ECLI:NL:RBMNE:2021:5876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
16/132364-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval tussen fietsers met zwaar lichamelijk letsel en het verlaten van de plaats van het ongeval

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee verkeersongevallen met fietsers. De eerste aanrijding vond plaats op 21 mei 2019 te Zeist, waarbij de verdachte zich zeer onvoorzichtig gedroeg en een andere fietser, [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel toebracht door hem af te snijden en te raken met zijn fiets. De verdachte verliet de plaats van het ongeval zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. De tweede aanrijding vond plaats op 29 januari 2019 te Driebergen-Rijsenburg, waarbij de verdachte opnieuw een fietser, [slachtoffer 2], hinderlijk en onvoorzichtig behandelde, wat leidde tot letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het veroorzaken van deze verkeersongevallen en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank achtte het rijgedrag van de verdachte als zeer onvoorzichtig en legde een taakstraf van 120 uren op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], toegewezen voor respectievelijk € 1.803,10 en € 430,58 aan schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/132364-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 december 2021
in de strafzaak tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] (Sri Lanka),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. P.J.G. van der Donck, advocaat te Maarn, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de benadeelde partij [slachtoffer 2] en zijn gemachtigde, mr. J. Arts-van der Weijden van DAS Rechtsbijstand, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
Primair, op 21 mei 2019 te Zeist een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
Subsidiair, op 21 mei 2019 te Zeist zich zodanig heeft gedragen dat gevaar en/of hinder op de weg is veroorzaakt;
Feit 2: op 21 mei 2019 te Zeist de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en/of schade is toegebracht;
Feit 3:
Primair, op 29 januari 2019 te Driebergen-Rijsenburg (gemeente Utrechtse Heuvelrug) een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer 2] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen;
Subsidiair, op 29 januari 2019 te Driebergen-Rijsenburg (gemeente Utrechtse Heuvelrug) zich zodanig heeft gedragen dat gevaar en/of hinder op de weg is veroorzaakt;
Feit 4: op 29 januari 2019 te Driebergen-Rijsenburg (gemeente Utrechtse Heuvelrug) de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en/of schade is toegebracht.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle vier ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 en feit 3 het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard en dat daarbij sprake is geweest van roekeloos rijgedrag van verdachte, zodat de zwaarste gradatie van schuld aan de orde is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van alle vier ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd – kort gezegd – dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier. Immers, ten aanzien van feiten 1 en 2 kan op basis van de getuigenverklaringen niet met zekerheid worden vastgesteld wat er precies is gebeurd en verdachte ontkent de lezing van de aangever. Ten aanzien van feiten 3 en 4 bevat het dossier slechts de verklaring van aangever en de ontkennende verklaring van verdachte, hetgeen onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Bewijsmiddelen [1]
Aangifte
Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1]
Vandaag, 21 mei 2019, omstreeks 08.30 uur vertrok ik op de fiets vanaf mijn woning te Driebergen naar mijn werk in de richting van Zeist. Ik maak gebruik van een elektrische fiets en reed met een snelheid van ongeveer 25 kilometer per uur over het fietspad tussen Driebergen en Zeist, over een weg genaamd Arnhemse Bovenweg. Op het fietspad passeerde ik een fietser op een racefiets. Nadat ik de man voorbij gereden was, hoorde ik achter mij iemand boos praten en schelden. Ik had geen idee waarom dit was, maar ging er wel vanuit dat dit de man was die ik net voorbij gereden was. Ongeveer ter hoogte van kasteel Kerkebosch bemerkte ik dat de man op de racefiets mij weer ging inhalen. Ik zag en hoorde dat de man, op het moment dat hij mij voorbij fietste, boos tegen mij begon te schreeuwen en gelijk daarna zich zeer provocerend ging gedragen door vlak voor mij te fietsen, af te remmen en af te snijden waar dat voor hem mogelijk was. Ik vond dat gelijk ongepast gedrag maar heb op geen enkele wijze een confrontatie gezocht en ben tot aan de rotonde achter de man blijven fietsen. De man op de racefiets bleef vervelend hinderlijk voor mij rijden en wilde mij ook niet laten passeren. [2] Het gedrag van de man maakte op mij een bedreigende indruk. Omdat ik toch op mijn eigen tempo verder wilde fietsen, maar ik de man niet op de normale wijze kon, mocht passeren, besloot ik om via het trottoir de man aan de voor hem rechterzijde voorbij te gaan. Op het moment dat ik op het trottoir reed, zag ik tot mijn verbazing dat de man ook het trottoir was opgereden met zijn racefiets en mij voorbij kwam. Ter hoogte van het tuincentrum van Ee zag ik dat de man mij plotseling scherp afsneed met zijn fiets. Dat deed hij op zo’n manier dat de fietsen elkaar raakten, ik de macht over mijn fiets kwijtraakte en over de kop sloeg. De man die mij lastig viel en tenslotte de aanrijding veroorzaakte, is doorgereden zonder zichzelf kenbaar te maken of om te kijken hoe ik er aan toe was. Het was een getinte man met lang sluik zwart haar, hij droeg een donker gekleurd trainingspak en hij reed op een racefiets zonder spatborden. [3]
Verklaringen van getuige [getuige]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige]
Op 21 mei 2019, omstreeks 08.40 uur, bevond ik mij op de Arnhemse Bovenweg te Zeist. Ik reed vanuit Zeist in de richting van Driebergen. Toen ik daar reed, werd mijn aandacht getrokken door een ongeval tussen twee fietsers. Die twee fietsers reden mij tegemoet in tegengestelde richting, dus in de richting van Zeist. Ik zag dat een van de fietsers echt door de lucht vloog en toen op de grond terecht kwam. Ik zag dat de andere fietser niet eens schrok van wat er gebeurde en ik zag dat hij heel hard doorfietste zonder om te kijken naar de man die op de grond lag.
