te Zeist. Ik reed vanuit Zeist in de richting van Driebergen. Toen ik daar reed, werd mijn aandacht getrokken door een ongeval tussen twee fietsers. Die twee fietsers reden mij tegemoet in tegengestelde richting, dus in de richting van Zeist. Ik zag dat een van de fietsers echt door de lucht vloog en toen op de grond terecht kwam. Ik zag dat de andere fietser niet eens schrok van wat er gebeurde en ik zag dat hij heel hard doorfietste zonder om te kijken naar de man die op de grond lag.
De man die doorfietste had volgens mij donkere kleren aan en hij had wat langer donker haar.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] bij de rechter-commissaris
Het was voor mij duidelijk dat degene die doorfietste boos was. Hij maakte een gebaar of iets dergelijks. Het is normaal dat als er per ongeluk een botsing ontstaat, er twee mensen zijn die schrikken en dus ook stoppen. Ik kwam op het woord ‘boos’ omdat de andere man hard door fietste met een gebaar. En dat maakte ook dat ik aan de meneer die op de grond lag vrij snel vroeg of er iets was voorgevallen tussen hem en die andere man.
Proces-verbaal van bevindingen
Het was mij, verbalisant, bekend dat op 21 mei (
de rechtbank begrijpt: 2019) een incident had plaats gevonden waarbij er een aanrijding had plaats gevonden tussen twee fietsers op de Arnhemse Bovenweg te Zeist.
Naar aanleiding van dit incident bleek na onderzoek dat er in de afgelopen weken diverse incidenten waren geweest op de Arnhemse Bovenweg te Zeist en Driebergen. Telkens was er sprake van opvallende overeenkomsten in de genoemde signalementen en omstandigheden. De verdachte had telkens conflicten met mensen welke een elektrische fiets reden en derhalve sneller waren dan de verdachte.
Het signalement en de omstandigheden waren als volgt:
- man, slank tot normaal postuur, donker getint uiterlijk (chocolade kleur, iets donkerder dan licht getint), lang zwart haar (in een knot, staart of los), zwart baardje, rijdend op een (race/sportieve) fiets op het traject Arnhemse Bovenweg tussen de Gezichtslaan Driebergen en de Molenweg Zeist, tussen 8:00 en 10:00 uur en rond 16:45 uur.
Op 23 mei 2019 omstreeks 09:00 reed ik in een burgervoertuig op de Arnhemse Bovenweg ter hoogte van de Margrietlaan te Zeist. Ik zag dat op het naastliggende fietspad een manspersoon fietste die volledig aan het eerder genoemde signalement voldeed. Ik maakte derhalve vluchtig van de verdachte een foto, welke bij dit proces-verbaal is gevoegd.Ik zag dat de verdachte mij aan keek en riep ‘wat is er?’ Ik zei tegen de verdachte dat ik van de politie was en dat hij moest stoppen. Ik zag dat de verdachte harder ging fietsen en riep ‘nee oprotten!’.
Proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling op 30 mei 2019
Ik erken dat ik een fietser heb geschept, ik hoorde deze fietser vallen en ik ben doorgereden. Ik fiets vier keer in de week van Leersum naar Zeist.
Proces-verbaal van verhoor verdachte op 30 mei 2019
V: Je wordt verdacht van meerdere mishandelingen?
Ik kan me van één iemand iets herinneren. Ik fietste over de Arnhemse Bovenweg, richting Zeist. Ik fietste net voorbij Kerkebosch. Ik ben ervan uitgegaan dat hij onderuit ging, ik heb dit niet gezien. Ik ben vervolgens, heel stom, doorgefietst.
Ik heb er spijt van dat ik doorgefietst ben. Ik vind dat vooral stom van mezelf. Ik had op zijn minst even moeten stoppen om te kijken hoe het ging.
Proces-verbaal van verhoor verdachte op 31 mei 2019
V: Er is door een oplettende politieagent een foto van jou gemaakt terwijl je op de fiets reed.
