ECLI:NL:RBMNE:2021:5875

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
UTR 20/3255
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke tegemoetkomingsregeling Kinderopvangtoeslag en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Minister van Financiën over de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling Kinderopvangtoeslag (TTKO). Eiser had een vergoeding van € 1.266,- ontvangen voor de eigen bijdrage kinderopvang, maar meende recht te hebben op een hoger bedrag omdat hij voor 3 dagen opvang had betaald in plaats van de 2 dagen waar de Minister van Financiën van uitging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister zich baseerde op gegevens van 6 april 2020, waaruit bleek dat de dochter van eiser 2 dagen per week naar de opvang ging. Eiser had echter op 24 juni 2020 aangegeven dat zijn dochter 3 dagen per week naar de opvang ging.

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat artikel 5 van de TTKO, dat de peildatum van 6 april 2020 vaststelt, buiten toepassing moet worden gelaten. Dit is omdat de toepassing van deze peildatum onevenredig nadelig uitwerkt voor betrokkenen en in strijd is met het gewekte vertrouwen. De rechtbank heeft in deze zaak de overwegingen van de eerdere uitspraken gevolgd en vastgesteld dat eiser recht heeft op een hogere tegemoetkoming van € 1.786,-. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de Minister vernietigd en zelf in de zaak voorzien. Tevens is bepaald dat de Minister het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- moet vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. M.R. van der Vos, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser kan binnen 6 weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3255
proces-verbaal van de uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

De Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. W.J. Samuels en mr. P.R. ten Voorde).

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een vergoeding van € 1.266,- toegekend voor de eigen bijdrage kinderopvang.
In het besluit van 3 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Van 16 maart 2020 tot 7 juni 2020 was de kinderopvang in Nederland als gevolg van de Covid-19 pandemie (gedeeltelijk) dicht. Eiser heeft daarom een vergoeding van € 1.266,- ontvangen op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling Kinderopvangtoeslag (TTKO) voor de eigen bijdrage die hij in die periode heeft betaald voor de kinderopvang.
2. Eiser meent dat hij recht heeft op een hoger bedrag. Hij heeft namelijk de kinderopvang betaald voor 3 dagen per week opvang, en niet voor 2 dagen per week waar verweerder van uit is gegaan.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij volgens de TTKO uit dient te gaan van de gegevens die op 6 april 2020 bij de Belastingdienst bekend waren. Volgens de gegevens van dat moment ging de dochter van eiser 2 dagen per week naar de opvang. De vergoeding is op deze informatie gebaseerd.
4. In uitspraken van 28 juli 2021 [1] heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 5 van de TTKO, waarin de peildatum van 6 april 2020 is opgenomen, buiten toepassing moet worden gelaten. Dit onder meer omdat de gevolgen ervan onevenredig (nadelig) uitwerken voor de betrokkenen en de toepassing ervan in strijd is met het gewekte vertrouwen. Voor de precieze overwegingen verwijst de rechtbank naar die uitspraken.
5. Eisers geval is gelijk aan de zaken waarover in die uitspraken is geoordeeld: ook eiser heeft in de periode tussen 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 (contractueel) meer uren kinderopvang afgenomen dan op 6 april 2020 bekend was, omdat hij voor zijn dochter vanaf 1 januari 2020 in plaats van 2 dagen, (contractueel) 3 dagen opvang had. Dit heeft hij op 24 juni 2020 aan verweerder doorgegeven.
6. Eiser heeft met toepassing van de peildatum € 1.266,- ontvangen. Partijen zijn het erover eens dat dit € 520,-, meer zou zijn geweest als met de uren die per 24 juni 2020 zijn opgegeven rekening zou zijn gehouden. De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen en oordelen van de rechtbank in de eerder genoemde uitspraken. De rechtbank gaat dan ook niet mee in het ter zitting geuite verweer dat het vertrouwensbeginsel onjuist is toegepast, omdat de toezeggingen van de bewindspersonen onvoldoende concreet zijn. Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld gaat het om herhaalde mededelingen van twee bevoegde bewindspersonen via officiële kanalen waarbij ouders direct werden aangesproken en werden opgeroepen om de kosten te blijven voldoen. Ook al gaat het om een grote groep mensen waarbij verschillende situaties spelen, de mededelingen en verwachtingen werden zeer concreet aan hen gedaan. Ook gaat de rechtbank niet mee in het verweer dat in gevallen als die van eiser geen herziening mogelijk is omdat is gekozen voor een snelle en makkelijk uitvoerbare regeling. Dit is onvoldoende om te handelen in strijd met het opgewekte vertrouwen.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat zij de tegemoetkoming vaststelt op € 1.786,-.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, bepaalt dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op
€ 1.786,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. van der Vos, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBMNE:2012:3756, 3757, 3758 en 3759.