De man die doorfietste had volgens mij donkere kleren aan en hij had wat langer donker haar. [4]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] bij de rechter-commissaris
Het was voor mij duidelijk dat degene die doorfietste boos was. Hij maakte een gebaar of iets dergelijks. Het is normaal dat als er per ongeluk een botsing ontstaat, er twee mensen zijn die schrikken en dus ook stoppen. Ik kwam op het woord ‘boos’ omdat de andere man hard door fietste met een gebaar. En dat maakte ook dat ik aan de meneer die op de grond lag vrij snel vroeg of er iets was voorgevallen tussen hem en die andere man. [5]
Proces-verbaal van bevindingen
Het was mij, verbalisant, bekend dat op 21 mei (
de rechtbank begrijpt: 2019) een incident had plaats gevonden waarbij er een aanrijding had plaats gevonden tussen twee fietsers op de Arnhemse Bovenweg te Zeist.
Naar aanleiding van dit incident bleek na onderzoek dat er in de afgelopen weken diverse incidenten waren geweest op de Arnhemse Bovenweg te Zeist en Driebergen. Telkens was er sprake van opvallende overeenkomsten in de genoemde signalementen en omstandigheden. De verdachte had telkens conflicten met mensen welke een elektrische fiets reden en derhalve sneller waren dan de verdachte.
Het signalement en de omstandigheden waren als volgt:
- man, slank tot normaal postuur, donker getint uiterlijk (chocolade kleur, iets donkerder dan licht getint), lang zwart haar (in een knot, staart of los), zwart baardje, rijdend op een (race/sportieve) fiets op het traject Arnhemse Bovenweg tussen de Gezichtslaan Driebergen en de Molenweg Zeist, tussen 8:00 en 10:00 uur en rond 16:45 uur.
Op 23 mei 2019 omstreeks 09:00 reed ik in een burgervoertuig op de Arnhemse Bovenweg ter hoogte van de Margrietlaan te Zeist. Ik zag dat op het naastliggende fietspad een manspersoon fietste die volledig aan het eerder genoemde signalement voldeed. Ik maakte derhalve vluchtig van de verdachte een foto, welke bij dit proces-verbaal is gevoegd. [6] Ik zag dat de verdachte mij aan keek en riep ‘wat is er?’ Ik zei tegen de verdachte dat ik van de politie was en dat hij moest stoppen. Ik zag dat de verdachte harder ging fietsen en riep ‘nee oprotten!’. [7]
Verklaringen verdachte
Proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling op 30 mei 2019
Ik erken dat ik een fietser heb geschept, ik hoorde deze fietser vallen en ik ben doorgereden. Ik fiets vier keer in de week van Leersum naar Zeist. [8]
Proces-verbaal van verhoor verdachte op 30 mei 2019
V: Je wordt verdacht van meerdere mishandelingen?
Ik kan me van één iemand iets herinneren. Ik fietste over de Arnhemse Bovenweg, richting Zeist. Ik fietste net voorbij Kerkebosch. Ik ben ervan uitgegaan dat hij onderuit ging, ik heb dit niet gezien. Ik ben vervolgens, heel stom, doorgefietst. [9]
Ik heb er spijt van dat ik doorgefietst ben. Ik vind dat vooral stom van mezelf. Ik had op zijn minst even moeten stoppen om te kijken hoe het ging. [10]
Proces-verbaal van verhoor verdachte op 31 mei 2019
V: Er is door een oplettende politieagent een foto van jou gemaakt terwijl je op de fiets reed.
Ik dacht wel dat moet met die eerdere aanrijding te maken hebben gehad. [11]
Verklaring verdachte ter terechtzitting
V: Bent u de persoon op de foto van pagina 48/49 van het dossier die daar fietst?
Ja, dat ben ik. [12]
Letsel [slachtoffer 1]
Spoedeisende hulp (SEH) formulier
Betreffende [slachtoffer 1] , 21 mei 2019
Conclusie:
1. X-schouder bovenarm rechts: Midschacht claviculafractuur (
de rechtbank begrijpt: een sleutelbeenbreuk) met forse dislocatie van meer dan 1 schachtbreedte;
2. Trauma capitis, licht (
de rechtbank begrijpt: een lichte hersenschudding). [13]
Brief van arts assistent namens chirurg aan huisarts
Betreffende [slachtoffer 1]
Datum 29 mei 2019
Bovengenoemde patiënt was op 29 mei 2019 opgenomen op de afdeling dagbehandeling van het Diakonessenhuis voor een operatie: plaatfixatie claviculafractuur rechts. [14]
Bewijsoverweging
Verweer verdediging: niet uitgaan van eerste verklaringen verdachte
De raadsman en verdachte hebben zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de eerste verklaringen van verdachte afgelegd op 30 mei 2019 terzijde moeten worden geschoven en dat moet worden uitgegaan van de latere verklaring van verdachte op 31 mei, die overeenkomt met hetgeen hij op zitting heeft verklaard: het was een ongeluk en het ging om een lichte aanraking. Verdachte was zich er niet van bewust dat hij iemand had aangereden. Wat hij eerder bij de politie heeft verklaard, heeft hij ingevuld of verzonnen, maar die verklaring klopt niet.