Ik dacht wel dat moet met die eerdere aanrijding te maken hebben gehad.
Verklaring verdachte ter terechtzitting
V: Bent u de persoon op de foto van pagina 48/49 van het dossier die daar fietst?
Ja, dat ben ik.
Spoedeisende hulp (SEH) formulier
Betreffende [slachtoffer 1] , 21 mei 2019
Conclusie:
1. X-schouder bovenarm rechts: Midschacht claviculafractuur (
de rechtbank begrijpt: een sleutelbeenbreuk) met forse dislocatie van meer dan 1 schachtbreedte;
2. Trauma capitis, licht (
de rechtbank begrijpt: een lichte hersenschudding).
Brief van arts assistent namens chirurg aan huisarts
Betreffende [slachtoffer 1]
Datum 29 mei 2019
Bovengenoemde patiënt was op 29 mei 2019 opgenomen op de afdeling dagbehandeling van het Diakonessenhuis voor een operatie: plaatfixatie claviculafractuur rechts.
Verweer verdediging: niet uitgaan van eerste verklaringen verdachte
De raadsman en verdachte hebben zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de eerste verklaringen van verdachte afgelegd op 30 mei 2019 terzijde moeten worden geschoven en dat moet worden uitgegaan van de latere verklaring van verdachte op 31 mei, die overeenkomt met hetgeen hij op zitting heeft verklaard: het was een ongeluk en het ging om een lichte aanraking. Verdachte was zich er niet van bewust dat hij iemand had aangereden. Wat hij eerder bij de politie heeft verklaard, heeft hij ingevuld of verzonnen, maar die verklaring klopt niet.
De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer. Immers, de eerste verklaringen van verdachte zijn heel specifiek. Nog voor het eerste verhoor verklaart hij bij de inverzekeringstelling uit zichzelf dat hij een fietser heeft “geschept” en dat hij de fietser “hoorde vallen” maar is doorgereden. Ook heeft verdachte de locatie van het incident opgegeven zonder dat hij door de politie daarnaar gevraagd wordt. Nu verdachte uit zichzelf met een dergelijke specifieke details komt, lijkt van achteraf invullen of verzinnen van zaken geen sprake. Daar komt nog bij dat verdachte op het moment dat hij tijdens zijn verhoor op 31 mei 2019 wordt geconfronteerd met de foto die de verbalisant van hem heeft gemaakt op de fiets, hij uit zichzelf verklaart dat hij dacht dat het met “die aanrijding” te maken had. Deze reactie past evenmin bij verdachtes latere verklaring dat hij zich er niet van bewust is geweest dat hij iemand had aangereden.
De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de eerste twee verklaringen van verdachte, die bovendien kort na het incident plaatsvonden en nog zonder kennis van het dossier en daardoor ook als het meest zuiver kunnen worden beschouwd.
Aldus gebruikt de rechtbank de eerste twee verklaringen van verdachte voor het bewijs.
Mate van schuld: niet roekeloos, wel zeer onvoorzichtig
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van ‘roekeloos’ rijgedrag van verdachte.
Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen: aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raadgeldt dat van roekeloosheid, als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm, slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid als bedoeld in artikel 175 lid 2 WVW zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat (i) door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte (ii) een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede (iii) dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval niet voldaan is aan het bij (ii) omschreven criterium. Dit heeft te maken met de omstandigheid dat zowel het slachtoffer als verdachte als fietser aan het verkeer deelnamen. In het algemeen geldt dat, indien je als fietser deelneemt aan het verkeer, je voor een andere fietser niet zo snel een zeer ernstig gevaar (met risico voor zeer ernstig letsel) veroorzaakt. In dit geval fietsten zowel verdachte als het slachtoffer op het fietspad dat gescheiden is van de rijbaan door een tussenberm en zijn er geen omstandigheden in het dossier die maken dat de gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven hebben geroepen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de situatie heel anders was geweest indien verdachte als bestuurder van een auto had deelgenomen aan het verkeer en op de rijbaan vergelijkbare gedragingen had vertoond.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met hoge snelheid heeft gefietst, boos werd nadat hij was ingehaald door aangever op een elektrische fiets, vervolgens deze persoon heeft ingehaald en daarna slingerend/blokkerend en afremmend voor deze persoon is gaan rijden en dat hij, nadat hij korte tijd daarna toch opnieuw was ingehaald, via het trottoir de persoon van rechts weer heeft ingehaald en in een afsnijdende beweging de persoon van zijn fiets heeft gereden. Gezien de bewijsmiddelen, mede in het licht van de jurisprudentie, is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte als ‘zeer onvoorzichtig’ kan worden beschouwd, hetgeen meebrengt dat sprake is van een ernstige mate van schuld van verdachte.
