ECLI:NL:RBMNE:2021:5861

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4447
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WW-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening van een WW-uitkering. Eiser ontving een WW-uitkering, maar daarnaast ook inkomsten uit prepensioen en loon van verschillende werkgevers. Het Uwv heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 1 februari 2016 tot 1 augustus 2018 in verschillende maanden teveel WW-uitkering heeft ontvangen, en heeft besloten om deze uitkering te herzien en de onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 11 juni 2021 het Uwv de gelegenheid gegeven om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv heeft een aanvullende motivering ingediend, maar eiser was van mening dat het gebrek niet was hersteld. De rechtbank heeft vervolgens op 26 november 2021 geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het eiser redelijkerwijs duidelijk was dat hij teveel WW-uitkering ontving in de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en geoordeeld dat eiser de teveel betaalde WW-uitkering over deze maanden niet hoeft terug te betalen. Wel moet eiser het bedrag van € 3.146,47 aan teveel betaalde WW-uitkering over de periode van 1 februari 2016 tot en met 1 juli 2017 terugbetalen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het Uwv de proceskosten van eiser moet vergoeden en het griffierecht moet terugbetalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2010

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Labordus),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat de uitkering van eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) wordt herzien en dat de onverschuldigd betaalde uitkering wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 16 april 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 30 maart 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 11 juni 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Het Uwv heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 15 november 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Waar gaat deze uitspraak over?
2.Eiser had een WW-uitkering. Daarnaast had hij inkomsten uit prepensioen van Aegon en SNS Reaal, en ontving hij loon van verschillende werkgevers. De inkomsten die eiser naast zijn WW-uitkering ontving werden gekort op zijn WW-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 1 februari 2016 tot 1 augustus 2018 in verschillende maanden meer inkomsten had dan er zijn gekort op zijn WW-uitkering en dat eiser daarom over die maanden teveel WW-uitkering heeft ontvangen. Het bestreden besluit gaat er over dat het UWV van eiser de teveel betaalde WW-uitkering in de periode van 1 februari 2016 tot en met 1 juli 2017 terugvordert (in totaal € 3.146,47 bruto) en de WW-uitkering van eiser over de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018 met terugwerkende kracht herziet en het teveel betaalde terugvordert (in totaal
€ 5.394,99 bruto).
3.Deze herziening heeft het Uwv gebaseerd op artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening van uitkeringen van 24 november 2006 (de beleidsregels). Daarin staat, kort gezegd, dat een uitkering met terugwerkende kracht kan worden herzien als het degene die de uitkering ontvangt redelijkerwijs duidelijk was of redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij of zij teveel uitkering ontving.
4.In de tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat de besluiten tot herziening van eisers WW-uitkering over de periode van 1 februari 2016 tot 1 juli 2017 onherroepelijk zijn geworden en geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering van teveel betaalde WW-uitkering over deze maanden af te zien. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank ook geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het eiser redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hij in de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018 teveel WW-uitkering ontving, en dat dit een gebrek is in het bestreden besluit.
5.In de aanvullende motivering heeft het Uwv nader toegelicht waarom hij vindt dat het eiser redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hij teveel WW ontving in de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018. Eiser heeft hier op gereageerd met zijn zienswijze. Volgens eiser heeft het Uwv het gebrek in het bestreden besluit hiermee niet hersteld.
6.In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het Uwv het geconstateerde gebrek heeft hersteld.
Het Uwv heeft het gebrek niet hersteld
7.In de aanvullende motivering wijst het Uwv er op dat eiser wist dat inkomsten gekort zouden worden op zijn WW-uitkering en dat eiser bekend is met herziening van de WW-uitkering naar aanleiding van controle van de gegevens van de Belastingdienst. Het Uwv verwijst naar een besluit van 24 maart 2017, waarin is bepaald dat eisers uitkering over de maand november 2016 wordt herzien, en een besluit van 23 augustus 2017, waarin is bepaald dat de uitkering van eiser over de maanden maart 2017 en april 2017 wordt herzien vanwege niet opgegeven, maar wel ontvangen inkomsten van Stichting Pensioenfonds SNS Reaal. Verder vindt het Uwv relevant dat het verschil tussen de inkomsten die op eisers WW-uitkering zijn gekort en de inkomsten die gekort hadden moeten worden substantieel is. Verweerder verwijst hiervoor naar de ‘specificatie inkomstenoverzicht’ die bij het primaire besluit van 3 oktober 2019 hoort.
8.De rechtbank vindt dat het Uwv hiermee onvoldoende heeft toegelicht dat het eiser redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hij teveel WW-uitkering ontving. Eiser wist dat hij inkomsten aan het Uwv moest doorgeven en dat die gekort zouden worden, dat staat niet ter discussie. Ook niet ter discussie staat dat eisers WW-uitkering over de maanden november 2016, maart 2017 en april 2017 is herzien. Maar zoals de rechtbank ook in de tussenuitspraak heeft overwogen, heeft eiser aangevoerd dat zijn inkomsten per maand wisselden, en dat als bleek dat hij over een bepaalde maand teveel uitkering had ontvangen, dit steeds achteraf werd verrekend. Hij ging er dus vanuit dat als hij in een bepaalde maand meer inkomsten ontving dan hij had opgegeven, dat een maand later werd rechtgezet door verrekening. Dat is ook wat er is gebeurd in de maanden november 2016, maart 2017 en april 2017.
9. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het Uwv juist vanwege die specifieke omstandigheden inzichtelijk had moeten maken waarom het eiser redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hij teveel WW-uitkering ontving in de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018, maar daar gaat het Uwv in de aanvullende motivering niet op in. De omstandigheid dat uit de ‘specificatie inkomstenoverzicht’ blijkt dat het verschil tussen de inkomsten die op eisers WW-uitkering zijn gekort en de inkomsten die gekort hadden moeten worden substantieel is, maakt dat niet anders. Dat overzicht heeft eiser immers pas ontvangen met het primaire besluit van 3 oktober 2019. Het Uwv maakt niet duidelijk hoe eiser, in de gegeven omstandigheden, al eerder had kunnen weten dat er te weinig inkomsten op zijn WW-uitkering waren gekort.
10. De conclusie is dat het Uwv het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. Het Uwv heeft nog steeds niet voldoende gemotiveerd waarom het eiser redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hij in de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018 teveel WW-uitkering ontving. Eisers beroep is gegrond.
Hoe het verder gaat: de rechtbank neemt zelf een besluit
11. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het in strijd met het motiveringsbeginsel uit artikel 7:12, eerste lid, van de Awb is genomen. Vervolgens zijn er twee mogelijkheden: de rechtbank geeft verweerder de opdracht om een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak, óf de rechtbank neemt zelf een nieuw besluit in deze zaak. De rechtbank vindt in dit geval dat zij zelf een nieuw besluit kan nemen.
12. Eiser voert namelijk aan dat hij niet wist dat hij teveel WW-uitkering ontving, omdat hij dacht dat als hij in een bepaalde maand meer inkomsten had dan hij had opgegeven, het Uwv de teveel betaalde WW-uitkering de volgende maand verrekende. In artikel 4, eerste lid, van de beleidsregels staat dat als het iemand niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat teveel uitkering werd betaald, de uitkering niet met terugwerkende kracht wordt herzien. De rechtbank vindt dat deze situatie aan de orde is. Omdat het eiser redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat hij in de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018 teveel uitkering ontving, kan het niet anders dan dat verweerder, na vernietiging van het bestreden besluit, artikel 4, eerste lid, van de beleidsregels toepast en bepaalt dat eiser de teveel betaalde uitkering over de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018 niet hoeft terug te betalen aan het Uwv. De rechtbank kan dat dus ook zelf beslissen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij vindt dat het eiser niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij teveel WW-uitkering ontving.
Het kon eiser niet redelijkerwijs duidelijk zijn dat hij teveel WW-uitkering ontving
13. Eiser gaf met de formulieren ‘Inkomstenopgave’ inkomsten door aan het Uwv. Naar de rechtbank begrijpt kreeg het Uwv ook maandelijks gegevens van de Belastingdienst over wat de werkgevers van eiser of een andere instantie (zoals een pensioenfonds) aan inkomsten hadden opgegeven. De formulieren met de opgegeven inkomsten voor de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018 zitten in het dossier. Bovenaan het formulier staan de inkomsten die de werkgever of een andere instantie heeft opgegeven over die maand (naar de rechtbank begrijpt: aan de Belastingdienst), voor zover deze verschillen van wat eiser eerder zelf aan opkomsten voor die maand heeft opgegeven. Eiser kon aangeven of deze door de werkgever opgegeven inkomsten wel of niet juist zijn. Daaronder staan de inkomsten die eiser zelf opgeeft voor de maand daarna.
14. Een voorbeeld. In het formulier dat eiser op 12 februari 2018 heeft verzonden staan de inkomsten die eiser heeft opgegeven voor januari 2018. Er staan verschillende kopjes: twee kopjes met ‘Ouderdomspensioen’ en een kopje met ‘Inkomsten uit dienstverband’. Onder de kopjes ‘Ouderdomspensioen’ heeft eiser voor De Volksbank N.V. een bedrag van € 0,00 aan inkomsten vermeld, met als toelichting: ‘betreft rente in verband met hypotheek en geen inkomsten uit arbeid’, en voor Aegon Levensverzekeringen N.V. heeft eiser een bedrag van € 1.207,88 opgegeven. Onder het kopje ‘Inkomsten uit dienstverband’ heeft eiser vermeld dat hij van [bedrijf] een bedrag van € 482,09 aan SV-loon heeft ontvangen.