De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer. Immers, de eerste verklaringen van verdachte zijn heel specifiek. Nog voor het eerste verhoor verklaart hij bij de inverzekeringstelling uit zichzelf dat hij een fietser heeft “geschept” en dat hij de fietser “hoorde vallen” maar is doorgereden. Ook heeft verdachte de locatie van het incident opgegeven zonder dat hij door de politie daarnaar gevraagd wordt. Nu verdachte uit zichzelf met een dergelijke specifieke details komt, lijkt van achteraf invullen of verzinnen van zaken geen sprake. Daar komt nog bij dat verdachte op het moment dat hij tijdens zijn verhoor op 31 mei 2019 wordt geconfronteerd met de foto die de verbalisant van hem heeft gemaakt op de fiets, hij uit zichzelf verklaart dat hij dacht dat het met “die aanrijding” te maken had. Deze reactie past evenmin bij verdachtes latere verklaring dat hij zich er niet van bewust is geweest dat hij iemand had aangereden.
De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de eerste twee verklaringen van verdachte, die bovendien kort na het incident plaatsvonden en nog zonder kennis van het dossier en daardoor ook als het meest zuiver kunnen worden beschouwd.
Aldus gebruikt de rechtbank de eerste twee verklaringen van verdachte voor het bewijs.
Mate van schuld: niet roekeloos, wel zeer onvoorzichtig
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van ‘roekeloos’ rijgedrag van verdachte.
Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen: aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [15] geldt dat van roekeloosheid, als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm, slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid als bedoeld in artikel 175 lid 2 WVW zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat (i) door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte (ii) een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede (iii) dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval niet voldaan is aan het bij (ii) omschreven criterium. Dit heeft te maken met de omstandigheid dat zowel het slachtoffer als verdachte als fietser aan het verkeer deelnamen. In het algemeen geldt dat, indien je als fietser deelneemt aan het verkeer, je voor een andere fietser niet zo snel een zeer ernstig gevaar (met risico voor zeer ernstig letsel) veroorzaakt. In dit geval fietsten zowel verdachte als het slachtoffer op het fietspad dat gescheiden is van de rijbaan door een tussenberm en zijn er geen omstandigheden in het dossier die maken dat de gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven hebben geroepen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de situatie heel anders was geweest indien verdachte als bestuurder van een auto had deelgenomen aan het verkeer en op de rijbaan vergelijkbare gedragingen had vertoond.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met hoge snelheid heeft gefietst, boos werd nadat hij was ingehaald door aangever op een elektrische fiets, vervolgens deze persoon heeft ingehaald en daarna slingerend/blokkerend en afremmend voor deze persoon is gaan rijden en dat hij, nadat hij korte tijd daarna toch opnieuw was ingehaald, via het trottoir de persoon van rechts weer heeft ingehaald en in een afsnijdende beweging de persoon van zijn fiets heeft gereden. Gezien de bewijsmiddelen, mede in het licht van de jurisprudentie, is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte als ‘zeer onvoorzichtig’ kan worden beschouwd, hetgeen meebrengt dat sprake is van een ernstige mate van schuld van verdachte.
Soort letsel
Het slachtoffer heeft als gevolg van de aanrijding een sleutelbeenbreuk, kneuzingen en een (lichte) hersenschudding opgelopen. Enkele dagen na de aanrijding heeft hij een operatie ondergaan waarbij er een plaat in de bovenkant van zijn schouder is gezet. Ter terechtzitting heeft het slachtoffer verklaard dat hij nog een tweede operatie moet ondergaan en dat hij nog steeds, ruim twee jaar na de aanrijding, af en toe pijn aan zijn sleutelbeen/schouder ondervindt. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve in dit geval sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW en dat de rechtbank zijn rijgedrag als zeer onvoorzichtig aanmerkt. Verdachte heeft het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde begaan.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
Bewijsmiddelen [16]
Tussenopmerking
Naar aanleiding van de aanrijding waarvan [slachtoffer 1] aangifte deed, bleek na onderzoek dat er in dezelfde omgeving meerdere vergelijkbare zaken zijn geweest.
Het proces-verbaal van bevindingen van 1 juni 2019 [17] over dit onderzoek van de politie is opgenomen als bewijsmiddel onder feiten 1 en 2 en is eveneens redengevend voor de feiten 3 en 4. Eén van deze zaken betrof de aangifte van [slachtoffer 2] van een aanrijding op 29 januari 2019.