Het slachtoffer heeft als gevolg van de aanrijding een sleutelbeenbreuk, kneuzingen en een (lichte) hersenschudding opgelopen. Enkele dagen na de aanrijding heeft hij een operatie ondergaan waarbij er een plaat in de bovenkant van zijn schouder is gezet. Ter terechtzitting heeft het slachtoffer verklaard dat hij nog een tweede operatie moet ondergaan en dat hij nog steeds, ruim twee jaar na de aanrijding, af en toe pijn aan zijn sleutelbeen/schouder ondervindt. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve in dit geval sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW en dat de rechtbank zijn rijgedrag als zeer onvoorzichtig aanmerkt. Verdachte heeft het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde begaan.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
Naar aanleiding van de aanrijding waarvan [slachtoffer 1] aangifte deed, bleek na onderzoek dat er in dezelfde omgeving meerdere vergelijkbare zaken zijn geweest.
Het proces-verbaal van bevindingen van 1 juni 2019over dit onderzoek van de politie is opgenomen als bewijsmiddel onder feiten 1 en 2 en is eveneens redengevend voor de feiten 3 en 4. Eén van deze zaken betrof de aangifte van [slachtoffer 2] van een aanrijding op 29 januari 2019.
Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2]
Op 29 januari 2019 omstreeks 17.00 uur fietste ik op mijn elektrische fiets op de openbare weg, de Arnhemse Bovenweg te Driebergen. Daar werd ik door een voor mij onbekende fietser ingehaald. Ik zag vervolgens dat deze fietser voor mij begon te slingeren, hard afremde en langzaam ging rijden. Ik vermoed dat de fietser vond dat ik te hard fietste. De fietser was echt bezig om mij af te remmen, hij keek dan ook de gehele tijd over zijn linker schouder naar mij. Door dit slingeren, moest ik opeens uitwijken, anders kwam ik met de fietser in botsing. Hierdoor raakte mijn voorwiel van het fietspad af. Dit fietspad heeft een verhoogde rand. Ik kon mijzelf daardoor niet meer corrigeren en kwam ten val op mijn rechter zijde. Ik kwam op de straat te liggen. Toen ik daar lag, keek de fietser ook achterom. Hij moet dan ook gezien hebben dat ik daar op de straat lag.Door de val heb ik twee middenhandsbeentjes gebroken. Ook is mijn broek ter hoogte van de rechterknie beschadigd en de knie zelf. Verder heb ik een aantal gekneusde ribben opgelopen en een pijnlijke rechter onderarm. Ik kon gedurende twee dagen mijn linker hand niet gebruiken.
De fietser kan ik als volgt omschrijven:
- 20 a 30 jaar;
- donkerbruine huidskleur
- 1.75 cm a 1.80 cm
- zwart haar tot op de schouders
- donkere jas en zwarte Adidas trainingsbroek.
Geneeskundige verklaring
Medische informatie betreffende [slachtoffer 2] :
Uitwendig waargenomen letsel: knie links forse schaafwond; hand links: zwelling++ hematoon + drukpijn, breuk van middenhands(handwortel)beentjes 2 t/m 4: gipsbehandeling.
Geschatte duur van de genezing: 3-6 weken.