15. In het volgende formulier, dat eiser heeft verzonden op 2 maart 2018, staat onder het kopje ‘Uw opgegeven inkomsten voor januari 2018’ wat de werkgever aan inkomsten heeft opgegeven voor januari 2018, voor zover dit verschilt van wat eiser zelf heeft opgegeven in het formulier van 12 februari 2018. Dat is het geval voor de Volksbank N.V. en [bedrijf] De Volksbank N.V. en [bedrijf] hebben zelf bedragen van respectievelijk €356,37 en €523,17 opgegeven. Eiser heeft daaronder verklaard dat die gegevens niet juist zijn en heeft bijlagen toegevoegd. Verder staat er bij de door de werkgever (of andere instantie) opgegeven inkomsten dat eiser in januari 2018 een bedrag van € 1.264,07 aan pensioen heeft ontvangen van Stichting Pensioenfonds SNS Reaal. Eiser heeft dit dus niet zelf opgegeven in het formulier van 12 februari 2018. Wel heeft eiser aangegeven dat deze inkomsten juist zijn. Op de volgende pagina van het formulier van 2 maart 2018 staan de inkomsten die eiser opgeeft voor de maand februari 2018.
16. In de ‘specificatie inkomstenoverzicht’ die bij het primaire besluit hoort, is te zien welke bedragen aan inkomsten in de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018 daadwerkelijk zijn gekort, hoeveel dat had moeten zijn, wat er aan WW-uitkering is betaald en hoeveel dat had moeten zijn. Uit het verschil tussen de daadwerkelijk gekorte inkomsten en de inkomsten die gekort hadden moeten worden, valt op te maken dat de inkomsten die ten onrechte niet gekort zijn op de WW-uitkering omdat eiser die niet heeft opgegeven, wel al bekend waren bij het Uwv. Dat zijn namelijk de inkomsten die steeds bovenaan op het formulier ‘Inkomstenopgave’ staan vermeld bij ‘opgegeven inkomsten door de werkgever’.
17. Zo is het verschil tussen daadwerkelijk gekorte inkomsten en inkomsten die gekort hadden moeten worden voor de maand januari 2018 een bedrag van € 1.264,07. Dit is hetzelfde bedrag als het pensioen dat eiser die maand van de Stichting Pensioenfonds SNS Reaal heeft ontvangen. Eiser heeft dit bedrag niet zelf opgegeven in het formulier van 12 februari 2018, maar dit staat wél als door de werkgever opgegeven inkomsten vermeld op het formulier van 2 maart 2018. Dit geldt ook voor de maanden waarin de inkomsten uit loondienst achteraf hoger uitvielen dan eiser had opgegeven, zoals in de maanden maart 2018 en mei 2018. Op de formulieren ‘Inkomstenopgave’ van 22 mei 2018 en 27 juli 2018 staat dat hogere SV-loon bij ‘opgegeven inkomsten werkgever’.
18. De rechtbank vindt het onder deze omstandigheden niet onbegrijpelijk dat het eiser op basis van de maandelijkse betaalspecificaties van het Uwv niet duidelijk was dat hij teveel WW-uitkering ontving, en dat hij dacht dat als hij in een bepaalde maand meer inkomsten had ontvangen dan hij had opgegeven, het Uwv de teveel betaalde uitkering de volgende maand verrekende. Het Uwv was immers bekend met die hogere inkomsten en had eerder ook al meteen de maand erna het teveel betaalde bedrag verrekend. Daarbij is van belang dat, zoals ook uit de ‘specificatie inkomstenoverzicht’ volgt, eiser iedere maand zeer verschillende bedragen aan WW-uitkeringen ontving en dat het voor eiser dus niet zomaar duidelijk kon zijn dat het Uwv over een bepaalde maand nog niet had verrekend.
Conclusie
19. Het kon eiser niet redelijkerwijs duidelijk zijn dat hij in de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018 teveel uitkering ontving. Dit betekent dat het Uwv eiser zijn WW-uitkering over de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018 op grond van artikel 4, eerste lid, van de beleidsregels niet met terugwerkende kracht zal herzien. Eiser hoeft dan de teveel betaalde WW-uitkering over die maanden (in totaal € 5.394,99 bruto) niet aan het Uwv terug te betalen. De rechtbank herroept daarom het primaire besluit van 3 oktober 2019, voor zover daarin is bepaald dat eisers WW-uitkering over de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018 wordt herzien en een bedrag van € 5.394,99 bruto aan teveel betaalde WW-uitkering over deze maanden van eiser wordt teruggevorderd.
20. Het bedrag van in totaal € 3.146,47 bruto aan teveel betaalde WW-uitkering over de periode 1 februari 2016 tot en met 1 juli 2017 moet eiser wel terugbetalen, omdat de rechtbank in de tussenuitspraak heeft geoordeeld dat er geen dringende reden is om van terugvordering van dit bedrag af te zien.
Proceskosten en griffierecht
21. Omdat het beroep gegrond is en de rechtbank het primaire besluit herroept, moet het Uwv de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep vergoeden. De rechtbank stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en beroep op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) op € 2.938,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
22. Het Uwv moet ook het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, voor zover daarin is bepaald dat eisers WW-uitkering over de maanden augustus 2017, januari 2018, februari 2018, maart 2018, mei 2018 en juli 2018 wordt herzien en een bedrag van € 5.394,99 bruto aan teveel betaalde WW-uitkering over deze maanden van eiser wordt teruggevorderd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.938,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.