Aangifte
Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2]
Op 29 januari 2019 omstreeks 17.00 uur fietste ik op mijn elektrische fiets op de openbare weg, de Arnhemse Bovenweg te Driebergen. Daar werd ik door een voor mij onbekende fietser ingehaald. Ik zag vervolgens dat deze fietser voor mij begon te slingeren, hard afremde en langzaam ging rijden. Ik vermoed dat de fietser vond dat ik te hard fietste. De fietser was echt bezig om mij af te remmen, hij keek dan ook de gehele tijd over zijn linker schouder naar mij. Door dit slingeren, moest ik opeens uitwijken, anders kwam ik met de fietser in botsing. Hierdoor raakte mijn voorwiel van het fietspad af. Dit fietspad heeft een verhoogde rand. Ik kon mijzelf daardoor niet meer corrigeren en kwam ten val op mijn rechter zijde. Ik kwam op de straat te liggen. Toen ik daar lag, keek de fietser ook achterom. Hij moet dan ook gezien hebben dat ik daar op de straat lag. [18] Door de val heb ik twee middenhandsbeentjes gebroken. Ook is mijn broek ter hoogte van de rechterknie beschadigd en de knie zelf. Verder heb ik een aantal gekneusde ribben opgelopen en een pijnlijke rechter onderarm. Ik kon gedurende twee dagen mijn linker hand niet gebruiken.
De fietser kan ik als volgt omschrijven:
- 20 a 30 jaar;
- donkerbruine huidskleur
- 1.75 cm a 1.80 cm
- zwart haar tot op de schouders
- donkere jas en zwarte Adidas trainingsbroek. [19]
Geneeskundige verklaring
Medische informatie betreffende [slachtoffer 2] :
Uitwendig waargenomen letsel: knie links forse schaafwond; hand links: zwelling++ hematoon + drukpijn, breuk van middenhands(handwortel)beentjes 2 t/m 4: gipsbehandeling.
Geschatte duur van de genezing: 3-6 weken. [20]
Overweging
Verdachte heeft ontkend degene te zijn geweest die de aanrijding heeft veroorzaakt. Nu in het dossier geen andere bewijsmiddelen zitten die de lezing van aangever [slachtoffer 2] kunnen ondersteunen, is in beginsel niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Immers, volgens deze bepaling kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval ter ondersteuning van de aangifte van [slachtoffer 2] de aangiften die zijn gedaan door [slachtoffer 1] , [aangever 1] en [aangever 2] als (schakel)bewijs kunnen worden gebruikt.
Schakelbewijs
Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] [21]
Opgenomen onder feiten 1 en 2.
Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1]
Ik kan u over het incident volgende verklaren:
Op donderdag 21 februari 2019 reed ik op mijn elektrische fiets over het fietspad van de Arnhemse Bovenweg te Driebergen, komende uit de richting van Doorn en gaande in de richting van Zeist. Ter hoogte van de Traay te Driebergen werd ik ingehaald door een man op een fiets. Deze man belde luid met zijn fietsbel en haalde mij in terwijl hij vlak langs mij heen reed. Hij raakte mij bijna. Ik hoorde dat deze man iets mompelde. Ik zag dat de man voor me ging rijden. Ik zag dat de man langzaam ging rijden waardoor ik hem weer in moest halen. (..) Even daarna haalde de man mij weer in. Ik voelde dat de man tijdens het inhalen met zijn arm tegen mij aanduwde. Het voelde als duwen en niet als per ongeluk aanraken. Ik voelde dat ik opzij werd gezet. Ik moest corrigeren met sturen om te voorkomen dat ik tegen de stoeprand reed. Ik raakte iets uit balans en moest remmen om te voorkomen dat ik viel. De man reed daarna weer voor mij. (..)
Ik hoorde tumult achter me en zag de eerst genoemde man de andere man op de elektrische fiets ook duwde waardoor deze tegen de stoeprand aan reed. Even later zijn de man op elektrische fiets en ik naast elkaar gaan rijden in verband met de belaging van de fietser. Zo voelden we ons veiliger. Ik hoorde dat de eerst genoemde man scheldend langs ons fietste en ik zag dat hij daarbij een snijdende beweging langs zijn keel maakte, als om te zeggen dat hij onze keel zou doorsnijden. Ik zag dat hij daarbij direct naar ons beiden keek. Ik zag dat hij boos keek. Ik voelde me door dit gedrag van deze man erg bedreigd.