Verdachte heeft ontkend degene te zijn geweest die de aanrijding heeft veroorzaakt. Nu in het dossier geen andere bewijsmiddelen zitten die de lezing van aangever [slachtoffer 2] kunnen ondersteunen, is in beginsel niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Immers, volgens deze bepaling kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval ter ondersteuning van de aangifte van [slachtoffer 2] de aangiften die zijn gedaan door [slachtoffer 1] , [aangever 1] en [aangever 2] als (schakel)bewijs kunnen worden gebruikt.
Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1]
Opgenomen onder feiten 1 en 2.
Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1]
Ik kan u over het incident volgende verklaren:
Op donderdag 21 februari 2019 reed ik op mijn elektrische fiets over het fietspad van de Arnhemse Bovenweg te Driebergen, komende uit de richting van Doorn en gaande in de richting van Zeist. Ter hoogte van de Traay te Driebergen werd ik ingehaald door een man op een fiets. Deze man belde luid met zijn fietsbel en haalde mij in terwijl hij vlak langs mij heen reed. Hij raakte mij bijna. Ik hoorde dat deze man iets mompelde. Ik zag dat de man voor me ging rijden. Ik zag dat de man langzaam ging rijden waardoor ik hem weer in moest halen. (..) Even daarna haalde de man mij weer in. Ik voelde dat de man tijdens het inhalen met zijn arm tegen mij aanduwde. Het voelde als duwen en niet als per ongeluk aanraken. Ik voelde dat ik opzij werd gezet. Ik moest corrigeren met sturen om te voorkomen dat ik tegen de stoeprand reed. Ik raakte iets uit balans en moest remmen om te voorkomen dat ik viel. De man reed daarna weer voor mij. (..)
Ik hoorde tumult achter me en zag de eerst genoemde man de andere man op de elektrische fiets ook duwde waardoor deze tegen de stoeprand aan reed. Even later zijn de man op elektrische fiets en ik naast elkaar gaan rijden in verband met de belaging van de fietser. Zo voelden we ons veiliger. Ik hoorde dat de eerst genoemde man scheldend langs ons fietste en ik zag dat hij daarbij een snijdende beweging langs zijn keel maakte, als om te zeggen dat hij onze keel zou doorsnijden. Ik zag dat hij daarbij direct naar ons beiden keek. Ik zag dat hij boos keek. Ik voelde me door dit gedrag van deze man erg bedreigd.
Ik kan de man als volgt omschrijven, hij had een opmerkelijk uiterlijk:
Leeftijd tussen de 20 en 30 jaar oud, donkere huidskleur, mogelijk uit Pakistan, Bangladesh of Sri Lanka, lang zwart haar in een flinke staart.
Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2]
Sinds drie maanden word ik onderweg, al fietsend naar Zeist, naar mijn werk, lastiggevallen door een mij onbekende man. Deze man maakt gebruik van een gewone fiets. Ik kom de man tegen op het fietspad richting Zeist, na de spoorwegovergang aan de Arnhemse Bovenweg te Zeist. De mij onbekende man fietst, net als ik, op het fietspad, aan de rechterzijde van de weg. De mij onbekende man fietste ik alle keren voorbij op het fietspad richting Zeist. Wanneer ik de mij onbekende man voorbij gefietst ben, haalt de mij onbekende man mij in en gaat hinderlijk, slingerend voor mij fietsen. Ik moet daardoor langzamer gaan fietsen. Ik word afgeremd door het hinderlijke gedrag van de mij onbekende man. Ik zie en hoor dan dat de mij onbekende man zich naar mij omdraait en naar mij schreeuwt. Ik hoor dat de mij onbekende man mij voor van alles en nog wat uitmaakt. De mij onbekende man ergert zich klaarblijkelijk aan het feit dat ik met mijn elektrische fiets een behoorlijk hoog tempo fiets. (..) Dit is mij nu in een tijdsbestek van drie maanden twee keer gebeurd. (..) Hedenmorgen, vrijdag 17 mei 2019 omstreeks 08.50 uur fietste ik weer over de Arnhemse Bovenweg te Zeist naar mijn werk. Ter hoogte van het Appartementencomplex Kerckenbosch te Zeist en de Sophialaan te Zeist zag ik de mij onbekende man voor mij fietsen op het fietspad. Ik was alert en ik probeerde sneller te fietsen. Toen ik de mij onbekende man inhaalde op de fiets, en deze net had ingehaald hoorde ik dat de mij onbekende man mij uitschold voor "homo". Ik merkte daarop dat de mij onbekende man naast mij kwam fietsen en mij inhaalde. De mij onbekende man ging weer hinderlijk en slingerend voor mij fietsen. Ik minderde mijn vaart en ik hoopte dat de mij onbekende man zou doorfietste. Dit deed de mij onbekende man niet. (..)
Signalement van de mij onbekende man:
- man, getint, 20-30 jaar, half lang haar tot in nek (los of in staart dragend) zwart van kleur, slank postuur, baard met snor.
Bewijsoverweging schakelbewijs
De rechtbank stelt voorop dat de incidenten die worden beschreven in de aangiften op zichzelf bezien al zeer specifiek zijn; bedreigingen en hinderlijk gedrag op het fietspad, steeds gericht tegen elektrische fietsers. Verder stelt zij vast dat bij alle aangiften sprake is van eenzelfde, zeer specifieke modus operandi. De verdachte – die op een normale (sportieve) fiets rijdt – haalt een elektrische fiets in, waarna hij op een hinderlijke wijze voor degene op de elektrische blijft rijden door af te remmen of te slingeren. Hierdoor moet de elektrische fiets afremmen en/of kan de verdachte dan vervolgens moeilijk inhalen. Bij het inhalen schreeuwt de verdachte en hebben aangevers de indruk dat hij boos is. Zij voelen zich allen door het gedrag van verdachte bedreigd en geïntimideerd. Meerdere aangevers omschrijven bovendien dat wanneer verdachte hen inhaalt, hij hen aanraakt of duwt, waarbij zij niet de indruk hebben dat hij dit per ongeluk doet. [aangever 1] omschrijft dat zij moest corrigeren en remmen om te voorkomen dat zij viel, aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] lukt dit niet en zij komen ongelukkig ten val.
De wijze waarop de feiten zijn begaan, komen dan ook op essentiële punten overeen.
Daarnaast acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
Signalement
Het signalement dat aangevers hebben opgegeven van de verdachte komt overeen: het gaat om een man die geschat wordt tussen de 20 en 30 jaar oud, donker getint is met halflang zwart haar met baard en snor. Verdachte past geheel in dit signalement.
Traject
De locaties van de incidenten die de aangevers noemen, bevinden zich alle op de Arnhemse Bovenweg op het traject tussen Driebergen en Zeist. Verdachte heeft verklaard dat hij dit traject – tussen Leersum (waar hij woont) en Zeist - ongeveer vier keer per week fietste om naar zijn werk te gaan als fietsenmaker bij de Kringloop in Zeist en dat hij daar sinds het begin van 2019 werkt (proces-verbaal van verhoor verdachte op 31 mei 2019, pagina 29 van het dossier).
Aldus is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een overeenkomende, specifieke modus operandi. Bovendien past verdachte in het signalement dat door alle aangevers wordt opgegeven en fietste hij met grote regelmaat het traject waarop aangevers verklaren dat de incidenten zich hebben afgespeeld. Dit alles tezamen maakt dat de rechtbank eveneens de feiten 3 en 4 op basis van schakelbewijs wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW en dat het rijgedrag van verdachte ten opzichte van aangever [slachtoffer 2] als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt, hetgeen correspondeert met ernstige mate van schuld.
In het dossier zit een geneeskundige verklaring betreffende aangever [slachtoffer 2] . Ter terechtzitting heeft aangever [slachtoffer 2] een slachtofferverklaring voorgelezen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting maakt de rechtbank op dat in dit geval sprake is van ‘zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan’.