Ik kan de man als volgt omschrijven, hij had een opmerkelijk uiterlijk:
Leeftijd tussen de 20 en 30 jaar oud, donkere huidskleur, mogelijk uit Pakistan, Bangladesh of Sri Lanka, lang zwart haar in een flinke staart. [22]
Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2]
Sinds drie maanden word ik onderweg, al fietsend naar Zeist, naar mijn werk, lastiggevallen door een mij onbekende man. Deze man maakt gebruik van een gewone fiets. Ik kom de man tegen op het fietspad richting Zeist, na de spoorwegovergang aan de Arnhemse Bovenweg te Zeist. De mij onbekende man fietst, net als ik, op het fietspad, aan de rechterzijde van de weg. De mij onbekende man fietste ik alle keren voorbij op het fietspad richting Zeist. Wanneer ik de mij onbekende man voorbij gefietst ben, haalt de mij onbekende man mij in en gaat hinderlijk, slingerend voor mij fietsen. Ik moet daardoor langzamer gaan fietsen. Ik word afgeremd door het hinderlijke gedrag van de mij onbekende man. Ik zie en hoor dan dat de mij onbekende man zich naar mij omdraait en naar mij schreeuwt. Ik hoor dat de mij onbekende man mij voor van alles en nog wat uitmaakt. De mij onbekende man ergert zich klaarblijkelijk aan het feit dat ik met mijn elektrische fiets een behoorlijk hoog tempo fiets. (..) Dit is mij nu in een tijdsbestek van drie maanden twee keer gebeurd. (..) Hedenmorgen, vrijdag 17 mei 2019 omstreeks 08.50 uur fietste ik weer over de Arnhemse Bovenweg te Zeist naar mijn werk. Ter hoogte van het Appartementencomplex Kerckenbosch te Zeist en de Sophialaan te Zeist zag ik de mij onbekende man voor mij fietsen op het fietspad. Ik was alert en ik probeerde sneller te fietsen. Toen ik de mij onbekende man inhaalde op de fiets, en deze net had ingehaald hoorde ik dat de mij onbekende man mij uitschold voor "homo". Ik merkte daarop dat de mij onbekende man naast mij kwam fietsen en mij inhaalde. De mij onbekende man ging weer hinderlijk en slingerend voor mij fietsen. Ik minderde mijn vaart en ik hoopte dat de mij onbekende man zou doorfietste. Dit deed de mij onbekende man niet. (..)
Signalement van de mij onbekende man:
- man, getint, 20-30 jaar, half lang haar tot in nek (los of in staart dragend) zwart van kleur, slank postuur, baard met snor. [23]
Bewijsoverweging schakelbewijs
De rechtbank stelt voorop dat de incidenten die worden beschreven in de aangiften op zichzelf bezien al zeer specifiek zijn; bedreigingen en hinderlijk gedrag op het fietspad, steeds gericht tegen elektrische fietsers. Verder stelt zij vast dat bij alle aangiften sprake is van eenzelfde, zeer specifieke modus operandi. De verdachte – die op een normale (sportieve) fiets rijdt – haalt een elektrische fiets in, waarna hij op een hinderlijke wijze voor degene op de elektrische blijft rijden door af te remmen of te slingeren. Hierdoor moet de elektrische fiets afremmen en/of kan de verdachte dan vervolgens moeilijk inhalen. Bij het inhalen schreeuwt de verdachte en hebben aangevers de indruk dat hij boos is. Zij voelen zich allen door het gedrag van verdachte bedreigd en geïntimideerd. Meerdere aangevers omschrijven bovendien dat wanneer verdachte hen inhaalt, hij hen aanraakt of duwt, waarbij zij niet de indruk hebben dat hij dit per ongeluk doet. [aangever 1] omschrijft dat zij moest corrigeren en remmen om te voorkomen dat zij viel, aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] lukt dit niet en zij komen ongelukkig ten val.
De wijze waarop de feiten zijn begaan, komen dan ook op essentiële punten overeen.
Daarnaast acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
Signalement
Het signalement dat aangevers hebben opgegeven van de verdachte komt overeen: het gaat om een man die geschat wordt tussen de 20 en 30 jaar oud, donker getint is met halflang zwart haar met baard en snor. Verdachte past geheel in dit signalement.
Traject
De locaties van de incidenten die de aangevers noemen, bevinden zich alle op de Arnhemse Bovenweg op het traject tussen Driebergen en Zeist. Verdachte heeft verklaard dat hij dit traject – tussen Leersum (waar hij woont) en Zeist - ongeveer vier keer per week fietste om naar zijn werk te gaan als fietsenmaker bij de Kringloop in Zeist en dat hij daar sinds het begin van 2019 werkt (proces-verbaal van verhoor verdachte op 31 mei 2019, pagina 29 van het dossier).
Conclusie
Aldus is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een overeenkomende, specifieke modus operandi. Bovendien past verdachte in het signalement dat door alle aangevers wordt opgegeven en fietste hij met grote regelmaat het traject waarop aangevers verklaren dat de incidenten zich hebben afgespeeld. Dit alles tezamen maakt dat de rechtbank eveneens de feiten 3 en 4 op basis van schakelbewijs wettig en overtuigend bewezen acht.
Mate van schuld
De rechtbank stelt vast dat verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW en dat het rijgedrag van verdachte ten opzichte van aangever [slachtoffer 2] als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt, hetgeen correspondeert met ernstige mate van schuld.
Letsel
In het dossier zit een geneeskundige verklaring betreffende aangever [slachtoffer 2] . Ter terechtzitting heeft aangever [slachtoffer 2] een slachtofferverklaring voorgelezen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting maakt de rechtbank op dat in dit geval sprake is van ‘zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan’.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. Primair:
op 21 mei 2019 te Zeist als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmede rijdende over de weg, te weten de Arnhemse Bovenweg aldaar, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zich zeer onvoorzichtig te gedragen, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte,
- meermalen een andere fietser, te weten [slachtoffer 1] , heeft ingehaald, en
- vervolgens hinderlijk en met zeer kleine tussenafstand voor die [slachtoffer 1] is gaan fietsen, en
- vervolgens meermalen (onverhoeds en onverwachts) is gaan slingeren en over het fietspad naar links en rechts heeft gestuurd, ten einde te voorkomen dat die [slachtoffer 1] hem, verdachte, kon passeren, en zodoende die [slachtoffer 1] heeft afgesneden en de vrije doorgang geblokkeerd, en
- ( vervolgens) kort voor die [slachtoffer 1] plotseling hard geremd, en
- ( uiteindelijk) die [slachtoffer 1] met zijn fiets geraakt, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, en (zodoende) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken schouder, is ontstaan;
2.
hij als bestuurder van een fiets betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Zeist op de Arnhemse Bovenweg, op 21 mei 2019, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [slachtoffer 1] , letsel en/of schade was toegebracht;
3. Primair
op 29 januari 2019 te Driebergen-Rijsenburg (gemeente Utrechtse Heuvelrug) als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmede rijdende over de weg, te weten de Arnhemse Bovenweg aldaar, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zich zeer onvoorzichtig te gedragen, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte,
- een andere fietser, te weten [slachtoffer 2] heeft ingehaald,
en
- vervolgens hinderlijk en met zeer kleine tussenafstand voor die [slachtoffer 2] is gaan fietsen, en
- vervolgens meermalen onverhoeds en onverwachts is gaan slingeren en over het fietspad naar links en rechts heeft gestuurd, ten einde te voorkomen dat die [slachtoffer 2] hem, verdachte, kon passeren, en zodoende die [slachtoffer 2] heeft afgesneden en de vrije doorgang geblokkeerd, en
- vervolgens kort voor die [slachtoffer 2] plotseling hard geremd, en
- door deze gedragingen [slachtoffer 2] ertoe gedwongen uit te wijken, waardoor [slachtoffer 2] ten val is gekomen en zodoende lichamelijk letsel, te weten gebroken middenhandsbeentjes, derhalve zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
4.
hij, als bestuurder van een fiets, betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Driebergen-Rijsenburg op de Arnhemse Bovenweg op 29 januari 2019, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [slachtoffer 2] , letsel en/of schade was toegebracht;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair en feit 3 primair: telkens: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Feit 2 en feit 4: telkens: overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.OPLEGGING VAN STRAF

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte (hij heeft werk, ontvangt een Wajong-uitkering vanwege psychische beperkingen, heeft woonruimte en sinds kort een relatie) en dat daarnaast rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden en de omstandigheid dat verdachte geen relevant strafblad heeft.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft tweemaal een verkeersongeval veroorzaakt door zich zeer onvoorzichtig te gedragen in het verkeer en vervolgens de plaats van het ongeval te verlaten in plaats van zich te bekommeren om het slachtoffer. Daarbij heeft verdachte zich boos, bedreigend en intimiderend opgesteld, hetgeen voor de slachtoffers beangstigend was. De ongevallen hebben voor de slachtoffers aanzienlijke fysieke en financiële gevolgen gehad waar zij nog een behoorlijke tijd last van hebben (gehad). Dit blijkt onder meer uit de slachtofferverklaring die aangever [slachtoffer 2] ter terechtzitting heeft voorgelezen.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie (strafblad) van 2 november 2020 betreffende verdachte, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, te weten een verkeersovertreding.
Over verdachte is geen reclasseringsrapportage gemaakt. De rechtbank gaat uit van de persoonlijke omstandigheden zoals die ter zitting zijn besproken.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Bij die oriëntatiepunten heeft de rechtbank in aanmerking genomen hetgeen hiervoor omschreven is over de mate van schuld – in dit geval ‘ernstige schuld’ – en de omstandigheid dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer 1] . De oriëntatiepunten noemen in dat geval als uitgangspunt een taakstraf van 160 uren en een rijontzegging voor de duur van twaalf maanden. Indien sprake is van ernstige schuld en enig lichamelijk letsel, zoals bij het slachtoffer [slachtoffer 2] , noemen de oriëntatiepunten een uitgangspunt van 120 uren taakstraf en een rijontzegging voor de duur van zes maanden.
De rechtbank merkt hierbij op dat deze oriëntatiepunten in principe zijn geschreven voor bestuurders van motorrijtuigen, terwijl in dit geval verdachte bestuurder was van een fiets. Aan de andere kant is duidelijk dat indien verdachte dit rijgedrag had vertoond als bestuurder van een auto, de mate van schuld aanzienlijk hoger had gelegen en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt zou zijn geweest. Voor het verlaten van de plaats van het ongeval heeft de LOVS geen oriëntatiepunten opgesteld.
De rechtbank neemt in strafverzwarende zin in aanmerking dat verdachte zich niet alleen zeer onvoorzichtig heeft gedragen, maar dat uit het dossier ook volgt dat alle aangevers benoemen dat het een doelbewuste actie van verdachte leek. Dat dit in de onderhavige procedure juridisch wordt gekwalificeerd als ‘ernstige schuld’ omdat de Wegenverkeerswet van schuld uitgaat en niet van opzet, maakt voor de uiterlijke verschijningsvorm niet uit: dit soort gedrag kan niet getolereerd worden en indien verdachte zich nogmaals zo gedraagt, komt wel degelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beeld. Om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen en verdachte een stevige waarschuwing te geven, zal zij afwijken van de eis van de officier van justitie. Zij zal een lagere taakstraf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist, maar daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank is, al hetgeen hiervoor overwegende, van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 140 uren en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.
De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers is niet voldaan aan het uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de zaak is aangevangen. Het gaat om een overschrijding van (ruim) zes maanden, hetgeen volgens jurisprudentie van de Hoge Raad betekent dat in beginsel een strafvermindering dient plaats te vinden van 10%. Dit brengt de rechtbank ertoe om de taakstraf te verminderen tot 120 uren.

8.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.103,10. Dit bedrag bestaat uit € 1.203,10 aan materiële schade en € 2.900,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 430,58. Dit bedrag bestaat uit € 130,58 aan materiële schade (€ 361,37 minus het bedrag van € 230,79 dat reeds door de verzekeraar is vergoed) en € 300,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feit.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel kunnen worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, overeenkomstig de door hem bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen objectiveerbaar bewijs is dat de schade aan de kleding, de fietsen en bril door de ongevallen is veroorzaakt. Mogelijk was deze schade ook al aanwezig voordat die ongevallen plaatsvonden. Daarnaast meent de raadsman dat de schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding aan immateriële schade aan de zijde van [slachtoffer 1] meent hij dat het bedrag te hoog is en dat deze moet worden gematigd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
[slachtoffer 1] heeft in totaal een bedrag van € 1.203,10 aan materiële schade gevorderd, bestaande uit: € 59,- schade aan broek, € 119,99 schade aan jas, € 215,85 schade aan fiets,
€ 367,97 aangesproken eigen risico, € 338,02 schade bril en € 102,28 aan reiskosten.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] de schadeposten voldoende heeft onderbouwd en zal de vordering aan materiële schade geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 mei 2019 tot de dag van volledige betaling.
Immateriële schade
[slachtoffer 1] heeft een bedrag van € 2.900,- aan immateriële schade gevorderd en verwijst daarvoor naar jurisprudentie.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu sprake is van letsel komt [slachtoffer 1] in aanmerking voor toekenning van immateriële schadevergoeding. De rechtbank acht, gelet op vergelijkbare zaken en de omstandigheden van het geval, een bedrag van € 600,- billijk en waardeert de schade op dat bedrag. De rechtbank zal de vordering dan ook tot een bedrag van € 600,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 mei 2019 tot de dag van volledige betaling.
In totaal zal derhalve een bedrag van € 1.803,10 (€ 1.203,10 + € 600,-) worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.803,10. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 28 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 3 primair en 4 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
[slachtoffer 2] heeft in totaal een bedrag van € 130,58 aan materiële schade gevorderd, bestaande uit:
€ 79,- schade aan broek, € 25,- schade aan fiets (de rest is reeds door de verzekeraar vergoed) en € 26,58 aan reiskosten.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 2] de schadeposten voldoende heeft onderbouwd en zal de vordering aan materiële schade geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
Immateriële schade
[slachtoffer 2] heeft een bedrag van € 300,- aan immateriële schade gevorderd en verwijst daarvoor naar jurisprudentie.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu sprake is van letsel komt [slachtoffer 2] in aanmerking voor toekenning van immateriële schadevergoeding. De rechtbank acht, gelet op vergelijkbare zaken en de omstandigheden van het geval, een bedrag van € 300,- billijk en waardeert de schade op dat bedrag. De rechtbank zal de vordering dan ook tot een bedrag van € 300,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.
In totaal zal derhalve een bedrag van € 430,58 (€ 130,58 + € 300,-) worden toegewezen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 430,58. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 9 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 7 en 175 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair en feit 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 (twee) maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.803,10 (€ 1.203,10 aan materiële schade en € 600,- aan immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 1.803,10 te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 28 dagen gijzeling;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 430,58 (€ 130,58 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 430,58 te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 9 dagen gijzeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 december 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 mei 2019 te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmede rijdende over de weg (te weten de Arnhemsebovenweg aldaar), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zich roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te gedragen, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte,
- meermalen, althans eenmaal, een andere fietser (te weten [slachtoffer 1] ) ingehaald, en/of
- ( vervolgens) hinderlijk en/of met zeer kleine tussenafstand, voor die [slachtoffer 1] is gaan fietsen, en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal (onverhoeds en/of onverwachts) is gaan slingeren en/of over de rijbaan en/of het fietspad naar links en/of rechts heeft gestuurd, ten einde te voorkomen dat die [slachtoffer 1] hem, verdachte, kon passeren, en zodoende die [slachtoffer 1] afgesneden en/of de vrije doorgang geblokkeerd, en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (telkens) (kort voor die [slachtoffer 1] ) (plotseling) hard geremd, en/of
- ( uiteindelijk) die [slachtoffer 1] (met zijn fiets) geraakt, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) ten val is gekomen en/of (zodoende) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken schouder, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 mei 2019 te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmede rijdende over de weg (te weten de Arnhemsebovenweg aldaar),
- meermalen, althans eenmaal, een andere fietser (te weten [slachtoffer 1] ) heeft ingehaald, en/of
- ( vervolgens) hinderlijk en/of met zeer kleine tussenafstand, voor die [slachtoffer 1] is gaan fietsen, en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal (onverhoeds en/of onverwachts) is gaan slingeren en/of over de rijbaan en/of het fietspad naar links en/of rechts heeft gestuurd, ten einde te voorkomen dat die [slachtoffer 1] hem, verdachte, kon passeren, en zodoende die [slachtoffer 1] heeft afgesneden en/of de vrije doorgang heeft geblokkeerd, en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (telkens) (kort voor die [slachtoffer 1] ) (plotseling) hard heeft geremd, en/of
- ( uiteindelijk) die [slachtoffer 1] (met zijn fiets) heeft geraakt, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of (daardoor) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) gevaar op die werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een (elektrische) fiets betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Zeist op/aan de Arnhemse Bovenweg, op of omstreeks 21 mei 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] ) letsel en/of schade was toegebracht;
( art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 )
3.
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te Driebergen-Rijsenburg (gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmede rijdende over de weg (te weten de Arnhemsebovenweg aldaar), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zich roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te gedragen, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte,
- meermalen, althans eenmaal, een andere fietser (te weten [slachtoffer 2] ) ingehaald,
en/of
- ( vervolgens) hinderlijk en/of met zeer kleine tussenafstand, voor die [slachtoffer 2] is gaan fietsen, en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal (onverhoeds en/of onverwachts) is gaan slingeren en/of over de rijbaan en/of het fietspad naar links en/of rechts heeft gestuurd, ten einde te voorkomen dat die [slachtoffer 2] hem, verdachte, kon passeren, en zodoende die [slachtoffer 2] afgesneden en/of de vrije doorgang geblokkeerd, en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (telkens) (kort voor die [slachtoffer 2] ) (plotseling) hard geremd, en/of
- ( door deze gedragingen) [slachtoffer 2] ertoe gedwongen uit te wijken, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) ten val is gekomen en/of (zodoende) zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) gekneusde rib(ben) en/of twee (althans een of meer) gebroken middenhandsbeentje(s), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te Driebergen-Rijsenburg (gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmede rijdende over de weg (te weten de Arnhemsebovenweg aldaar),
- meermalen, althans eenmaal, een andere fietser (te weten [slachtoffer 2] ) heeft ingehaald, en/of
- ( vervolgens) hinderlijk en/of met zeer kleine tussenafstand, voor die [slachtoffer 2] is gaan fietsen, en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal (onverhoeds en/of onverwachts) is gaan slingeren en/of over de rijbaan en/of het fietspad naar links en/of rechts heeft gestuurd, ten einde te voorkomen dat die [slachtoffer 2] hem, verdachte, kon passeren, en zodoende die [slachtoffer 2] heeft afgesneden en/of de vrije doorgang heeft geblokkeerd, en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (telkens) (kort voor die [slachtoffer 2] ) (plotseling) hard heeft geremd, en/of
- ( door deze gedragingen) die [slachtoffer 2] ertoe gedwongen uit te wijken, waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen en/of letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
4.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een (elektrische) fiets betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Driebergen-Rijsenburg op/aan de Arnhemsebovenweg, althans in het arrondissement Midden-Nederland, op of omstreeks 29 januari 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht;
( art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 juni 2019, genummerd PL0900-2019164163, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 88. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] van 25 mei 2019, p. 37.
3.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] van 25 mei 2019, p. 38.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 31 mei 2019, p. 44.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] bij de rechter-commissaris op 25 november 2019, p. 2 van het apart in het digitale dossier opgenomen proces-verbaal.
6.Bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 1 juni 2019, p. 48 en p. 49.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 juni 2019, p. 46.
8.Een proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling van 30 mei 2019, p. 18.
9.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 mei 2019, p. 26.
10.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 mei 2019, p. 27.
11.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 mei 2019, p. 32.
12.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 november 2021.
13.Een geschrift, inhoudende een SEH-formulier van 21 mei 2019 betreffende [slachtoffer 1] , p. 41.
14.Een geschrift, inhoudende een brief van de arts assistent [A] , mede namens [B] , chirurg, aan de huisarts van [slachtoffer 1] , bijlage 2a bij de vordering tot schadevergoeding, ingediend door [slachtoffer 1] .
15.Arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960.
16.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 juni 2019, genummerd PL0900-2019164163, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 88 en het aanvullend proces-verbaal van 15 juli 2019, genummerd PL0900-2019044593, genummerd 1 tot en met 7. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
17.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 juni 2019, p. 46.
18.Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] van 13 februari 2019, p. 78.
19.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] van 13 februari 2019, p. 79.
20.Een geschrift, inhoudende een geneeskundige verklaring van 30 januari 2019, opgemaakt door [C] , arts, betreffende [slachtoffer 2] , p. 7 van het aanvullend proces-verbaal.
21.Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] van 25 mei 2019, p. 37 en 38.
22.Een proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 31 mei 2019, p. 87.
23.Een proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 17 mei 2019, p 81 en 82.